59

Ik waarschuw u, en zonder opschepperij van mijn kant, dat ik onmiddellijk weet of dit betoog van mij het ene oor in en het andere weer uit gaat, of dat het binnen glijdt bij iemand die luistert. Mag ik mijn hart voor u openen, zodat u me kunt helpen dank te brengen aan God? Toen ik in 1928 zag wat de Heer van mij verlangde, ben ik direct aan de slag gegaan. In die tijd —dank U, God, er was veel te lijden en veel lief te hebben— verklaarde men mij voor gek. Anderen noemden mij, met een overdaad aan begrip, een 'dromer', maar een dromer van onhaalbare dromen. Ondanks alle moeilijkheden en mijn eigen kleinheid ging ik door zonder me te laten ontmoedigen. Omdat dat niet van mij was, ontvouwde zich een weg te midden van de moeilijkheden. En nu is het een werkelijkheid die zich uitstrekt over de hele aarde, van pool tot pool. De meeste mensen zien daar niets vreemds in, omdat de Heer ervoor gezorgd heeft, dat het erkend is als zijn zaak.

Ik heb u gezegd, dat ik maar twee woorden met iemand hoef te spreken en ik weet of hij me begrijpt of niet. Ik ben niet als een kloek die haar eieren uitbroedt en waar een vreemde hand een eendeëi bij legt. Dagen gaan voorbij en pas als de kuikens hun schalen breken, als ze die pluisbal plomp heen en weer ziet scharrelen —een flappoot naar de ene kant, een naar de andere kant— begrijpt ze dat het niet een van haar kuikens is en dat het nooit zal leren kakelen, hoeveel moeite ze zich er ook voor geeft. Ik heb nooit iemand onheus behandeld die me de rug toekeerde en ook niet mensen die mijn verlangen hen te helpen met een belediging beantwoordden. Zo werd ik, rond 1939, getroffen door een opschrift op een gebouw waarin ik een retraite voor studenten gaf. Daar stond geschreven: “laat ieder lopen langs zijn eigen laan”; dat is een raad waar men zijn voordeel mee kan doen.

Dit punt in een andere taal