Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Vrijheid → kiezen en voor God beslissen.

Hoe vaak heb ik u al niet dat ontroerende tafereel uit het evangelie in herinnering gebracht: Jezus bevindt zich in de boot van Petrus van waaruit Hij de menigte toegesproken heeft. De dorst naar zielen die zijn Hart verteert, is door die menigte weer opgewekt en de goddelijke Meester wil, dat zijn leerlingen deze passie delen. Na hun gezegd te hebben verder van wal te steken —duc in altum! (Luc 5, 4)— spoort Hij Petrus aan de netten uit te gooien om te vissen.

Ik zal me nu niet te veel in details van dat moment verliezen, hoe rijk aan zeggingskracht ook. Ik heb liever, dat we onze gedachten wijden aan de reactie van de Prins der Apostelen bij het zien van het wonder: Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens (Luc 5, 8). Die waarheid geldt, dat lijdt geen twijfel, precies zo voor iedereen. Toch zeg ik u met grote stelligheid, dat ik in mijn leven getuige ben geweest van zoveel wonderen der genade, bewerkt door mensenhanden, dat ik me elke dag alleen maar meer en meer aangespoord voelde uit te schreeuwen: Heer, ga niet van mij weg, want zonder U kan ik niets goeds verrichten.

Juist daarom begrijp ik zo goed de woorden van de bisschop van Hippo die als een prachtige ode aan de vrijheid klinken. Hij zei: “God die je zonder jou geschapen heeft, zal je niet zonder jou redden” (H. Augustinus, Sermo CLXIX, 13 (PL 38, 923)), want wij allemaal, jij en ik, kunnen het ongeluk hebben tegen God in opstand te komen, Hem te verwerpen door ons gedrag of eerder nog door te roepen: wij willen niet, dat deze man koning over ons wordt (Luc 19, 14).

Het leven kiezen

We hebben geleerd, en daar zijn wij dankbaar voor, omdat we ons bewust zijn van het geluk waartoe wij geroepen zijn, dat alle schepsels door God en voor God uit het niets te voorschijn zijn gebracht. Redelijke wezens, mensen, hoewel wij zo vaak tot redeloosheid vervallen; en redeloze schepsels die over de aardbol krioelen, in de schoot van moeder aarde verblijven, het hemelblauw doorklieven en soms opvliegen tot ze oog in oog met de zon zijn. Midden in die wonderbare verscheidenheid echter verenigen alleen wij, mensen —ik laat hier de engelen buiten beschouwing— ons met de Schepper door het gebruik van onze vrijheid: wij kunnen al dan niet aan de Heer de eer brengen die Hem als Schepper van al wat bestaat, toekomt.

Die mogelijkheid vormt het clair-obscur van de menselijke vrijheid. Omdat de Heer ons met de allergrootste tederheid liefheeft, vraagt Hij ons, dwingt Hij ons te kiezen wat goed is. Ik houd u vandaag het leven en het geluk voor. Als gij luistert naar de geboden van Jahwe uw God, die ik u heden geef, als gij Jahwe uw God bemint, zijn wegen gaat en zijn geboden, voorschriften en bepalingen nakomt, dan zult gij leven… Kies dan het leven, dan zult gij… het leven bezitten (Deut 30, 15-16 en 19).

Vraagt u zich wel eens af —samen met mij, ik doe immers hetzelfde onderzoek— of u onwrikbaar en standvastig trouw bent aan de keuze van uw levensweg? Of u, als u de zeer lieflijke stem van God u tot heiligheid hoort aansporen, in vrijheid antwoordt: <ja>? Laten we onze blik opnieuw richten op de Jezus die in Palestina in stad en land tot de menigten sprak. Hij probeert niet zich op te dringen. Wilt ge volmaakt zijn (Mat 19, 21)…, zegt hij tot de rijke jongeling. Die laatste wees het voorstel af en het evangelie zegt ons —abiit tristis— dat hij bedroefd heenging (Mat 19, 22). Daarom heb ik die rijke jongeling die de vreugde verloor omdat hij weigerde zijn vrijheid te geven, wel eens de bijnaam 'avis tristis', droeve vogel, gegeven.

Denk eens aan het verheven moment waarop de Aartsengel Gabriël aan de Heilige Maagd het plan van de Allerhoogste aankondigt. Onze Moeder luistert en stelt vragen om beter te begrijpen wat de Heer van haar verlangt; en dan klinkt onmiddellijk haar klare antwoord: fiat (Luc 1, 38) —mij geschiede naar uw woord!— vrucht van de allerhoogste vrijheid, dat is kiezen voor God.

In alle geheimen van ons katholieke geloof werkt die lofzang op de vrijheid na. De Allerheiligste Drie-eenheid brengt in een vrije opwelling van liefde de wereld en de mens uit het niets te voorschijn. Het Woord daalt uit de Hemel neer en neemt ons vlees aan, gemerkt met het prachtige zegel van vrijheid in onderworpenheid: Toen zei Ik: Hier ben Ik. Zoals er in de boekrol over Mij geschreven staat, Ik ben gekomen, o God, om uw wil te doen (Heb 10, 7). Als het uur aanbreekt dat door God is vastgesteld om de mensheid vrij te kopen van de slavernij der zonde, zien we Jezus Christus op Getsemane. Hij lijdt smartelijk, tot bloedzwetens toe (vgl. Luc 22, 44). Hij neemt vrijwillig en edelmoedig het lijden, dat de Vader van Hem vraagt, op zich: Zoals een lam dat ter slachting geleid wordt. En, zoals een schaap dat stom is voor zijn scheerders (Jes 53, 7). In een van de gesprekken waarin Hij zijn hart had opengelegd, opdat wie Hem lief zouden hebben, zouden weten dat Hij de Weg was —de enige— om tot de Vader te komen, had Hij aan de zijnen aangekondigd: Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef, om het weer terug te nemen. Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf. Macht heb ik om het te geven en macht om het terug te nemen (Joh 10, 17-18).

De ene slavernij voor de andere slavernij. Als we nu toch slaaf moeten zijn, omdat het menszijn daar nu eenmaal uit bestaat, dan kunnen we ons maar beter slaven van God weten, uit liefde. Want op hetzelfde moment verkeren we niet meer in slavernij, maar worden we vrienden, kinderen. En dan blijkt het verschil. We treden fatsoenlijke wereldse bezigheden tegemoet met dezelfde hartstocht en volharding als anderen, maar met vrede in het diepst van onze ziel; met vreugde en hemelse rust ook te midden van strijdigheden, want we stellen ons vertrouwen niet in wat er gebeurt, maar in wat voor altijd blijft. Wij zijn dus geen kinderen van een slavin, maar van de vrije vrouw (Gal 4, 31).

Waar komt die vrijheid voor ons vandaan? Van Christus, onze Heer. Het is de vrijheid waarmee Hij ons vrijgekocht heeft (vgl. Gal 4, 31). En daarom leert Hij: Als de Zoon u vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn (Joh 8, 36). Wij, christenen, hoeven aan niemand de werkelijke betekenis van dit geschenk te vragen, want de enige vrijheid die de mens redt, is de vrijheid van Christus.

Ik spreek graag over het avontuur van de vrijheid, want zo verlopen uw en mijn leven. Vrij —als kinderen en niet als slaven, excuseer dat ik er op blijf hameren— volgen we het pad dat de Heer voor ieder van ons heeft uitgestippeld. Wij ervaren die bewegingsvrijheid als een Godsgeschenk.

In vrijheid, zonder enige dwang, omdat ik het wil, kies ik voor God. En ik leg me erop toe te dienen, mijn bestaan te veranderen in een geschenk aan anderen, uit liefde voor Christus, mijn Heer. Die vrijheid laat me uitroepen, dat niets op aarde mij kan scheiden van de liefde Gods (vgl. Rom 8, 39).

In de gelijkenis van de genodigden voor het bruiloftsmaal hoort de gastheer dat bepaalde lieden die zouden komen zich slim maar bedrieglijk verontschuldigden. Dan beveelt hij zijn dienaar: Ga naar de wegen en de binnenpaden en —compelle intrare— dwing de mensen binnen te komen (Luc 14, 23). Worden de mensen daar niet gedwongen? Wordt daar geen geweld gebruikt tegen de rechtmatige vrijheid van elk geweten?

Als wij het evangelie overwegen en het onderricht van Christus onder de loep nemen, zullen we zijn bevelen niet verwarren met dwang. Kijk hoe Christus altijd omzichtig formuleert: als je volmaakt wilt zijn… als iemand mij wil volgen… Dat compelle intrare bevat geen enkele dwang, noch lichamelijk, noch moreel. Het is een weerspiegeling van de kracht van het voorbeeld van de christen, waarin op eigen wijze de macht van God zichtbaar wordt: “zie de aantrekkingskracht van de Vader; Hij schenkt vreugde door zijn onderricht, zonder dwang op te leggen. Zo trekt Hij naar zich toe” (H. Augustinus, In Ioannis Evangelium tractatus, 26, 7 (PL 35, 1610)).

Wanneer men die atmosfeer van vrijheid inademt, begrijpt men, dat verkeerd handelen geen vrijheid maar slavernij oplevert. “Wie tegen God zondigt, behoudt de vrijheid van zijn wil, althans wat betreft vrijheid van dwang, maar verliest de vrijheid van schuld” (H. Thomas van Aquino, Quaestiones disputatae. De malo, q6 a1). Hij zal misschien zeggen, dat hij naar eigen voorkeur gehandeld heeft. Maar als hij van vrijheid zou willen spreken, zou in zijn stem een valse noot doorklinken, want hij zou slaaf zijn van wat hij koos. En hij zou de slechtste keus gedaan hebben: gekozen voor Gods afwezigheid. Dáár is geen vrijheid.

Ik herhaal nog eens: de enige slavernij die ik aanvaard is die van Gods Liefde. En dat alleen omdat de godsdienst —ik heb het bij andere gelegenheden al gezegd— de grootste muiterij is van de mens die niet als een beest wil leven, die rust noch duur vindt tot hij de Schepper ontmoet en kent. Ik wil dat u ook zo'n muiter bent, vrij van alle banden; want ik wil —Christus wil— dat wij kinderen van God zijn. Slaaf of Gods kind! Dat is de keuze van ons leven. Of kind van God, of slaaf van de hoogmoed, van het zingenot, van dat benauwende egoïsme waarin zoveel zielen verstrikt schijnen te zijn.

Gods liefde wijst de weg van de waarheid, van de gerechtigheid en van het goede. Als we besluiten de Heer te antwoorden met ?mijn vrijheid behoort U? zijn we op hetzelfde moment bevrijd van alle banden waarmee we vastzaten aan onnozelheden, aan lachwekkende bezigheden en pietluttige eerzucht. En de vrijheid —die onmeetbare schat, die wonderbaarlijke parel; wat zou het jammer zijn haar voor de zwijnen te werpen (vgl. Mat 7, 6)— heeft dan als enige taak te leren het goede te doen (vgl. Jes 1, 17).

Dat is de roemrijke vrijheid van de kinderen van God! Christenen die ontmoedigd zouden raken, die timide, bedremmeld of jaloers staan tegenover de losbandigheid van hen die het Woord van God niet hebben ontvangen, laten daarmee zien dat ze een armzalig begrip van ons geloof hebben. Als we werkelijk de Wet van Christus in praktijk brengen —althans moeite doen die Wet in praktijk te brengen, want het zal ons niet altijd helemaal lukken— zullen we ontdekken dat we begiftigd zijn met een wonderlijke geestkracht, waardoor we de betekenis van de meest volledige menselijke vrijheid niet elders hoeven te zoeken.

Ons geloof is geen last en ook geen beperking. Wie dat denkt, levert het bewijs van een heel mager begrip van de christelijke waarheid. Door God te kiezen verliezen we niets, winnen we alles: wie, ten koste van zijn ziel, zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden (Mat 10, 39).

Wij hebben de winnende kaart getrokken en de eerste prijs gewonnen. Als er iets is waardoor we dit niet duidelijk zien, moeten we onze ziel tot op de bodem onderzoeken. Misschien is er weinig geloof, weinig persoonlijk contact met God, weinig gebedsleven. We moeten de Heer vragen —door de tussenkomst van zijn Moeder en onze Moeder— onze liefde voor Hem te doen groeien, ons de gelegenheid te geven de zoetheid van zijn aanwezigheid te smaken. Want alleen in het liefhebben bereikt men de vrijheid ten volle: de vrijheid om het voorwerp van onze liefde nooit, tot in de eeuwigheid, te willen loslaten.

U zal Ik uit uw gevangenschap verlossen, waar gij u ook maar bevindt (Jer 29, 14). Wij bevrijden ons uit de slavernij, door het gebed: wij ervaren dat wij vrij zijn en wij stijgen op in de huwelijkszang van de toegenegen ziel, een minnezang die ons doet verlangen nooit van God gescheiden te worden. Een nieuwe manier om deze aarde te bewandelen, een goddelijke, bovennatuurlijke, wonderbaarlijke manier. In het voetspoor van veel Spaanse auteurs uit de zestiende eeuw zouden wij misschien ook wel willen proeven hoe heerlijk het is, dat ikzelf niet meer leef. Christus is het die leeft in mij (vgl. Gal 2, 20).

Wij aanvaarden graag de noodzaak in deze wereld te werken, jarenlang, omdat Jezus hier beneden weinig vrienden heeft. Wij gaan de verplichting niet uit de weg te leven, op te branden —dat is de juiste uitdrukking— ten dienste van God en de Kerk. En wel in vrijheid: in libertatem gloriae filiorum Dei (Rom 8, 21), qua libertate Christus nos liberavit (Gal 4, 31); in de vrijheid van de kinderen Gods, voor welke vrijheid Christus ons heeft vrijgemaakt: door te sterven aan het kruishout.