Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Vergoddelijking → slechte.

Hoogmoed, de vijand

Wat staat die nederigheid, die 'juiste vergoddelijking', in de weg? Dat is de hoofdzonde die leidt tot de 'valse vergoddelijking'. Hoogmoed drijft ons ertoe, misschien op heel onbeduidende punten, de influisteringen van de Satan tot onze oerouders te volgen: uw ogen zullen opengaan… en dan zult u gelijk worden aan God, door de kennis van goed en kwaad (Gen 3, 5). We lezen eveneens in de Heilige Schrift dat het begin van de hoogmoed hierin bestaat, dat de mens de Heer verlaat (Sir 10, 12). Doordat dit kwaad, als het eenmaal wortel geschoten heeft, het hele bestaan van de mens beïnvloedt, verwordt het tot wat de evangelist Johannes noemt de superbia vitae (1 Joh 2, 16), levenshoogmoed.

Hoogmoed? Wat voor hoogmoed? De Heilige Schrift kent zowel tragische als komische accentueringen om de hoogmoed te brandmerken. Waarom is stof en as zo verwaand? Al tijdens zijn leven zitten zijn ingewanden vol bederf. Een onbeduidende ziekte: de dokter glimlacht erom. Maar wie vandaag koning is, sterft morgen (vgl. Sir 10, 9 en 11­12).

Als hoogmoed zich van een ziel meester maakt, moet niemand verbaasd staan te kijken als hij alle andere ondeugden als een sleep paarden met zich meevoert: gierigheid, onmatigheid, afgunst, onrechtvaardigheid. De hoogmoedige doet een nutteloze poging God, die barmhartig is tegenover alle mensen, van zijn troon te stoten. En dan zou hij die vol wrede streken zit er zelf op plaats nemen.

We moeten de Heer vragen ons niet te laten bezwijken voor die verleiding. Hoogmoed is de ergste en belachelijkste van alle zonden. Als hij met zijn veelvoudige hallucinaties iemand in zijn gloeiende klauwen krijgt, ziet het slachtoffer van de aanval schijnwerelden, vult hij zich met leegte. Hij gedraagt zich als de kikker uit de fabel die zich potsierlijk zo opblaast, dat hij er van barst. Hoogmoed is onaangenaam, ook vanuit menselijk standpunt gezien. Wie zich boven alles en iedereen verheven voelt, is voortdurend bezig met zichzelf en minacht de anderen die zich op hun beurt weer vrolijk maken om zijn ijdele dwaasheid.

Als we over hoogmoed horen spreken, hebben we misschien een heerszuchtig, overweldigend karakter voor ogen; horen we luide stemmen de overwinnaar toejuichen die, als een Romeins keizer, onder de hoge triomfbogen voorbijtrekt en aanstalten maakt zijn hoofd te buigen, omdat hij bang is zijn glorieuze voorhoofd tegen het witte marmer te stoten.

Laten we met beide benen op de grond blijven: die hoogmoed bestaat alleen in de fantasie van een dwaas. De vormen van hoogmoed waar wij tegen moeten strijden zijn veel moeilijker te herkennen, maar komen veel vaker voor: de neiging onze eigen voortreffelijkheid hoger te achten dan die van de naaste; ijdelheid in gesprekken, gedachten en gebaren; de bijna ziekelijke overgevoeligheid die zich geraakt voelt door woorden of daden die op geen enkele manier beledigend zijn.

Dat alles kan een gewone bekoring zijn en is het in feite ook. De mens acht zichzelf een zon en het middelpunt van zijn omgeving. Alles moet om hem draaien en het is geen uitzondering als hij, in zijn ziekelijk verlangen, zijn toevlucht neemt tot het veinzen van pijn, verdriet en ziekte, opdat anderen hem verzorgen en vertroetelen.

De verbeelding is de broedplaats voor het grootste deel van de conflicten in het innerlijk leven van veel mensen: ze hebben gezegd; ze zullen wel denken; ze schenken aandacht aan mij… En die arme ziel lijdt door zijn droeve ingebeeldheid, vanwege argwaan die geen wortels in de werkelijkheid heeft. In dit ongeluksavontuur is de ziel geen moment vrij van bitterheid en is hij bezig bij anderen onrust te stoken. Die ziel kent geen nederigheid, die heeft niet geleerd zichzelf te vergeten door zich te geven, vol edelmoedigheid, ten dienste van anderen uit liefde tot God.

Nederigheid en vreugde

Verlos mij van de mens van leugen en misdaad (vgl. Ps 43, 1 (Graduale van de Mis)). De tekst van de Mis spreekt opnieuw van de juiste vergoddelijking. Eerst wordt ons geschilderd uit welke minderwaardige materie wij gemaakt zijn, met al onze neigingen tot het kwade. Dan klinkt het smeekgebed emitte lucem tuam (Ibidem, 3), zend uw licht en uw waarheid die mij geleid en gevoerd hebben naar uw heilige berg. Het kost mij weinig moeite u te zeggen dat ik geraakt ben bij het lezen van deze woorden uit de graduale.

Hoe moeten we ons gedragen om die juiste vergoddelijking te bereiken? In het evangelie lezen we, dat Jezus niet in Judea kon rondtrekken, daar de Joden Hem wilden doden (Joh 7, 1). Ook Hij die enkel door het te willen zijn vijanden kon uitroeien, stelt menselijke middelen in werking. Hij die God is en voor wie een persoonlijke beslissing voldoende geweest zou zijn om de omstandigheden te veranderen, heeft ons een verrukkelijke les gegeven: Hij gaat niet naar Judea. Zijn familieleden zeiden tot Hem: Verlaat deze streek en trek naar Judea; dan kunnen ook uw leerlingen de werken zien die Gij verricht (Joh 7, 3). Ze wilden van Hem een soort attractie maken. Ziet u het voor u! En ziet u ook, dat het een lesje in 'juiste vergoddelijking' en 'valse vergoddelijking' is?

'Juiste vergoddelijking': Die uw naam kennen —zingt het offertorium— mochten steeds op U hopen, want nooit verliet Gij, die U zochten (Ps 9, 11). Daarin bestaat de vreugde van dit stuk aardewerk vol krammen — want Hij vergeet de noodkreten der verdrukten niet (Ps 9, 13), van de nederigen.