Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Wijsheid → gave van de H. Geest.

De wijsheid van het hart

Wie wijs is van hart, wordt verstandig genoemd (Spr 16, 21), staat te lezen in het boek Spreuken. We hebben geen juist begrip van verstandigheid als we haar verwarren met kleinmoedigheid en gebrek aan durf. Verstandigheid uit zich in de 'habitus', de hebbelijkheid of gesteldheid, om goed te handelen: het doel duidelijk stellen en de meest geëigende instrumenten zoeken om het te bereiken.

Maar verstandigheid staat niet bovenaan de waardenschaal. We moeten ons altijd afvragen: verstandigheid, waarvoor? Want er bestaat een valse of verkeerde verstandigheid —liever gezegd sluwheid— die in dienst staat van het egoïsme en de geschiktste middelen toepast om een afwijkend doel te bereiken. Het aanwenden van veel scherpzinnigheid leidt dan alleen tot het versterken van een verkeerde neiging, waarmee we het verwijt van de heilige Augustinus zouden verdienen die tot het volk zegt: “Verlangt gij, dat het hart van God, die altijd rechtvaardig is, zal buigen om zich te voegen naar de voosheid van het uwe?” (H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos, 63, 18 (PL 36, 771)). Het is de verkeerde verstandigheid van hem die meent voldoende eigen kracht te hebben om zich te rechtvaardigen. Stel geen genoegen in uw eigen verstandigheid (Rom 12, 16), zegt Sint Paulus, want er staat geschreven: ik zal de wijsheid der wijzen en de verstandigheid der verstandigen verwoesten (1 Kor 1, 19).

Die wijsheid van hart, die verstandigheid zal nooit worden tot de verstandigheid van het lichaam waarnaar de heilige Paulus (vgl. Rom 8, 6) verwijst: de verstandigheid van iemand die verstand heeft, maar niet probeert het te gebruiken om God te ontdekken en te beminnen. Werkelijk verstandig is hij, die altijd bedacht is op de influisteringen van God en —in dit waakzaam luisteren— in de ziel de beloften en werkelijkheden van de verlossing ontvangt: Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen (Mat 11, 25).

De wijsheid van het hart richt en leidt veel andere deugden. Door de verstandigheid is de mens stoutmoedig, zonder onbezonnenheid. Hij gaat niet —om duistere redenen, gemakzucht— een inspanning uit de weg die nodig is om volledig volgens Gods plannen te leven. De matigheid van een verstandig mens is geen ongevoeligheid of mensenhaat. Zijn rechtvaardigheid is geen hardheid. Zijn geduld is geen slaafsheid.

Als de christen strijdt om die deugden te verwerven, is zijn ziel in staat om de genade van de Heilige Geest werkzaam te ontvangen. En de goede menselijke eigenschappen worden versterkt door de werkingen van de Paracleet in zijn ziel. De Derde Persoon van de Allerheiligste Drie-eenheid —dulcis hospes animae (Sequentie Veni, Sancte Spiritus), zoete gast van de ziel— overstelpt ons met zijn gaven: wijsheid, verstand, raad, sterkte, wetenschap, godsvrucht, vreze des Heren (vgl. Jes 11, 2).

Dan voelt men vreugde en vrede (vgl. Gal 5, 22), vreugdevolle vrede, de inwendige jubel met de natuurlijke deugd van de blijdschap. Wanneer we denken dat alles voor onze ogen in elkaar stort, zal er niets instorten, quia tu es, Deus, fortitudo mea (Ps 43, 2), want Gij, God, zijt mijn sterkte. Als God in onze ziel woont, is al het overige —hoe belangrijk het ook lijkt— bijzaak, voorbijgaand. Daarentegen zijn wij, in God, het blijvende.

Met de gave der godsvrucht helpt de Heilige Geest ons onszelf met zekerheid te beschouwen als kinderen van God. Wij, kinderen van God, waarom zouden wij bedroefd zijn? Droefheid is het residu van egoïsme. Als we voor de Heer willen leven, zal de blijdschap ons niet ontbreken, ook niet als we onze fouten en kleinheden ontdekken. De blijdschap dringt ons gebedsleven binnen, tot we uiteindelijk niet anders kunnen dan in gezang uitbarsten: want wij beminnen en de zang is een zaak van verliefden.

Opnieuw duiken er in mijn hoofd herinneringen aan mijn jeugd op. Wat een blijk van geloof, toen. Ik hoor nu nog de liturgische gezangen, ruik nog de geur van wierook, zie duizenden en duizenden en duizenden mensen, ieder met zijn grote waskaars —symbool voor zijn nietigheid— maar kind van hart. Een schepsel dat zijn vader misschien niet recht in de ogen durft te kijken. Besef dus, hoe slecht en bitter het is, nu gij uw God verlaten hebt (Jer 2, 19). Laten we opnieuw definitief besluiten ons nooit van God te verwijderen omwille van de zorgen van deze wereld. Laten we, door het maken van concrete voornemens voor ons gedrag, onze dorst naar God vergroten, zoals schepsels die hun eigen onwaardigheid erkennen en zonder ophouden zoeken, roepen naar hun Vader.

Maar ik kom terug op wat ik eerder besproken heb: het zijn-als-kinderen moet aangeleerd worden; het kind van God zijn moet aangeleerd worden. En, terloops, moeten we aan de anderen deze mentaliteit overdragen die ons te midden van de natuurlijke zwakheden sterk door het geloof (1 Petr 5, 9)maakt, vruchtbaar in onze werken en zeker van onze weg, zodat we, welk soort fouten we ook kunnen maken, zelfs de afschuwelijkste, nooit zullen aarzelen er iets aan te doen en terug te keren naar deze grote weg van het kindschap Gods die uitkomt bij de wijd geopende en wachtende armen van God onze Vader.

Wie van u herinnert zich de armen van zijn vader niet? Misschien waren ze niet zo teder, niet zo zacht en fijn als die van uw moeder. Maar die stevige, sterke armen omklemden ons met warmte en zekerheid. Heer, bedankt voor die harde armen. Bedankt voor die sterke handen. Bedankt voor dat liefdevolle en onstuimige hart. Ik zou U ook willen danken voor mijn fouten! Nee, die wilt U niet! Maar U begrijpt ze, U verontschuldigt ze, U vergeeft ze.

Dat is de wijsheid waarvan God verwacht dat we die in de omgang met Hem beoefenen. Het getuigt van goede wiskundekennis, als wij toegeven, dat we een nul in het kwadraat zijn… Maar God onze Vader houdt van ieder van ons zoals we zijn. Zoals we zijn! Ik —niets meer dan een pover mens— bemin u zoals u bent. Stel u eens voor hoe de Liefde van God dan wel niet moet zijn! Voor zover we tenminste strijden, voor zover we de moeite doen ons leven in overeenstemming te brengen met ons geweten, een goed gevormd geweten.

Gelijk het hert dat reikt naar waar het water stroomt (Ps 42, 2) zijn wij toegesneld; dorstig, met een mond die schreeuwt om water, droog en gevoelloos. Wij willen drinken uit deze bron met levend water. Deze bron droogt nooit op. Gedurende de dag vermeien wij ons in de frisse en overvloedige waterstromen die opborrelen ten eeuwigen leven (vgl. Joh 4, 14). Woorden schieten te kort, omdat dit niet in taal uitgedrukt kan worden; het verstand komt tot rust. Het redeneren verstomt, het aanschouwen begint. En de ziel barst opnieuw uit in zingen en heft een nieuw gezang aan, want zij voelt en weet, dat God haar met verliefde blik beziet, elk uur van de dag.

Ik heb het hier niet over uitzonderlijke omstandigheden. Het zijn, althans het kunnen heel goed zijn, de gewone verschijnselen van onze ziel: een liefderijke dwaasheid die ons leert lijden en leven, omdat God de Wijsheid verleent. Wat een hemelse rust, wat een vrede heerst er dan op de smalle weg die voert naar het leven! (Mat 7, 14).

Met de heilige Engelen

Vraag de Heer dat wij, zolang wij op deze aardkloot verblijven, ons nooit afscheiden van deze goddelijke reiziger. Laten wij daartoe ook onze vriendschap met de heilige Engelbewaarders doen groeien. Wij hebben allemaal veel gezelschap nodig: gezellen van de hemel en van de aarde. Wees verknocht aan de heilige engelen. Vriendschap is zeer menselijk, maar ook zeer goddelijk, net als ons leven dat goddelijk en menselijk is. Bent u het eens met wat de Heer zegt: Ik noem u geen dienaars meer, maar vrienden (Joh 15, 15). Hij leert ons vertrouwen te hebben in de vrienden van God die al in de hemel vertoeven en met de schepselen met wie wij het leven hier delen, ook met hen die van de Heer afgescheiden lijken te zijn, om hen weer in het goede spoor te helpen.

Ik zal eindigen met de woorden van de heilige Paulus aan de christenen van Kolosse te herhalen: Wij houden dan ook niet op voor u te bidden. Wij smeken God u alle wijsheid en geestelijk inzicht te schenken, zodat gij zijn wil volledig verstaat (Kol 1, 9). Wijsheid die evenredig is met het gebed, de contemplatie, de instorting van de Parakleet in onze ziel.

Zodat u een leven leidt dat de Heer waardig is en Hem in alles behaagt. Moogt gij vruchten voortbrengen van actieve goedheid op allerlei gebied en tevens toenemen in de waarachtige kennis van God. Moge Hij u in zijn heerlijke kracht machtig sterken om alles uit te houden en alles te verdragen. Zegt met blijdschap dank aan de Vader die u in staat stelde te delen in de erfenis van de heiligen in het licht. Hij heeft ons ontrukt aan het domein van de duisternis en overgebracht naar het koninkrijk van zijn geliefde Zoon (Kol 1, 10­13).