Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Gewone leven  → het voorbeeld van Christus.

Als we onze aandacht richten op de lofprijzingen van de mensen die van Jezus' leven getuige waren, dan is er een die in zekere zin alle andere omvat. Ik heb het over die uitroep met een intonatie van verwondering en geestdrift die de menigte spontaan herhaalde toen deze verbluft zijn wonderen meemaakte: bene omnia fecit (Mar 7, 37), Hij heeft alles wel gedaan: de grotere wonderen en de mindere, alledaagse dingen die niemand versteld deden staan, maar die Christus deed met de volheid van hem die is perfectus Deus et perfectus homo (Symbolum Quicumque), volmaakt God en volmaakt mens.

Aan het hele leven van de Heer ben ik verknocht. Toch heb ik in het bijzonder een zwak voor die dertig jaren van zijn verborgen leven in Betlehem, in Egypte en in Nazaret. Die tijd, die lange tijd, waarover in het evangelie nauwelijks gesproken wordt, lijkt geen bijzondere betekenis te hebben in de ogen van iemand die deze jaren oppervlakkig bekijkt. En toch heb ik altijd vastgehouden aan de overtuiging dat dit stilzwijgen over het levensverhaal van de Meester heel welsprekend is, dat het een schat aan lessen bevat voor de christenen. Het waren intense jaren van werken en gebed, jaren waarin Jezus Christus een gewoon leven leidde —zoals het onze, als we willen— goddelijk en menselijk tegelijk; in die eenvoudige en onbekende werkplaats doet Hij, zoals later ten overstaan van de menigte, alles tot in de perfectie.

Arbeidzaamheid, vlijt

Er zijn twee natuurlijke deugden —arbeidzaamheid en vlijt— die tot één zijn terug te voeren: tot de gedrevenheid voordeel te trekken uit de talenten die iedereen van God ontvangen heeft. Het zijn deugden, omdat ze ertoe leiden de zaken tot een goed einde te brengen. Omdat de arbeid —ik preek het sinds 1928— geen vervloeking en geen straf voor de zonde is. In Genesis wordt deze realiteit vermeld voordat Adam tegen God in opstand kwam (vgl. Gen 2, 15). In de plannen van God heeft de mens altijd moeten arbeiden, om zo mee te werken aan de grandioze taak van de schepping.

Wie ijverig is, maakt goed gebruik van zijn tijd die niet alleen geld is, maar eer aan God. Hij doet wat hij moet doen en is met zijn hoofd bij wat hij doet. Niet uit routine, niet om de uren door te komen, maar als vrucht van aandachtig en rijp overleg. Daarom is hij zorgvuldig. Het Latijnse woord voor vlijt, 'diligentia', komt van het werkwoord 'diligere' en dat betekent liefhebben, waarderen, uitkiezen op grond van stipt en nauwkeurig opletten. Niet wie zich overhaast is vlijtig, maar wie met liefde en op voortreffelijke wijze zijn werk doet.

Onze Heer, volmaakt mens, koos een ambacht en hij deed dat met toewijding en gedrevenheid gedurende bijna alle jaren die Hij op deze aarde doorbracht. Hij oefende zijn beroep van handwerksman uit te midden van de andere bewoners van zijn dorp. Deze menselijke en goddelijke bezigheid toont ons aan, dat het gewone werk geen onbelangrijk detail is, maar de spil voor onze heiliging, een constante gelegenheid God te ontmoeten, Hem te loven en te eren met het werk van ons verstand en onze handen.

Een gewone weg

We hebben gesproken over de natuurlijke deugden. En misschien vraagt iemand van u zich nu af: maar een dergelijk gedrag? Moet ik me dan niet terugtrekken uit mijn gewone omgeving? Past dat wel in de wereld van alledag? Nee. Nergens staat geschreven dat de christen een wereldvreemd mens moet zijn. Onze Heer, Jezus Christus, heeft in doen en laten een andere natuurlijke deugd geprezen die mij bijzonder dierbaar is: natuurlijkheid, eenvoud.

Denk nog eens hoe Onze Heer ter wereld kwam: zoals alle mensen. Als kind en als jongeman woonde Hij in een dorp in Palestina, een onder velen. In de jaren van zijn openbare leven weerklinkt telkens opnieuw de echo van zijn dagelijks leven in Nazaret. Hij spreekt over het werk, is bezorgd voor de rust van zijn leerlingen (vgl. Mar 6, 31). Hij gaat naar iedereen toe. Er is niemand met wie Hij weigert te spreken. Hij zegt uitdrukkelijk —tot hen die Hem volgen— dat ze de kinderen niet moeten verhinderen bij Hem te komen (vgl. Luc 18, 16). Hij schetst misschien de tijd van zijn kinderjaren, als Hij de vergelijking trekt met kinderen die op het marktplein spelen (vgl. Luc 7, 32).

Is dat niet allemaal normaal, natuurlijk, eenvoudig? Kan men dan niet volstaan met het leven van het gewone leven? De mensen wennen daarentegen aan wat eenvoudig en gewoon is, en zoeken onbewust het opvallende, het gekunstelde. Het is u, net zoals mij, wel eens opgevallen: men roemt, bijvoorbeeld, de schoonheid van een paar verse, net geplukte rozen met fijne, geurige blaadjes. En dan wordt er gezegd: ze lijken wel van stof.

Als we ons gewoon gedragen als onze gelijken en met een bovennatuurlijke visie, dan doen we niets anders dan het volgen van het voorbeeld van Christus, waarlijk God en waarlijk Mens. Zie hoe zijn leven vol is van het vanzelfsprekende. Dertig jaar lang blijft Hij in het verborgene, zonder de aandacht te trekken, werker onder de werkers, en in zijn dorp kent men Hem als de zoon van de timmerman. Bij zijn openbare leven zien we evenmin iets vreemds of iets dat uit de toon valt. Hij verzamelde vrienden om zich heen net zoals ieder ander en onderscheidde zich in zijn gedrag in niets van hen. Zodat Judas zelfs, als hij een teken moet afspreken om Hem aan te wijzen, zegt: Die ik zal kussen, Hij is het (Mat 26, 48). Er was niets buitensporigs aan Hem. Ik ben zeer geroerd door die gedragsregel van onze Meester die als mens onder de mensen door het leven gaat.

Sint Jan de Doper was vanwege zijn bijzondere roeping gehuld in een kleed van kemelhaar en voedde zich met sprinkhanen en wilde honing. De Verlosser droeg een naadloos opperkleed, at en dronk als ieder ander, verheugde zich over andermans geluk en deelde de smart van zijn naaste. Hij weigerde de door zijn vrienden aangeboden rustplaats niet. En Hij maakte er geen geheim van, dat Hij heel wat jaren zijn brood had verdiend door met zijn eigen handen te werken naast Jozef, de timmerman. Zo moeten wij ons ook in de wereld gedragen: zoals onze Heer. In een paar woorden samengevat is dit mijn advies: we moeten smetteloze kleren hebben, een smetteloos lichaam en vooral een smetteloze ziel.

De Heer die zo'n wonderbaarlijke onthechting van de aardse goederen preekt, toont zich tegelijkertijd —waarom zouden we dat niet opmerken— bezorgd, dat er niets verspild zal worden. Na de wonderbare broodvermenigvuldiging, waardoor vijfduizend mensen ruimschoots verzadigd werden, zei Hij tot zijn leerlingen: Haalt nu de overgebleven brokken op om niets verloren te laten gaan. Zij haalden ze op en vulden twaalf manden (Joh 6, 12­13). Als u die hele scène met aandacht overweegt, zult u leren nooit krenterig te zijn, maar eerder goede rentmeesters over de talenten en materiële middelen die God aan u heeft toevertrouwd.

Ego sum via, veritas et vita (Joh 14, 6), Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Met deze ondubbelzinnige woorden heeft de Heer aangegeven wat de echte waarheid is die naar het eeuwig geluk leidt. Ego sum via, Hij is het enige verbindingspad tussen hemel en aarde. Hij zegt het tot alle mensen, maar in het bijzonder tot hen die —zoals u en ik— Hem hebben gezegd vastbesloten te zijn hun roeping als christen serieus te nemen, zodat God steeds in hun gedachten, op hun lippen en in heel hun handelen aanwezig zal zijn, ook in het allergewoonste, dagelijkse doen en laten.

Jezus is de weg. Hij heeft op deze wereld duidelijke sporen van zijn stappen achtergelaten, onuitwisbare tekenen die noch door het verglijden der tijden, noch door het verraad van de vijand vervaagd zijn. Iesus Christus heri, et hodie: ipse et in saecula (Heb 13, 8), wat denk ik hier graag aan. Jezus Christus, dezelfde die hier gisteren was voor de apostelen en de mensen die Hem zochten, leeft vandaag voor ons en zal door de eeuwen heen leven. Wij, mensen, kunnen soms zijn altijd aanwezige gelaat niet ontwaren omdat we met vermoeide of benevelde blik kijken. Vraag Hem nu, bij het begin van ons gebed bij het Tabernakel, zoals de blinde uit het evangelie: Domine, ut videam (Luc 18, 41), Heer, dat ik zien zal! Laat mijn verstand verlicht worden, laat het woord van Christus doordringen in mijn geest; laat zijn Leven wortel schieten in mijn ziel om mij met het oog op de eeuwige heerlijkheid om te vormen.

Alle Mariafeesten zijn grote feesten, want het zijn gelegenheden die de Kerk ons biedt Maria daadwerkelijk onze liefde te tonen. Maar als ik een feestdag zou mogen uitkiezen, dan zou dat die van vandaag zijn: het goddelijk Moederschap van de heilige Maagd.

Dit feest brengt ons ertoe enkele van de belangrijkste mysteries van ons geloof te overwegen: de menswording van het Woord, het werk van de drie Personen van de Allerheiligste Drie-eenheid. Maria, dochter van God de Vader, is door de menswording van de Heer in haar onbevlekte schoot de Bruid van de Heilige Geest en de Moeder van God de Zoon.

Toen de heilige Maagd in alle vrijheid 'ja' zei op de plannen die de Schepper haar onthulde, nam het goddelijk Woord de menselijke natuur aan: de redelijke ziel en het lichaam in de allerzuiverste schoot van Maria. De goddelijke en de menselijke natuur zijn in een enkele Persoon verenigd: Jezus Christus, waarlijk God en vanaf dat moment waarlijk Mens; Eniggeboren van eeuwigheid, voortkomend van de Vader; en eveneens vanaf dat moment als Mens de echte zoon van Maria. Daarom is de allerheiligste Maagd de Moeder van het vleesgeworden Woord, van de tweede Persoon van de Allerheiligste Drie-eenheid die —zonder vermenging— voor altijd de menselijke natuur tot de zijne had gemaakt. Wij kunnen als grootste lof met luide stem deze woorden tot Maria zeggen, die de uitdrukking zijn van haar hoogste waardigheid: Moeder van God.

Het geloof van het christenvolk

Dit is altijd het vaste geloof geweest. Tegen hen die dit ontkennen heeft het concilie van Efese plechtig verklaard dat, “als iemand niet belijdt dat de Emmanuel werkelijk God is en de heilige Maagd om die reden de moeder van God, daar zij het vleesgeworden Woord van God naar het vlees heeft gebaard, hij zij in de ban” (Concilie van Efese, can 1; DS 252113).

De geschiedenis heeft de getuigenissen van de vreugde der christenen over deze heldere en duidelijke uitspraken voor ons bewaard, die nog eens bevestigden wat zij allen geloofden: “Van de eerste morgenuren tot in de nacht bleef heel het volk van Efese gespannen op de uitspraak wachten… Toen wij vernamen dat de schrijver van de godslasteringen was afgezet, begonnen wij allen als uit één mond God te verheerlijken en de Synode toe te juichen, omdat de vijand van het geloof was gevallen. Nauwelijks waren wij buiten de kerk of we werden met toortsen naar huis begeleid. Het was nacht. Heel de stad was verheugd en vol lichten” (H. Cyrillus van Alexandrië, Epistolae 24 (PG 77, 138)). Dat schrijft de heilige Cyrillus en ik kan niet ontkennen dat die uiting van vroomheid, zelfs na zestien eeuwen, een diepe indruk op mij maakt.

God geve dat ditzelfde geloof in onze harten brandt en dat van onze lippen een danklied opstijgt: immers de Allerheiligste Drie-eenheid heeft door de uitverkiezing van Maria tot moeder van Christus, mens zoals wij, ieder van ons onder haar moederlijke bescherming geplaatst. Zij is de Moeder van God en onze Moeder.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift