Want zij zullen God zien

Homilie gehouden op 12 maart 1954


Dat Jezus Christus ons voorbeeld moet zijn, het voorbeeld voor alle christenen, dat weet u heel goed, want dat hebt u al vaak gehoord en overwogen. U hebt het bovendien voorgehouden aan heel wat zielen, in uw apostolaat —menselijke omgang met een goddelijke bedoeling— dat al een deel is van uw ik. U hebt het herhaald, telkens als het ging om dat wonderlijke middel dat de broederlijke vermaning is, zodat hij die de vermaning hoorde, zijn gedrag zou kunnen vergelijken met dat van onze oudste Broer, de Zoon van Maria, de Moeder van God en onze Moeder.

Jezus is het voorbeeld. Hij heeft het gezegd: discite a me (Mat 11, 29), leert van Mij. Vandaag zou ik graag willen spreken over een deugd die, zonder de enige of de eerste te zijn, toch in het christenleven de rol vervult van zout dat bederf tegengaat, de deugd die de toetssteen is voor de apostolische ziel: de deugd van de heilige zuiverheid.

De goddelijke deugd van de liefde toont zich uiteraard als de meest verheven deugd; maar de kuisheid is een middel 'sine qua non', een noodzakelijke voorwaarde om dit intieme gesprek met God aan te knopen. Wie geen moeite doet haar te bewaren, wie er niet voor strijdt, eindigt als een blinde. Hij ziet niets, omdat de vleselijke mens de zaken die van de Geest van God komen, niet waarneemt (1 Kor 2, 14).

Wij willen zien met reine blik, bezield door de prediking van de Meester: Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien (Mat 5, 8). De Kerk heeft deze woorden altijd voorgehouden als een aansporing tot kuisheid. “Zij die een volledig zuiver geweten hebben en zij die de kuisheid beminnen —zegt de heilige Johannes Chrysostomus— houden een gezond hart. Geen enkele deugd is zo noodzakelijk als deze om God te kunnen zien” (H. Johannes Chrysostomus, In Matthaeum homiliae, 15, 4 (PG 57, 227)).

Het voorbeeld van Christus

Onze Heer Jezus Christus is gedurende zijn gehele aardse leven overspoeld met smaad en hoon. Hij is op alle mogelijke manieren mishandeld. Weet u dat nog? Er wordt rondgebazuind dat Hij zich gedraagt als een oproerkraaier en men beweert dat Hij van de duivel bezeten is (vgl. Mat 11, 18). Een andere keer worden de blijken van zijn oneindige liefde verkeerd uitgelegd en verwijt men Hem een zondaarsvriend te zijn (vgl. Mat 9, 11).

Later wordt Hem, die de boetvaardigheid en ingetogenheid in persoon is, ten laste gelegd dat Hij de tafels der rijken frequenteert (vgl. Luc 19, 7). Men noemt Hem ook minachtend fabri filius (Mat 13, 55), zoon van een werkman, van een timmerman, alsof dat een scheldnaam zou zijn. Hij verzet Zich niet tegen de verwijten een drinkebroer, een gulzigaard te zijn. Hij laat zich van alles beschuldigen, behalve dat Hij niet kuis zou zijn. Op dat punt heeft Hij hen de mond gesnoerd, want Hij wil dat zijn voorbeeld voor ons door niets overschaduwd wordt: een prachtig voorbeeld van zuiverheid, van helderheid, van licht, van liefde, dat de hele wereld in vuur en vlam weet te zetten om haar te zuiveren.

Wat mij betreft, als ik het over de heilige zuiverheid heb, overweeg ik altijd graag het gedrag van Onze Heer. Hij heeft altijd een grote fijngevoeligheid getoond in deze deugd. Richt uw aandacht eens op wat Sint Jan vertelt, toen Jezus fatigatus ex itinere, sedebat sic supra fontem (Joh 4, 6), vermoeid van de reis, zomaar bij de bron ging zitten.

Richt uw blik naar binnen en breng het tafereel weer helemaal tot leven: Jezus Christus, perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), is moe van de tocht en van het apostolisch werk. Zoals het u wel eens overkomen is, dat u doodmoe ophield, omdat u niet meer kon. Het is roerend de Meester uitgeput te zien. Bovendien heeft Hij honger: de leerlingen zijn naar het nabijgelegen stadje gegaan om iets te eten te halen. En Hij heeft dorst.

Meer dan door lichamelijke vermoeidheid echter wordt Hij verteerd door de dorst naar zielen. Daarom stroomt bij de komst van de Samaritaanse, die zondares, het priesterhart van Christus over, bezorgd, om het verdoolde schaap weer terug te krijgen: zo vergeet Hij vermoeidheid, honger en dorst.

De Heer was bezig met dat grote liefdewerk, toen de apostelen terugkwamen uit de stad. En mirabantur quia cum muliere loquebatur (Joh 4, 27), zij verwonderden zich dat Hij in zijn eentje met een vrouw sprak. Wat een bezorgdheid! Wat een liefde voor de verrukkelijke deugd van de heilige zuiverheid, die ons helpt sterker, stoutmoediger, vruchtbaarder, effectiever in het werk voor God, effectiever in al het grote te zijn.

Want dit is Gods wil, uw heiliging: dat ieder van u op een heilige en eervolle wijze gebruik weet te maken van zijn lichaam en zich niet overgeeft aan hartstochten, zoals de heidenen doen, die God niet kennen (1 Tess 4, 3-5). Wij behoren God geheel en al toe, met ziel en lichaam, met merg en been, met zintuigen en capaciteiten. Vraag Hem vol vertrouwen: Jezus, waak over ons hart, een groot en sterk en teder en toegenegen en fijnzinnig hart, een hart dat overvloeit voor U, voor de dienst aan alle zielen.

Ons lichaam is heilig, 'tempel van God', omschrijft de heilige Paulus nauwkeurig. Deze uitdrukking van de Apostel brengt mij de universele oproep tot heiligheid, die de Meester tot de mensen richt, in gedachten: estote vos perfecti sicut et Pater vester caelestis perfectus est (Mat 5, 48), en gij, weest volmaakt, zoals ook uw hemelse Vader volmaakt is. Aan allen, zonder enig onderscheid, vraagt de Heer te beantwoorden aan de genade; van iedereen eist Hij, overeenkomstig ieders persoonlijke omstandigheden, het beoefenen van de deugden die eigen zijn aan de kinderen van God.

Daarom richt ik me, nu ik u in herinnering breng dat de christen een volmaakte kuisheid moet bewaren, tot allemaal: tot de ongehuwden die in volledige onthouding moeten leven; en tot de gehuwden, die een kuis leven leiden in het vervullen van de plichten die hun staat eigen zijn.

Met de geest van God loopt kuisheid niet uit op een dodelijke en vernederende last. Zij is een vreugdevolle bevestiging: het verlangen, de zelfbeheersing en -overwinning zijn niet het produkt van lichaam of instinct, maar van de wil, vooral als die verenigd is met de Wil van de Heer. Om kuis te zijn —en dat is niet hetzelfde als fatsoenlijk en in onthouding leven— moeten wij onze hartstochten onderwerpen aan de rede, maar wel om een hoger doel, gedreven door de liefde.

Ik vergelijk deze deugd graag met vleugels die ons in staat stellen de geboden, de leer van God, te verbreiden in alle milieus van de wereld, zonder bang te hoeven zijn deze vleugels met modder te besmeuren. Vleugels —ook die van die majesteitelijke vogels die hoger stijgen dan de wolken reiken— zijn zwaar, heel zwaar. Zonder vleugels echter kan er niet gevlogen worden. Grif het in uw gedachten, wees vastbesloten niet toe te geven als u de uitgestoken klauw van de bekoring bemerkt die u influistert de zuiverheid te beschouwen als een ondraaglijke last: vooruit, omhoog, naar de zon, op jacht naar de liefde!

God dragen in ons lichaam

Dat sommigen —velen!— voortdurend de onzuiverheid als uitgangspunt voor hun onderricht nemen, heeft mij altijd veel pijn gedaan. Zij bereiken daarmee alleen maar —dat is in heel wat zielen gebleken— het tegendeel van wat zij nastreven, want wie met deze pek omgaat wordt ermee besmet, en zulk onderricht misvormt de gewetens met complexen en vrees alsof de reinheid van geest een nauwelijks minder dan onoverkomelijke belemmering zou zijn. Wij niet; wij moeten de heilige zuiverheid behandelen met positieve en reine redeneringen, in zedige en duidelijke bewoordingen.

Uitweiden over dit thema betekent spreken over de Liefde. Ik heb u zojuist aangegeven dat het me helpt hiervoor mijn toevlucht te nemen tot de Allerheiligste Mensheid van Onze Lieve Heer, tot dat onzegbare wonder van God die zich vernedert door mens te worden en die zich niet verlaagd voelt door een lichaam te hebben aangenomen gelijk aan het onze, met alle beperkingen en zwakheden van dien, afgezien van de zonde; en dat alles omdat Hij onpeilbaar veel van ons houdt. Hij verlaagt zich niet met zijn zelfvernedering; ons daarentegen, ons verheft en vergoddelijkt Hij naar lichaam en ziel. Het louter beamen van zijn liefde met een heldere, vurige en geordende genegenheid, dat is de deugd van kuisheid.

Over de hele wereld moeten wij het uitschreeuwen met onze mond en met het getuigenis van ons gedrag: laten wij ons lichaam niet vergiftigen, alsof wij arme beesten zijn, beheerst door de primitiefste instincten. Een christelijk auteur heeft het als volgt uitgelegd: “Zie, het hart van de mens is niet klein, het kan allerhande zaken bevatten. Meet de omvang niet naar de lichamelijke afmetingen ervan, maar naar de kracht van zijn denken, waardoor het kan komen tot de kennis van zoveel ware dingen. In het hart is het mogelijk de weg van de Heer te bereiden, een recht pad te banen, opdat daarlangs het Woord en de Wijsheid van God zullen gaan. Met eerbaar gedrag, met onberispelijke werken moet gij de weg van de Heer bereiden, het pad effenen opdat het Woord van God ongehinderd zijn weg naar u kan vinden en u de kennis geeft van zijn geheimen en zijn komst” (Origenes, In Lucam homiliae, 21 (PG 13, 1856)).

De Heilige Schrift openbaart ons, dat dit grootse werk van de heiliging, die verborgen en prachtige taak van de Vertrooster, plaatsheeft in de ziel en in het lichaam. Gij weet toch, dat uw lichamen ledematen zijn van Christus? roept de Apostel uit. Zou ik dan de leden aan Christus ontnemen en er de leden van een lichtekooi van maken? … Weet gij soms niet dat uw lichaam een tempel van de Heilige Geest is die in u woont, die gij van God hebt ontvangen. U bent niet van uzelf. U bent immers gekocht tegen een hoge prijs. Verheerlijk dus God en draag Hem in uw lichaam (1 Kor 6, 15 en 19-20).

Er zijn hier en daar mensen die over kuisheid horen praten en dan glimlachen. Het is een lach, een grimas, zonder blijdschap, doods, een verwrongen gelaat. De grote meerderheid —zeggen zij bij herhaling— gelooft daar niet in! Tot de jongelui die mij —alweer zoveel jaar geleden— vergezelden in de wijken en ziekenhuizen aan de rand van Madrid, zei ik graag: bedenk eens dat er een rijk van de mineralen is; dat er verder het plantenrijk is —volmaakter— waarin aan het bestaan het leven is toegevoegd; daarna komt het dierenrijk, bestaande uit wezens met zintuigen die zich, bijna altijd, kunnen bewegen.

Op een misschien weinig academische maar beeldende wijze legde ik uit, dat wij een ander rijk moeten vormen, het 'mensenrijk': want het redelijk schepsel bezit een bewonderenswaardig, aan de goddelijke Wijsheid ontsproten verstand dat hem in staat stelt op eigen houtje te redeneren. Voeg daarbij die verbazingwekkende vrijheid waardoor hij naar eigen inzicht een of andere zaak kan aanvaarden of afwijzen.

In dit mensenrijk —verklaarde ik hun vanuit mijn overvloed aan ervaring als priester— komt bij een normaal persoon seksualiteit pas op de vierde of vijfde plaats. Op de eerste plaats komen de strevingen van het geestelijk leven die ieder van ons eigen zijn. Onmiddellijk daarna volgen de vele vraagstukken die een gewone man of vrouw aanbelangen: vader, moeder, gezin, kinderen. Pas daarna hun beroep. En dan op de vierde of vijfde plaats de seksuele geaardheid.

Wanneer ik dan ook te maken had met mensen die van dat punt het centrale onderwerp van hun gesprek en belangstelling maakten, dacht ik dat zij abnormaal waren; arme zielige en misschien wel zieke mensen. Daar voegde ik aan toe —en dat veroorzaakte een moment van gelach en pret onder de jongeren tot wie ik me richtte— dat die arme mensen mij evenveel medelijden inboezemden als een misvormd kind met een waterhoofd, een waterhoofd met de omtrek van een meter. Het zijn ongelukkige personen en van mijn kant kunnen zij —naast mijn gebeden— rekenen op een broederlijk medelijden, want wij willen dat zij van die trieste kwaal genezen worden. Maar zij zijn natuurlijk nooit méér man of méér vrouw dan mensen die niet geobsedeerd zijn door het geslachtsleven.

Kuisheid is mogelijk

Wij slepen allemaal hartstochten met ons mee. Wij worden allemaal, ongeacht onze leeftijd, met dezelfde moeilijkheden geconfronteerd. Daarom moeten wij strijd leveren. Herinner u wat de heilige Paulus schreef: datus es mihi stimulus carnis meae, angelus Satanae, qui me colaphizet (2 Kor 12, 7), mij steekt een doren in het vlees, een bode van Satan, om mij met vuisten te slaan, opdat ik niet hoogmoedig zal worden.

Men kan geen rein leven leiden zonder goddelijke bijstand. God wil dat wij nederig zijn en om zijn hulp bidden. Laten wij nu, op ditzelfde moment, de allerheiligste Maagd Maria vol vertrouwen smeken in de eenzaamheid van ons hart en zonder luide woorden: Moeder, dat arme hart van mij komt dwaas in opstand… Als U mij niet beschermt… En Zij zal u beschermen, opdat gij uw hart zuiver zult bewaren en de weg zult gaan waartoe God u geroepen heeft.

Kinderen: nederigheid, nederigheid; laten wij toch leren nederig te zijn. Om de liefde te behouden moet u verstandig, zorgvuldig en waakzaam zijn en u niet door vrees laten overheersen. Heel veel klassieke auteurs van geestelijke lectuur vergelijken de duivel met een dolle hond die aan de ketting ligt. Als we niet te dichtbij komen, bijt hij niet, al blaft hij de hele tijd. Als u in uw ziel de nederigheid koestert, zult u stellig de gelegenheid tot zonde vermijden en de moed opbrengen te vluchten. Dagelijks zult u uw toevlucht nemen tot de hulp uit de Hemel om kloekmoedig het pad der minnaars te vervolgen.

Let er eens op dat wie verteerd wordt door fysieke wellust geestelijk niet vooruit kan komen. Hij is tot geen enkel goed werk in staat. Hij is een lammeling die als een vod op de grond blijft liggen. Hebt u wel eens patiënten gezien met een vergevorderde verlamming die zichzelf niet kunnen helpen of op de been kunnen komen? Soms kunnen ze zelfs hun hoofd niet bewegen. Dat gebeurt ook in het bovennatuurlijke vlak met mensen die niet nederig zijn en zich lafhartig overgeven aan ontucht. Zij zien, horen, noch begrijpen iets. Zij zijn verlamd en als verdwaasd. Ieder van ons moet de Heer en de Moeder van God aanroepen en vragen ons nederigheid te verlenen en het vaste voornemen met vroomheid het goddelijk geneesmiddel van de biecht aan te wenden. Laat niet toe, dat zich in uw ziel een haard van verderf nestelt, ook al is die nog zo klein. Spreek. Stromend water is helder, stilstaand water vormt een poel van stinkende verrotting; zo wordt drinkbaar water een brij vol ongedierte.

Dat kuisheid bestaanbaar is en een bron van blijdschap vormt, weet u evengoed als ik. Ook staat het voor u vast dat kuisheid zo nu en dan een beetje strijd vergt. Laten we nog eens luisteren naar de heilige Paulus: Mijn innerlijk schept behagen in Gods wet, maar in mijn leden ontwaar ik een andere wet die zich verzet tegen de wet van mijn geest en mij in boeien uitlevert aan de wet van de zonde die in de leden van mijn lichaam zetelt. Wee mij, wie zal dit lichaam bevrijden van de dood? (Rom 7, 22-24). Schreeuw nog harder, als u dit niet genoeg is, maar laten we niet overdrijven: sufficit gratia mea (2 Kor 12, 9), mijn genade volstaat, werpt de Heer ons tegen.

Mij is wel eens opgevallen hoe de ogen van een sportman oplichten bij het zien van de hindernissen die hij moet nemen. Wat een overwinning! Kijk eens hoe hij die moeilijkheden overwint. Zo kijkt Onze Lieve Heer naar ons. Hij verheugt zich in onze strijd: wij zullen altijd overwinnaars zijn, want Hij weigert ons nooit de almacht van zijn genade. Dus is het niet van belang, dat er gevochten moet worden, want Hij laat ons niet in de steek.

Het is een gevecht, zonder verzaken. Laten wij ons er in storten met vreugdevolle instemming, met vrije en blijde overgave. U moet u in uw gedrag niet beperken tot het vermijden van de val, van de gelegenheid tot zonde. Ook mag het op geen enkele wijze teruggebracht worden tot een kille en mathematische ontkenning. Wees ervan overtuigd, dat kuisheid een deugd is en dat deze, als zodanig, moet groeien en toenemen in volmaaktheid. Het is niet voldoende, ik zeg het nog maar eens, dat iedereen volgens zijn eigen levensstaat in onthouding leeft: wij moeten kuis leven, met heldhaftige deugdbeoefening. Die houding omvat een positieve daad waardoor wij goedsmoeds ingaan op het goddelijk verzoek: praebe, fili mi, cor tuum mihi et oculi tui vias meas custodiant (Spr 23, 26), geef mij uw hart, mijn kind, en laat uw blik weiden over mijn velden vol vrede.

En dan vraag ik u nu: hoe bindt u dat gevecht aan? U weet heel goed, dat de eerste klap een daalder waard is. Zonder u onmiddellijk af van het gevaar, zodra u de eerste vonken van de hartstocht voelt overspringen, of zelfs nog eerder. Spreek bovendien onmiddellijk daarop met degeen die uw ziel leidt; liever nog tevoren, als dat mogelijk is, want als u uw hart wagenwijd opent, zult u niet overwonnen worden. Een daad en nog een daad en er ontstaat een gewoonte, een neiging, een gemak van handelen. Daarom is het nodig te strijden om de gewoonte van de deugd te verwerven, de gewoonte van de versterving om de Liefde bij uitstek niet af te wijzen.

Overweeg de raad van de heilige Paulus aan Timóteüs: te ipsum castum custodi (1 Tim 5, 22), bewaar uzelf in kuisheid. Zo zullen we er ook altijd op bedacht zijn deze schat, die God ons toevertrouwd heeft, welbesloten te behoeden. In de loop van mijn leven heb ik heel wat mensen horen uitroepen: was ik er maar van meet af aan mee gestopt! En dat zeggen ze vol verdriet en schaamte.

Het hele hart prijsgeven

Het is nodig, dat ik u in herinnering breng, dat u het geluk niet zult vinden buiten het vervullen van uw christelijke verplichtingen. Als u die verwaarloost, wordt u achtervolgd door bittere spijt en zult u ongelukkig zijn. Zelfs de allergewoonste dingen die een beetje geluk brengen en geoorloofd zijn, kunnen bitter als gal worden, zuur als azijn en smerig als koningsgeel.

Ieder van u, en ook ik, laten we ons in vertrouwen tot Jezus wenden: Heer, ik ben vast van plan te strijden en ik weet, dat Gij geen slag verliest; ik weet dat, als ik soms het onderspit moet delven, het komt, doordat ik me van U afgewend heb. Neem mij bij de hand, heb geen vertrouwen in mij, laat mij niet vallen!

U zult denken: Maar Vader, ik ben zo gelukkig! Ik bemin Jezus Christus zozeer! Al ben ik stof, van de aarde genomen, ik wil met de hulp van God en zijn allerheiligste Moeder de heiligheid bereiken. Ik trek dat niet in twijfel. Deze aansporingen zijn alleen bedoeld als waarschuwing voor het geval zich een moeilijkheid voordoet.

Tegelijkertijd moet ik u herhalen, dat het bestaan van de christen —het uwe en het mijne— een leven van liefde is. Dit hart van ons is geschapen om lief te hebben. En als we er geen zuiver, helder en edel object aan geven, neemt het wraak en verdrinkt het in de ellende. De echte liefde tot God —de reinheid van leven dus— staat even ver af van wellust als van ongevoeligheid, even ver van alle sentimentaliteit als van harteloosheid of een stenen hart.

Het is een straf geen hart te hebben. Wie nooit geleerd heeft met tederheid te beminnen, treft een groot ongeluk. Wij, christenen, zijn verliefd op de Liefde: de Heer wil niet dat wij dor en stug zijn als dode stof. Hij wil dat wij doordrenkt zijn van zijn genegenheid. Wie omwille van God afstand doet van de menselijke liefde, is geen verstokte vrijgezel, zoals mensen die zielig, ongelukkig en bedrukt zijn, doordat ze de edelmoedigheid om in reinheid lief te hebben versmaadden.

Menselijke liefde en kuisheid

Om mijn intieme omgang met de Heer te voeden heb ik me, ik heb het u al vaak verteld, ook vaak bediend van —het kan mij niet schelen als het bekend wordt— die populaire liedjes die iedereen kent en die bijna altijd over liefde gaan: die vind ik echt heerlijk. De Heer heeft mij en enkelen onder u gekozen om helemaal voor Hem te zijn. Wij transponeren die eerlijke liefde uit de mensenliedjes naar een goddelijk niveau. Dat doet de Heilige Geest in het lied aller liederen, het lied bij uitstek, het Hooglied; en dat hebben de grote mystieken uit alle tijden gedaan.

Neemt deze verzen van de heilige Teresa van Avila nog eens door: “Als Gij wilt, dat ik me verheug, / wil ik me uit liefde verheugen; als Gij me vraagt, dat ik nu werk, / wil ik stervende nog werken. Zeg mij waar en hoe en wanneer? / Zeg, zoete Liefde, zeg mij: wat wilt Gij, dat mij geschieden zal?” (H. Teresa van Avila, Vuestra Soy, para Vos nací. Poesías, 5, 9; [Si queréis que esté holgando, / quiero por amor holgar; / si me mandáis trabajar, / morir quiero trabajando. / Decid¿dónde, cómo y cuándo? / Decid, dulce Amor, decid: / ¿Que mandáis hacer de mi?]). En ook dit gedicht van de heilige Johannes van het Kruis dat werkelijk meeslepend begint: “Een bedroefde, eenzame herdersknaap / die anderen genoegen en vreugde laat, / is bij zijn herderin met zijn gedachten / en met zijn door liefde geprangde hart” (H. Johannes van het Kruis, Otras canciones a lo divino de Cristo y el alma. Poesías, 10; [Un pastorcico solo está penado, / ajeno de placer y de contento, / y en su pastora puesto el pensamiento / y el pecho del amor muy lastimado]).

De menselijke liefde boezemt mij, indien zij zuiver is, een mateloos ontzag en een onuitsprekelijke eerbied in. Wat zouden wij te kort schieten, als wij de heilige en nobele genegenheid van onze ouders niet op waarde zouden weten te schatten. Aan hen hebben wij een groot deel van onze vriendschap met God te danken. Ik zegen deze liefde met beide handen. En als men mij vraagt: waarom met twee handen, is mijn antwoord meteen: omdat ik er geen vier heb!

Gezegend zij de menselijke liefde! Van mij heeft de Heer echter meer gevraagd. En, zoals de katholieke theologie bevestigt, is het zich uit liefde tot het Rijk der Hemelen volledig overgeven aan Jezus alleen en —door Jezus— aan alle mensen, nog verhevener dan de huwelijksliefde, ook al is het huwelijk een sacrament en een sacramentum magnum (Ef 5, 32), een groot sacrament.

Hoe dan ook, ieder zal op zijn eigen plaats, met de roeping die God in zijn ziel heeft ingestort —vrijgezel, gehuwd, weduwnaar, priester— zich inzetten op fijnzinnige wijze te leven in kuisheid, de deugd voor allen die strijd vraagt van allen, en fijngevoeligheid, tact, strengheid, en die fijnzinnigheid die zich alleen doet gelden als wij onszelf naast het liefdevol hart van Christus aan het kruis opstellen. Maak u geen zorgen, als u soms de bekoring voelt die u belaagt. Voelen is één zaak, instemmen een andere. De verleiding laat zich gemakkelijk terugdringen, met de hulp van God. Wat wij nooit moeten doen, is met de bekoring een gesprek aangaan.

De middelen om te overwinnen

Laten wij eens zien met welke hulpmiddelen wij, christenen, altijd rekening moeten houden om te overwinnen in die strijd om het behoud van de kuisheid: niet als engelen, maar als gezonde, sterke, normale vrouwen en mannen. Ik vereer de engelen met heel mijn ziel. Ik verenig me met dit leger van God met een grote devotie. Ik vergelijk ons echter niet graag met engelen, want zij hebben een natuur die anders is dan de onze. Die niet gelijke naturen met elkaar vergelijken zou wanorde scheppen.

In veel milieus is een klimaat van sensualiteit gemeengoed geworden dat, samen met de huidige leerstellige verwarring, velen ertoe brengt allerlei afwijkingen goed te praten of, op zijn minst, een zeer ongenuanceerde tolerantie te tonen met betrekking tot een scala van zedeloze gewoonten.

Wij moeten zo rein zijn als wij maar kunnen, met ontzag voor het lichaam, zonder vrees, want seksualiteit is iets heiligs en edels —deelgenootschap in Gods scheppingsmacht— onderdeel van het huwelijk. En zo zult u, rein en zonder vrees, het getuigenis geven, dat de heilige zuiverheid mogelijk en vol schoonheid is.

Op de eerste plaats moeten wij ernstig trachten ons geweten te verfijnen door de noodzakelijke verdieping, totdat wij er zeker van zijn het goed gevormd te hebben. Daarbij moet er een goed onderscheid gemaakt worden tussen een fijngevoelig geweten en een scrupuleus geweten. Het eerste is een echte genade van God, het tweede iets heel anders.

Onderhoud de kuisheid met zorg, en ook die andere deugden die haar geleide zijn —ingetogenheid en schaamte— die als haar lijfwacht optreden. Ga bovendien niet lichtzinnig voorbij aan de normen die zo goed helpen de blik van God waardig te blijven: het actief in toom houden van harten en zinnen; moed —de moed om 'laf' te zijn— om de gelegenheid tot zonde te ontvluchten; het veelvuldig naderen tot de sacramenten, in het bijzonder tot het sacrament van de biecht; volstrekte openhartigheid in de persoonlijke geestelijke leiding; spijt, berouw en het herstellen van fouten. En dat alles gezalfd met een tedere devotie tot Onze Lieve Vrouw, opdat Zij voor ons bij God het geschenk van een heilig en rein leven verkrijgt.

Als wij, ongelukkigerwijze, vallen, moeten wij meteen weer opstaan. Met de hulp van God, welke hulp niet zal ontbreken als de juiste middelen worden aangewend, moeten wij zo spoedig mogelijk komen tot berouw, tot een nederige oprechtheid, tot herstel van aangericht kwaad en wel op een wijze dat de tijdelijke nederlaag omgezet wordt in een grote overwinning van Jezus Christus.

Maak er een gewoonte van de strijd ook te verleggen naar de plaatsen die verwijderd zijn van de hoofdmuren van de vesting. Men kan niet vooruitgaan als men langs de grenzen van het kwaad blijft wankelen. Wij moeten krachtig het 'voluntarium in causa', de indirecte vrijwilligheid, vermijden. Wij moeten het kleinste gebrek aan liefde terugdringen. De aanzettingen tot christelijk, ononderbroken en vruchtbaar apostolaat dat de heilige zuiverheid als fundament, maar ook als een van de meest uitgesproken vruchten ervan nodig heeft, moeten we koesteren. Verder is het noodzakelijk onze tijd steeds te vullen met intensief en verantwoordelijk werk, waarbij we de aanwezigheid van God zoeken, omdat we nooit mogen vergeten, dat wij voor een hoge prijs zijn vrijgekocht en dat wij een tempel van de Heilige Geest zijn.

Wat voor raad zal ik u verder nog geven? Kies de handelwijze van de christenen die werkelijk altijd trachtten Christus te volgen, dezelfde gedragslijn die als voorbeeld gold voor de eersten die geraakt werden door Jezus' inspiratie: gestage omgang met de Heer in de Eucharistie, het kinderlijk aanroepen van de allerheiligste Maagd Maria, nederigheid, matigheid, versterving van de zintuigen — “het is onzin te kijken naar wat niet begeerd mag worden”, merkte de heilige Gregorius op (H. Gregorius de Grote, Moralia, 21, 2, 4 (PL 76, 190))— en boetvaardigheid.

U zult mij zeggen, dat dit allemaal niets anders is dan een samenvatting van het christelijk leven. Zeker, de zuiverheid is liefde en kan niet los gezien worden van het wezen van ons geloof: de Liefde, het opnieuw zich verlieven in God die ons geschapen heeft, die ons verlost heeft en die ons voortdurend bij de hand neemt, ook al merken we dat in een heleboel omstandigheden niet. Hij kan ons niet in de steek laten. Sion zei: Jahwe heeft mij verlaten, de Heer heeft mij vergeten. Zal een vrouw haar zuigeling vergeten, een liefhebbende moeder het kind van haar schoot? En zelfs als die het zouden vergeten, Ik vergeet u nooit! (Jes 49, 14-15).

Gewoonlijk stel ik dat er drie zaken zijn die ons op aarde met vreugde vervullen en in de hemel het eeuwig geluk bereiden: een hechte, fijnzinnige, blijde en onwankelbare trouw aan het geloof, trouw aan de roeping die iedereen ontvangen heeft en trouw aan de zuiverheid. Wie blijft haken aan de doornen onderweg —zinnelijkheid, hoogmoed…— zal daar uit eigen wil blijven en, tenzij hij zich betert, ongelukkig worden doordat hij de Liefde van Christus de rug heeft toegekeerd.

Nogmaals stel ik dat wij allemaal onze zwakheden hebben. Maar deze zwakheden mogen er nooit toe leiden, dat wij ons afsluiten voor de Liefde van God. Zij dienen er juist toe dat wij ons onder bescherming van die Liefde stellen, dat wij ons opsluiten in die goddelijke goedheid, zoals de strijders van weleer zich opsloten in hun wapenrusting: het ecce ego, quia vocasti me (1 Sam 3, 6 en 8) —hier ben ik, want Gij hebt mij geroepen— is onze verdediging. Wij hoeven ons niet van God te verwijderen als we onze broosheid ontdekken. Wij moeten onze zwakheden bestrijden, juist omdat God vertrouwen in ons heeft.

Hoe zullen we onze armzaligheid te boven komen? Ik hamer hierop vanwege het kapitaal belang ervan: met nederigheid en oprechtheid, jegens geestelijke leiding en in het sacrament van de biecht. Ga met een open hart naar hen die uw ziel richting geven. Sluit het niet af, want als de duivel der stomheid eenmaal binnen is, jaagt u hem er niet gemakkelijk weer uit.

Neem mij mijn voortdurend aandringen niet kwalijk, maar ik acht het absoluut noodzakelijk, dat in uw verstand gegrift wordt, dat de nederigheid en —het onmiddellijk gevolg ervan— de oprechtheid de andere middelen samenbinden en zo een werkzaam fundament vormen voor de overwinning. Als de stomme duivel zich in een ziel nestelt, tast hij alles aan. Als hij er daarentegen direct uitgewerkt wordt, komt alles goed, zijn we gelukkig, leiden we een rechtschapen leven. Laten we altijd 'op woeste wijze' oprecht zijn, maar niet onwelvoeglijk.

Het is hopelijk duidelijk; wat mij betreft, ik maak me meer bezorgd over de hoogmoed dan over het vlees en het hart. Nederigheid. Als u denkt volstrekt gelijk te hebben, hebt u volstrekt ongelijk. Ga naar uw geestelijk leidsman met open ziel: sluit uw ziel niet af, want —ik herhaal— dan sluit u de stomheidsduivel op en krijgt u hem er niet meer uit.

Denk nog eens aan die arme bezetene, die door de leerlingen niet bevrijd kon worden. Alleen de Heer wist diens vrijheid te bewerkstelligen, met gebed en vasten. Bij die gelegenheid verricht de Meester drie wonderen. Het eerste: dat de man luisterde, want als de stomme duivel ons beheerst, weigert de ziel te luisteren. Het tweede was, dat hij sprak. En het derde, dat de duivel verjaagd werd.

Vertel eerst wat u verborgen wilt houden. Eruit met de duivel der stomheid! Soms maakt u van een kleine kwestie, door deze om en om te keren, een enorme bol, zoals een sneeuwbal, en wij sluiten onszelf erin op. Waarom? Open uw ziel! Ik verzeker u het geluk, dus de trouw aan de christelijke weg, mits u oprecht bent. Duidelijkheid, eenvoud: het zijn onontbeerlijke gesteltenissen. Onze ziel moet wagenwijd opengezet worden zodat de zon van God en het licht van de Liefde binnen kunnen schijnen.

Er hoeft niet altijd een troebel motief te zijn om op volledige oprechtheid af te dingen. Soms is een dwaling van het geweten voldoende. Sommige mensen hebben hun geweten op een dusdanige wijze gevormd —misvormd— dat hun stomheid, hun gebrek aan eenvoud, hun een juiste zaak lijkt: zij denken dat het goed is te zwijgen. Dat gebeurt ook met mensen die uitstekend toegerust zijn, die bekend zijn met de zaken van God; misschien vinden zij daarin redenen aan zwijgen de voorkeur te geven. Daarin hebben zij het mis. Oprechtheid is altijd een noodzaak; hier gelden geen excuses, hoe goed ze ook lijken.

Wij komen nu aan het eind van deze ogenblikken van gesprek waarin u en ik ons gebed gericht hebben tot God onze Vader, Hem vragend ons de genade te verlenen te leven in de vreugdevolle beoefening van de deugd van de kuisheid.

Wij vragen het Hem met de tussenkomst van de heilige Maagd Maria, die de onbevlekte zuiverheid is. Nemen wij onze toevlucht tot Haar —tota pulchra— met een raad die ik gaf, nu heel wat jaren geleden, aan hen die zich onrustig voelden in hun dagelijkse strijd om nederig, rein, oprecht, blij, edelmoedig te zijn. Het lijkt, alsof alle zonden van je leven de kop weer opsteken. —Verlies het vertrouwen niet.— Integendeel: roep je heilige Moeder Maria aan met het geloof en de overgave van een kind. Zij zal vrede geven aan je ziel (De Weg, 498).

Dit hoofdstuk in een andere taal