Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Broederlijke vermaning .

We moeten proberen in het diepst van ons hart een brandend verlangen, een groot streven om de heiligheid te bereiken, laten ontstaan, hoewel we van onszelf weten dat we zwak zijn. Weest daar niet bang voor; naarmate men voortgang maakt in het innerlijk leven ziet men zijn persoonlijke gebreken met meer scherpte. Het is namelijk zo, dat de hulp van de genade hetzelfde effect heeft als een vergrootglas; het kleinste hoopje stof, de kleine korrel zand, vrijwel onzichtbaar, ziet u erdoor met reuzenafmetingen, omdat de ziel het goddelijke onderscheidingsvermogen krijgt; de kleinste schaduw krijgt het voor elkaar het geweten, dat alleen maar tevreden is met de zuiverheid van God, te verstoren. Zeg Hem nu vanuit het diepst van uw hart: Heer, ik wil werkelijk heilig zijn, ik wil werkelijk een van uw leerlingen zijn, U waardig zijn, U onvoorwaardelijk volgen. En u moet u onmiddellijk voornemen de grote idealen, waarmee u op dit moment bezield bent, elke dag nieuw leven in te blazen.

Jezus, als we toch eens standvastig waren, wij die ons in uw Liefde verenigen! Als we er toch eens in zouden slagen die hevige verlangens die U Zelf in onze ziel oproept, om te zetten in daden! Vraag u heel regelmatig af: waartoe ben ik op aarde? En zo zult u, doordrenkt van naastenliefde, de volmaakte vervulling van uw dagelijkse taken en de zorg voor kleine zaken hervatten. We moeten ons het voorbeeld van heiligen voor ogen houden: mensen zoals wij, van vlees en bloed, met zwakheden en feilen die ze wisten te overwinnen en die zichzelf uit liefde tot God overwonnen; wij overwegen hun gedrag en wij doen —als bijtjes die uit elke bloem de lekkerste nectar halen— ons voordeel met hun strijd. U en ik, we leren ook heel wat deugden bij de mensen om ons heen te ontdekken —ze geven ons lesjes in werken, zelfopoffering, vreugde…— en we zullen niet al te lang bij hun gebreken stilstaan, tenzij het niet anders kan, om hen te helpen met een broederlijke terechtwijzing.

Toch komt het voor, dat sommige —brave, bovenstebeste— mensen met woorden overtuigd belijden dat zij het schone ideaal van het geloof willen verbreiden, maar in de praktijk zich beperken tot een luchtig en lichtvaardig opgevat beroepsleven. Het lijken warhoofden. Als we dergelijke zogenaamde christenen ontmoeten, moeten we hen helpen, vriendelijk maar duidelijk en als het nodig is teruggrijpen naar het evangelische middel van de broederlijke vermaning. Broeders, als iemand op een misstap betrapt wordt, moet gij, geestelijke mensen, zo iemand in een geest van zachtmoedigheid oprichten; let tegelijk op jezelf, jij kunt ook in verzoeking komen. Helpt elkaars lasten te dragen; op die manier zult ge de wet van Christus vervullen (Gal 6, 1-2). En als er buiten het feit dat ze katholiek van beroep zijn, nog andere argumenten een rol spelen —ze zijn ouder, hebben meer ervaring of verantwoordelijkheid— dan is er voor ons des te meer reden om te spreken en moeten we zorgen dat ze reageren en meer gewicht zullen hechten aan hun beroepsleven. Laten we hen helpen als een goede vader, als een leermeester, zonder te vernederen.

Het maakt indruk rustig na te denken over het gedrag van de apostel Paulus: Hoe gij ons moet navolgen, is u bekend; wij hebben bij u geen werk geschuwd en niemands brood om niet gegeten. Dag en nacht hebben wij gearbeid, met veel moeite om niemand van u tot last te zijn… Ook toen wij bij u waren, hielden wij u telkens deze regel voor: als iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten (2 Tess 3, 7-8 en 10).

Herinnert u zich de parabel van de barmhartige Samaritaan? Er is die man, die op de weg is blijven liggen. Een stel dieven heeft hem beroofd tot op de laatste stuiver en daarbij zwaar verwond. Een priester van de Oude Wet komt langs en even later een leviet. Zij vervolgen allebei hun weg zonder zich om hem te bekommeren. Toen kwam er een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond deze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde volledig voor hem (Luc 10, 33­34). Ziet u, dat de Heer dit voorbeeld niet alleen maar aan een paar uitverkoren zielen voorhoudt, want hij vervolgt onmiddellijk, als antwoord aan de vraagstellers —en aan ieder van ons—: ga dan en doe gij evenzo (Luc 10, 37).

Daarom, als wij in ons eigen leven of in dat van anderen stuiten op iets wat niet deugt, iets wat geestelijke en menselijke hulp vergt die wij, kinderen van God, kunnen en moeten verlenen, zal een duidelijk blijk van verstandigheid bestaan uit het volledig, met liefde en kracht, met oprechtheid toedienen van het juiste geneesmiddel. Terughoudendheid is hier niet op haar plaats. Het is een grote vergissing te denken dat problemen opgelost worden door nalatigheid of uitstel.

Verstandigheid eist dat men —altijd als de situatie het vraagt— het medicijn volledig, zonder het te verzachten, gebruikt nadat men de kwaal gediagnostiseerd heeft. Bij het ontdekken van de kleinste ziektesymptomen moet men eerlijk en oprecht zijn, zowel bij het geven als bij het ontvangen van hulp. In die gevallen moet men goedvinden dat degene, die in staat is in naam van God heelmeester te zijn, de wond schoonmaakt, van buiten naar binnen, steeds dichter naar de kern, tot alle etter er uit is en de infectiehaard goed schoon achterblijft. Wij moeten dit eerst op onszelf toepassen. Daarna op de mensen die we om redenen van rechtvaardigheid en liefde verplicht zijn te helpen. In mijn gebed beveel ik in het bijzonder de ouders aan en degenen die zich op vormingsactiviteiten en onderwijs toeleggen.

Menselijk opzicht

Laat geen enkele huichelachtige reden ons weerhouden; pas het juiste medicijn toe. Maar laat uw hand als die van een moeder zijn, met de grenzeloze tederheid van onze moeders, waarmee ze de grote of kleine wonden van de speel- en valpartijen uit onze jeugd behandelden. Als er een paar uur gewacht moet worden, wacht dan, maar nooit langer dan absoluut noodzakelijk, want een andere handelwijze komt voort uit gemakzucht, lafheid, wat heel andere zaken zijn dan verstandigheid. Laat iedereen, en in de eerste plaats degenen onder u die anderen moeten vormen, de vrees voor het desinfecteren van wonden uitbannen.

Het is mogelijk dat iemand mensen die wonden moeten verzorgen en die er niet toe komen hun opdracht uit te voeren, of het niet willen, in het oor fluistert: Meester, wij weten dat gij oprecht zijt… (Mat 22, 16). Luister niet naar die ironische lofspraak. Wie zich niet inspant om zijn taak ijverig tot een einde te brengen, is geen meester, omdat hij niet de ware weg onderwijst. Hij is evenmin oprecht, want in zijn valse verstandigheid overschrijdt hij —omdat hij ze overdreven vindt, of ze minacht— de duidelijke normen die duizend maal beproefd zijn door rechtschapen gedrag van jaren en leiding geven, door kennis van menselijke zwakheid en door de liefde voor elk schaap. Op grond van deze normen moet hij spreken, optreden, belangstelling tonen.

Dwaalleraren worden beheerst door de vrees de waarheid bloot te leggen. Alleen al de gedachte —de plicht— in bepaalde omstandigheden een pijnlijk tegengif toe te dienen, verontrust hen. Een dergelijke handelwijze —wees daarvan overtuigd— heeft niets te maken met verstandigheid, vroomheid of wijsheid. Die houding weerspiegelt kleinmoedigheid, gebrek aan verantwoordelijkheid, onverstand en dwaasheid. Het zijn dezelfde mensen die later, ten prooi aan een paniek vanwege de ramp, trachten het kwaad af te wenden, als het te laat is. Zij zijn vergeten dat de deugd van verstandigheid vergt dat we de rijpe, in alle rust doordachte en op ervaring van eeuwen stoelende raad 'tijdig' moeten overnemen en doorgeven; zonder vooroordelen en onbelemmerd.

Ik maak er geen geheim van dat ik, als ik corrigerend moet optreden of een beslissing moet nemen die verdriet zal veroorzaken, vooraf, tijdens en nadien lijd: en ik ben echt niet overgevoelig. Ik troost me met de gedachte dat alleen dieren niet huilen: gehuild wordt er door ons, mensen, door de kinderen Gods. Ik begrijp dat ook u zich op bepaalde ogenblikken ongelukkig zult voelen bij het ten einde toe trouw vervullen van uw plicht. Vergeet alstublieft niet, dat het makkelijker is —maar dat is een vergissing— tot elke prijs het lijden te ontlopen met het excuus de naaste niet voor het hoofd te willen stoten. Heel vaak is een dergelijke terughoudendheid de dekmantel voor een schandelijke vlucht voor eigen smart. Het is immers gewoonlijk niet aangenaam een ernstige berisping uit te delen. Denk er wel aan, mijn kinderen, dat de hel vol zit met gesloten monden.

Er luisteren nu verscheidene artsen naar mij. Neem me niet kwalijk dat ik weer een voorbeeld op het medische vlak geef. Misschien sla ik wel een flater, maar als ascetische vergelijking gaat het wel op. Wil men een open wond verzorgen, dan moet men die eerst schoonmaken, met een flink stuk eromheen. De chirurg weet maar al te goed, dat dit pijn doet; maar als hij die behandeling overslaat, zal de pijn later erger zijn. Dan wordt er onmiddellijk een ontsmettingsmiddel opgedaan. Dat schrijnt —pikt zeiden wij thuis— doet pijn, maar er is geen andere behandelingswijze tegen het ontsteken van de wond.

Als het voor de lichamelijke gezondheid duidelijk is dat die middelen toegepast moeten worden, ook al gaat het om schaafwondjes van de oppervlakkigste soort, dan moeten wij als het gaat om de grote zaken van de ziel —de gevoelige plekken in het bestaan van een mens— wassen, insnijden, gladstrijken, ontsmetten, lijden. De verstandigheid vergt van ons dat we dusdanig ingrijpen en onze plicht niet uit de weg gaan, want wie daarmee schippert geeft blijk van een gebrek aan bedachtzaamheid en pleegt een zware aanslag op de rechtvaardigheid en de sterkte.

Wees ervan overtuigd dat een christen, als hij werkelijk streeft naar een rechtschapen optreden tegenover God en tegenover de mensen, alle deugden nodig heeft, tenminste in aanleg. Vader —vraagt u mij— en mijn zwakheden? Ik geef u dit antwoord: Kan een arts die ziek is, iemand anders niet behandelen, ook al lijdt hij aan een slepende kwaal? Verhindert zijn ziekte hem voor anderen een adequaat recept uit te schrijven? Duidelijk niet. Voor een goede behandeling hoeft hij alleen maar de juiste kennis te hebben en toe te passen, met dezelfde instelling als waarmee hij zijn eigen ziekte bestrijdt.

Het beoefenen van de liefde

Het zou getuigen van naïviteit te denken dat de eisen van de christelijke liefde makkelijk te vervullen zijn. Wat wij ervaren in het doen en laten van de mensen en, jammer genoeg, ook in kerkelijke kringen, blijkt heel iets anders te zijn. Als de liefde ons niet belette te spreken, zou iedereen breed uit kunnen meten over verdeeldheid, aanvallen, onrechtvaardigheden, roddel, beledigingen. Wij moeten dat eenvoudig toegeven om onzerzijds te trachten het juiste remedie toe te passen, dat moet uitmonden in een persoonlijke inspanning niet te kwetsen, niet te mishandelen, en te corrigeren zonder iemand de grond in te boren.

Dat is allemaal niets nieuws. Een paar jaar na Christus' Hemelvaart, toen bijna alle apostelen nog van de ene plaats naar de andere trokken en er in het algemeen een geweldig vurig geloof en brandende hoop waren, begonnen velen af te dwalen en niet langer de liefde van de Meester te beleven.

Of is het geen uiting van egoïsme en kleinmenselijk gedrag —schrijft Sint Paulus aan de Korinthiërs— dat er onder u jaloezie en twist voorkomt? Als de een zegt: Ik ben voor Paulus, en de ander: Ik ben voor Apollos, zijt gij dan niet al te menselijk? (1 Kor 3, 3­4). Begrepen zij niet, dat Christus gekomen is om alle verdeeldheid te overwinnen? Wat zijn Apollos en Paulus eigenlijk? Niet meer dan ondergeschikten die behulpzaam waren bij uw bekering, en wel ieder van ons op zijn eigen manier, zoals de Heer het ons vergund heeft (1 Kor 3, 4­5).

De Apostel wijst verscheidenheid niet af: ieder heeft van God zijn eigen gaven gekregen, de een deze, de ander die (vgl. 1 Kor 7, 7). Maar deze verschillen moeten wel ten dienste staan van het welzijn van de Kerk. Op dit moment voel ik me genoodzaakt de Heer te vragen —sluit u, als u wilt, aan bij mijn gebed— dat hij niet zal toelaten dat in zijn Kerk het gebrek aan liefde tweedracht zaait onder de zielen. Liefde is het zout van het apostolaat van de christenen. Hoe zouden wij, als het zijn kracht verliest, de wereld tegemoet kunnen treden en met opgeheven hoofd zeggen: hier is Christus?