Lijst van punten

Er zijn 8 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Roeping, christelijke  → Jezus Christus navolgen .

In de boot met Christus

Net als Onze Heer spreek ik graag over boten en visnetten, opdat wij allemaal door die evangelische beelden tot kordate en vastberaden besluiten komen. De heilige Lucas vertelt hoe vissers op de oever van het meer van Gennésaret hun netten aan het spoelen en het boeten waren. Jezus komt naar de boten die op het land getrokken waren en stapte in een ervan, in die van Simon. Met welke natuurlijkheid stapt Hij in de boot van ieder van ons! 'Om het ons lastig te maken' klaagt men hier wel. De Heer heeft onze weg gekruist …de weg van u en die van mij… om het ons 'lastig' te maken, op een fijngevoelige en liefdevolle manier.

Nadat Hij in de boot van Petrus gepreekt heeft, wendt Hij zich tot de vissers: duc in altum, et laxate retia vestra in capturam! (Luc 5, 4), steek nu verder van wal en werp uw netten uit voor de vangst! Vol vertrouwen in het woord van Christus gehoorzamen ze en halen ze die wonderbare visvangst binnen. Hij kijkt Petrus, die er net als Jacobus en Johannes niet van terug heeft, aan en legt hem uit: Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen. Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen (Luc 5, 10-11).

Uw boot —uw talenten, verlangens, successen— is niets waard, tenzij u die aan Jezus Christus ter beschikking stelt, tenzij u Hem toestaat vrij aan boord te komen en u van uw boot geen afgod maakt. En u daar, in uw bootje, als u het probeert te redden zonder de Meester, koerst u recht op een schipbreuk aan, vanuit bovennatuurlijk standpunt gezien wel te verstaan. Alleen als u de aanwezigheid en leiding van de Heer aanvaardt en zoekt, zult u beschut zijn tegen de stormen en tegenslagen van het leven. Leg alles in de handen van God: zorg dat uw gedachten —de geslaagde ondernemingen die u in uw verbeelding beleeft, uw edele menselijke verlangens, uw zuivere liefdes— hun weg naar het hart van Christus vinden. Anders zullen ze, vroeg of laat, met uw egoïsme zinken als een baksteen.

Als u ermee instemt, dat God het bevel voert over uw schip, dat Hij de koers bepaalt, wat een zekerheid! … zelfs als het schijnt dat Hij er niet bij is, dat Hij blijft slapen, dat Hij zich om ons geen zorgen maakt, en de storm in het midden van de diepste duisternis opsteekt. De heilige Marcus doet het relaas van de Apostelen die zich in ongeveer dezelfde omstandigheden bevonden. Toen Jezus zag, dat zij zich aftobden om vooruit te komen —de wind zat hun tegen— kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake te voet over het meer naar hen toe… Weest gerust, Ik ben het. Vreest niet. Hij klom bij hen in de boot en de wind bedaarde (Mar 6, 48 en 50-51).

Kinderen, er gebeuren zoveel dingen op aarde! Ik zou kunnen spreken over inspanning, lijden, slechte behandeling, martelingen —ik meen elke letter— over de heldenmoed van velen. In onze ogen en in ons verstand lijkt het soms dat Christus slaapt, dat Hij ons niet hoort; maar de heilige Lucas vertelt ons hoe Hij zich bekommert om de zijnen: en onder het varen viel Hij in slaap. Toen een hevige stormbui op het meer losbarstte, maakte het schip water en ze verkeerden in nood. Ze liepen dan ook naar Hem toe en maakten Hem wakker met de uitroep: Meester, Meester, wij vergaan! Hij stond op, richtte zich met een dwingend woord tot de wind en het woeste water; ze bedaarden en het werd stil. En hij sprak tot hen: Waar is uw geloof? (Luc 8, 23-25).

Als wij ons geven, geeft Hij zich geheel en al aan ons. Wij moeten een volstrekt vertrouwen in de Meester hebben, wij moeten ons lot in zijn handen leggen, zonder krenterigheid. We moeten Hem door onze daden laten zien, dat de boot van Hem is, dat Hij naar eigen goeddunken mag beschikken over alles wat van ons is.

Tot slot: met de voorspraak van de Heilige Maria maken wij de voornemens om met geloof te leven; vol hoop te volharden; aan Christus toegewijd te blijven; Hem echt, echt, echt te beminnen; ons avontuur der liefde van begin tot eind te beleven en te genieten, want wij zijn verliefd op God; Christus als Meester en Heer aan boord van ons arme bootje te laten, Hem bezit te doen nemen van onze ziel; Hem oprecht te tonen, dat we ons best doen altijd, dag en nacht, in zijn tegenwoordigheid te blijven omdat Hij ons tot het geloof geroepen heeft: ecce ego quia vocasti me! (1 Sam 3, 8), hier ben ik. U hebt mij geroepen. En wij komen naar zijn schaapsstal, gelokt door zijn stem en het fluitje van de Goede Herder, zeker als we ervan zijn het tijdelijk en eeuwig geluk alleen maar in zijn beschutting te vinden.

Ego sum via, veritas et vita (Joh 14, 6), Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Met deze ondubbelzinnige woorden heeft de Heer aangegeven wat de echte waarheid is die naar het eeuwig geluk leidt. Ego sum via, Hij is het enige verbindingspad tussen hemel en aarde. Hij zegt het tot alle mensen, maar in het bijzonder tot hen die —zoals u en ik— Hem hebben gezegd vastbesloten te zijn hun roeping als christen serieus te nemen, zodat God steeds in hun gedachten, op hun lippen en in heel hun handelen aanwezig zal zijn, ook in het allergewoonste, dagelijkse doen en laten.

Jezus is de weg. Hij heeft op deze wereld duidelijke sporen van zijn stappen achtergelaten, onuitwisbare tekenen die noch door het verglijden der tijden, noch door het verraad van de vijand vervaagd zijn. Iesus Christus heri, et hodie: ipse et in saecula (Heb 13, 8), wat denk ik hier graag aan. Jezus Christus, dezelfde die hier gisteren was voor de apostelen en de mensen die Hem zochten, leeft vandaag voor ons en zal door de eeuwen heen leven. Wij, mensen, kunnen soms zijn altijd aanwezige gelaat niet ontwaren omdat we met vermoeide of benevelde blik kijken. Vraag Hem nu, bij het begin van ons gebed bij het Tabernakel, zoals de blinde uit het evangelie: Domine, ut videam (Luc 18, 41), Heer, dat ik zien zal! Laat mijn verstand verlicht worden, laat het woord van Christus doordringen in mijn geest; laat zijn Leven wortel schieten in mijn ziel om mij met het oog op de eeuwige heerlijkheid om te vormen.

Bidt samen met mij tot de Heer: Doce me facere voluntatem tuam, quia Deus meus es tu (Ps 143, 10). Leer mij uw Wil te volbrengen, want Gij zijt mijn God. Kortom, onze lippen moeten het verlangen uiten oprecht en doeltreffend aan de verlangens van onze Schepper te beantwoorden door ernaar te streven zijn plannen met een onwankelbaar geloof te verwerkelijken en in de overtuiging, dat Hij niet kan falen.

Als wij op die manier Gods wil liefhebben, zullen we enigszins gaan begrijpen, dat de waarde van het geloof niet alleen bestaat uit de klare taal waarmee we het uitleggen, maar meer nog uit de beslistheid waarmee we het door onze daden verdedigen. Ons gedrag zal erop aansluiten.

Maar laten we teruggaan naar het tafereel dat zich bij de poort van Jericho afspeelt. Christus richt zich nu tot u. Hij vraagt u: ?Wat wilt ge van Mij?? ?Dat ik zie, Heer, dat ik zie!? Dan Christus weer: Ga, uw geloof heeft u genezen. Terstond kon hij zien en hij sloot zich bij Hem aan op zijn weg (Mar 10, 52). Hem volgen op zijn weg. U probeert in zijn voetspoor te treden, u te kleden met het kleed van Christus, Christus zelf te zijn. Maar dan moet uw geloof, het geloof in het licht dat de Heer u zal geven, daadkrachtig zijn en blijken uit uw daden en uw offers. Dat is het geloof dat Hij van ons verwacht. Maakt u zich geen illusies en denkt u niet dat u nieuwe wegen zult ontdekken. Het geloof dat Hij van ons verlangt is dit: we moeten ons naar zijn ritme voegen met daden die een en al edelmoedigheid zijn, en door het uit de weg ruimen en verwijderen van elke hindernis.

Geloof en nederigheid

En nu doet de heilige Matteüs ons verslag van een ontroerende gebeurtenis. Plotseling naderde Hem van achteren een vrouw die al twaalf jaar lang aan vloeiingen leed, en raakte de zoom van zijn mantel aan (Mat 9, 20). Wat een geweldige nederigheid heeft die vrouw! Want ze zei bij zichzelf: Als ik alleen maar zijn mantel kan aanraken, zal ik genezen zijn (Mat 9, 21). Er zullen altijd zieken zijn die, zoals Bartimeüs, met een groot geloof bidden en er geen probleem in zien in het openbaar hun geloof uit te schreeuwen. Maar houdt wel in de gaten, dat er op de weg van Christus geen twee zielen hetzelfde zijn. Het geloof van die vrouw is ook groot. Maar zij roept helemaal niets. Zij komt dichterbij, zonder dat iemand het merkt. Voor haar is het genoeg als ze een stukje van het kleed van Christus kan aanraken, omdat het voor haar vaststaat, dat ze genezen zal worden. Ze heeft dit nog maar nauwelijks gedaan, of de Heer keert zich om en Hij kijkt haar aan. Hij weet dan al wat er in het binnenste van dat hart omgaat en heeft de stelligheid ervan bemerkt: Heb goede moed, dochter, uw geloof heeft u genezen (Mat 9, 22).

“Met een fijn gebaar heeft zij de zoom van zijn kleed aangeraakt”, zegt Ambrosius. “Zij naderde met geloof, zij geloofde en wist, dat ze zou genezen… Als we gered willen worden, moeten wij ook vol geloof het kleed van Christus aanraken” (H. Ambrosius, Expositio Evangelii secundum Lucam, 6, 56 en 58 (PL 15, 1682­1683)). Begrijpt u nu hoe ons geloof moet zijn? Nederig. Wie zijt gij en wie ben ik, dat we het waard zijn, dat Christus ons roept? Wie zijn wij om Hem zo nabij te mogen zijn? Hij heeft ons, net als die vrouw in de menigte, een kans geboden. En niet om een stukje van zijn kleed aan te raken of de rand van zijn mantel even te beroeren, de zoom. Wij hebben Hem. Hij geeft zich helemaal aan ons, met Lichaam en Bloed, met Ziel en Godheid. Hij is ons dagelijks voedsel, we spreken op heel vertrouwelijke voet met Hem, zoals een kind praat met zijn vader, zoals we spreken met de Liefde. En dat is de waarheid. Dat zijn geen waanbeelden.

De Allerheiligste Mensheid van Christus

Hoe kunnen wij die obstakels overwinnen? Hoe slagen wij er in standvastiger te worden in die beslissing die ons wel erg veel moeite lijkt te gaan kosten? Door het voorbeeld van de allerheiligste Maagd en onze Moeder tot bron van inspiratie te nemen: een prachtige, brede weg die ons noodzakelijkerwijs naar Christus voert.

Om dichter tot God te naderen moeten wij de juiste weg nemen en dat is de Allerheiligste Mensheid van Christus. Daarom raad ik altijd aan boeken te lezen over het lijden en sterven van onze Heer. Deze teksten vol oprechte vroomheid brengen ons de Zoon van God voor de geest, Mens zoals wij en werkelijk God, die liefheeft en naar het vlees lijdt voor de Verlossing van de wereld.

Beschouwt u eens een van de devoties die het diepst geworteld zijn in het christenvolk, het bidden van de rozenkrans. De Kerk spoort ons aan de geheimen ervan te overwegen, opdat door de blijdschap, de droefenis en de glorie van de heilige Maria in ons hoofd en in onze verbeelding het verbluffende voorbeeld ingeprent wordt van de Heer tijdens zijn dertig jaar verborgen leven, zijn drie jaar verkondiging, zijn smartelijk Lijden en zijn glorievolle Verrijzenis.

Christus volgen: dat is het geheim. Hem van zo nabij vergezellen, dat wij met Hem leven als de twaalf eersten; van zo nabij, dat wij ons met Hem vereenzelvigen. Laten wij niet langer dralen en, als wij de genade niets in de weg gelegd hebben, vaststellen dat wij bekleed zijn met de Heer Jezus Christus (vgl. Rom 13, 14). Ons gedrag geeft als een spiegel het beeld van de Heer weer. Als die spiegel deugdelijk is, zal hij het allerbeminnelijkste beeld van onze Verlosser weergeven zonder dit te misvormen, zonder lelijke trekken. De anderen zullen dan de mogelijkheid hebben Hem te bewonderen en te volgen.

Ik spreek graag over de weg, want wij zijn reizigers, op weg naar het hemelhuis, naar ons Vaderland. Let wel op, dat een weg, ook al doemen er op korte afstand bijzondere moeilijkheden op, al moeten wij nu eens een rivier doorwaden, dan weer een vrijwel ondoordringbaar bos doorkruisen, meestal iets gewoons is zonder verrassingen. Het gevaar zit in de routine: denken dat God niet hier, in elk moment aanwezig is, omdat het zo simpel en gewoon is.

Die twee leerlingen waren op weg naar Emmaüs. Hun gang was gewoon, zoals van zoveel anderen die die streek doorkruisten. Dan doemt, op heel natuurlijke wijze, Jezus voor hen op. Samen met Hem gaan zij verder, met een gesprek dat de vermoeidheid verdrijft. Ik stel mij dat tafereel voor: het begint al avond te worden. Er waait een vriendelijke bries. Rondom hun, akkers waarop de tarwe al uitschiet en verder oude olijfbomen, de bladeren zilverig door het gefilterde licht.

Jezus op weg. Heer, hoe groot zijt Gij altijd! U ontroert me echter, wanneer Gij U aan ons gelijk maakt om ons te volgen, ons te zoeken, in ons dagelijks gezwoeg. Heer, verleen ons de eenvoud van geest, de heldere blik, de klaarheid van verstand die het mogelijk maken U te begrijpen, als U zonder enig uiterlijk teken van uw heerlijkheid komt.

De tocht is ten einde als zij het dorp binnengaan. En die twee die —zonder dat zij het zich bewust zijn— diep in hun hart gewond zijn door het woord en de liefde van de Mensgeworden God, merken dat Hij weggaat, want Jezus deed alsof Hij verder moest gaan (Luc 24, 28). De Heer dringt zich nooit op. Hij wil, dat wij Hem uit vrije wil roepen, zodra wij een glimp hebben opgevangen van de zuiverheid van de liefde die ons in het hart gelegd is. Wij moeten Hem met kracht tegenhouden en aandringen: Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde (Luc 24, 29), het wordt nacht.

Zo zijn wij: altijd weinig stoutmoedig, misschien uit onoprechtheid, misschien uit schaamte. Uiteindelijk denken wij: blijf bij ons, omdat onze ziel geteisterd wordt door verduisteringen, en alleen Gij zijt licht, alleen Gij kunt het vuur bedaren dat ons verteert. “Tussen alle aangename, eerbare zaken is ons niet onbekend welke de eerste is: God altijd bezitten” (H. Gregorius van Nazianze, Epistolae, 212 (PG 37, 349)).

En Jezus blijft. Onze ogen openen zich zoals die van Kleofas en zijn metgezel, toen Christus het brood brak. En ook al zou Hij weer uit ons blikveld verdwijnen, dan zullen wij toch in staat zijn weer op pad te gaan —het donkert— om de anderen over Hem te spreken, want zoveel blijdschap laat zich niet in een borst opsluiten.

De weg naar Emmaüs. Door onze Heer heeft dat begrip een zoete klank gekregen. En Emmaüs is de hele wereld, want de Heer heeft de goddelijke wegen van de aarde ontsloten.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift