35

De ene slavernij voor de andere slavernij. Als we nu toch slaaf moeten zijn, omdat het menszijn daar nu eenmaal uit bestaat, dan kunnen we ons maar beter slaven van God weten, uit liefde. Want op hetzelfde moment verkeren we niet meer in slavernij, maar worden we vrienden, kinderen. En dan blijkt het verschil. We treden fatsoenlijke wereldse bezigheden tegemoet met dezelfde hartstocht en volharding als anderen, maar met vrede in het diepst van onze ziel; met vreugde en hemelse rust ook te midden van strijdigheden, want we stellen ons vertrouwen niet in wat er gebeurt, maar in wat voor altijd blijft. Wij zijn dus geen kinderen van een slavin, maar van de vrije vrouw (Gal 4, 31).

Waar komt die vrijheid voor ons vandaan? Van Christus, onze Heer. Het is de vrijheid waarmee Hij ons vrijgekocht heeft (vgl. Gal 4, 31). En daarom leert Hij: Als de Zoon u vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn (Joh 8, 36). Wij, christenen, hoeven aan niemand de werkelijke betekenis van dit geschenk te vragen, want de enige vrijheid die de mens redt, is de vrijheid van Christus.

Ik spreek graag over het avontuur van de vrijheid, want zo verlopen uw en mijn leven. Vrij —als kinderen en niet als slaven, excuseer dat ik er op blijf hameren— volgen we het pad dat de Heer voor ieder van ons heeft uitgestippeld. Wij ervaren die bewegingsvrijheid als een Godsgeschenk.

In vrijheid, zonder enige dwang, omdat ik het wil, kies ik voor God. En ik leg me erop toe te dienen, mijn bestaan te veranderen in een geschenk aan anderen, uit liefde voor Christus, mijn Heer. Die vrijheid laat me uitroepen, dat niets op aarde mij kan scheiden van de liefde Gods (vgl. Rom 8, 39).

Dit punt in een andere taal