Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Klerikalisme → vrijheid van de leken.

In de documenten van het Tweede Vaticaans Concilie wordt de Kerk zeer dikwijls “Volk Gods” genoemd. Daarmee heeft het concilie de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle christenen voor deze unieke zending van dit volk Gods benadrukt. Welke kenmerken zou volgens u de naar de woorden van paus Pius XII “noodzakelijke openbare mening in de Kerk” moeten bezitten om inderdaad deze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid te kunnen weerspiegelen? Op welke wijze wordt het verschijnsel van de “openbare mening in de Kerk” beïnvloed door die bijzondere relatie, die er bestaat tussen autoriteit en gehoorzaamheid binnen de kerkelijke gemeenschap?

Zonder vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid bestaat er voor mij geen ware christelijke gehoorzaamheid. De kinderen Gods zijn geen stenen of kadavers, het zijn vrije en met rede begaafde mensen, die, net als de persoon die leiding geeft, tot dezelfde bovennatuurlijke orde verheven zijn. Maar zonder een voldoende christelijke vorming zal niemand in staat zijn, zijn verstand en vrijheid op de juiste wijze te gebruiken, niet alleen om te gehoorzamen, maar ook om zijn eigen mening te vormen. Daarom lijkt mij de vraag naar de “noodzakelijke openbare mening in de Kerk” even belangrijk als de vraag naar een voldoende christelijke vorming van alle gelovigen. Weliswaar deelt de Heilige Geest onder de leden van het volk Gods - die allen medeverantwoordelijk zijn voor de zending van de Kerk de rijkdom van zijn genaden uit, maar dat ontslaat niemand van de plicht ervoor te zorgen dat hij een aan zijn omstandigheden aangepaste leerstellige vorming krijgt, integendeel.

Met deze “leer” bedoel ik de kennis die elke gelovige moet hebben van de volledige zending van de Kerk en van het bijzondere aandeel - en de daaruit voortvloeiende specifieke verantwoordelijkheid - dat ieder persoonlijk binnen de unieke zending van de Kerk toekomt. Dat is, zoals de heilige Vader herhaaldelijk betoogd heeft, de geweldige pedagogische taak, die de Kerk in de tijd van na het concilie op zich moet nemen. Ik heb het idee dat de juiste oplossing van de door u genoemde problemen in nauw verband staat met de wijze, waarop men zich van deze taak zal kwijten. En zo is het ook met de vervulling van veel andere wensen, die vandaag de dag in de Kerk leven. Want het zijn zeker niet de min of meer profetische intuïties van enige charismatici zonder leerstellige vorming, die de betrouwbare getuigen kunnen zijn van de noodzakelijke openbare mening van het volk Gods.

Wat de wijze betreft waarop deze openbare mening tot uitdrukking gebracht wordt, geloof ik niet dat dit primair een organisatorisch of institutioneel probleem is. Daarvoor kunnen zowel de diocesane pastorale raden als de kolommen van een krant - zelfs als deze niet officieel katholiek is - of gewoon de persoonlijke brief van een gelovige aan zijn bisschop even zo geschikte middelen zijn. De legitieme mogelijkheden en manieren waarop de mening van de gelovigen verwoord wordt, zijn zeer verschillend van aard, en het lijkt me dat het noch mogelijk noch wenselijk is dat men deze verscheidenheid door institutionalisering in een keurslijf gaat dwingen. En dit geldt temeer als het zou gaan om een instituut dat het - beslist niet denkbeeldige - risico zou lopen om in feite het monopolie of werktuig van een kleine groep officiële katholieken te worden, door welke trend of richting dan ook een dergelijke minderheid geïnspireerd zou worden. Dit misbruik maken van de mogelijkheden zou het aanzien van de hiërarchie zelf direct in gevaar brengen en een minachting betekenen voor de andere leden van het volk Gods.

Kenmerkend voor ieder christelijk leven - langs welke weg zich dit ook realiseert - is de “waardigheid en vrijheid van de kinderen Gods”. Waarop doelt u in het bijzonder, als u met nadruk steeds maar weer een lans breekt voor de vrijheid van de leken?

Om precies te zijn, ik doel op de persoonlijke vrijheid die de leken hebben om in het licht van de door het leergezag verkondigde principes concrete beslissingen te nemen van theoretische of praktische aard, die het meest recht doen aan hun persoonlijke overtuigingen en mogelijkheden. Dit betreft dan beslissingen ten aanzien van de verschillende filosofische, economische en politieke opvattingen, ten aanzien van artistieke of culturele stromingen en verder met betrekking tot problemen binnen het beroeps- en sociale leven. Dit noodzakelijke gebied van autonomie, dat de katholieke gelovige nodig heeft wil hij niet achterop raken ten opzichte van de andere leken, en wil hij zijn specifieke apostolische taak te midden van de tijdelijke realiteiten doeltreffend kunnen uitoefenen, moet altijd zorgvuldig gerespecteerd worden door hen, die in de Kerk het priesterambt vervullen. Gebeurt dit niet - worden de leken als instrumenten gebruikt om bepaalde doelen te bereiken die de bevoegdheden van het hiërarchische ambt te buiten gaan - , dan zou men in een anachronistisch en betreurenswaardig klerikalisme vervallen. Door een dergelijke veroordeling tot permanente onmondigheid zouden de apostolische mogelijkheden van de leken enorm beperkt worden en, wat nog erger is en bovendien juist nu bijzonder actueel, de opvatting zelf over autoriteit en eenheid in de Kerk zou in gevaar komen. We mogen niet vergeten, dat - ook onder katholieken - een gezond pluralisme van maatstaven en ideeën in kwesties die God aan de vrije meningsvorming van de mensen heeft overgelaten, niet alleen in overeenstemming is met de hiërarchische ordening en de noodzakelijke eenheid van het volk Gods, maar deze zelfs versterkt en behoedt voor mogelijke vervalsingen.

Soms hoor je beweren dat het Opus Dei intern als een geheim genootschap georganiseerd is. Wat moet men van zo'n bewering denken? Kunt u ons ook uitleggen welke boodschap u aan de mensen van onze tijd wilde brengen, toen u in 1928 het Werk stichtte?

Vanaf 1928 verkondig ik, dat alle aardse wegen goddelijke wegen kunnen zijn en dat heiligheid niet het privilege van een aantal uitverkorenen is, want de spil van de spiritualiteit van het Opus Dei is de heiliging van de dagelijkse arbeid. Het vooroordeel dat de gewone gelovigen niet meer kunnen dan zich te beperken de clerus in zijn kerkelijke apostolaatswerken bij te staan, moet verdwijnen. Ik wil daarbij opmerken dat, om dit bovennatuurlijk doel te bereiken, de mensen vrij moeten zijn en zich persoonlijk vrij moeten voelen met de vrijheid die Christus voor ons verworven heeft. Om deze leer te verkondigen en aan te geven hoe die in praktijk gebracht kan worden, heb ik nooit geheimzinnig hoeven doen. De leden van het Opus Dei hebben een afschuw van iedere geheimzinnigdoenerij, want het zijn gewone gelovigen, net als anderen. Als ze lid worden van het Opus Dei, veranderen ze niet van levensstaat. Zij zouden er bepaald niet voor voelen om met een bord op hun rug te lopen met het opschrift: “Ik werk voor God”. Dat past een leek niet en het zou niet seculier zijn. Maar ieder die leden van het Opus Dei kent en met hen omgaat, weet dat ze lid zijn, want ook al schreeuwen ze het niet van de daken, ze doen er ook niet geheimzinnig over.

Neem nu eens het concrete geval Spanje. Die paar leden van het Opus Dei die in dat land invloedrijke posities hebben of openbare functies bekleden doen dat, zoals de andere leden in andere landen ook, met vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid; ieder volgt zijn eigen geweten. Zo is het te verklaren, dat ze in de praktijk verschillende, en zelfs tegengestelde, houdingen ingenomen hebben.

Bovendien zou ik willen opmerken dat de mensen, die van het optreden van enige leden van het Opus Dei in de Spaanse politiek bijzonder veel ophef maken, de werkelijkheid zodanig geweld aandoen dat het aan laster grenst. Want die bewuste, in het openbare leven actieve leden vormen hier een minderheid in verhouding tot alle daar in het openbare leven werkzame katholieken. Haast de hele bevolking van Spanje is katholiek. Daarom is het al in statistisch opzicht logisch dat er katholieken zijn die aan het politieke leven deelnemen. Bovendien zijn er in Spanje op alle bestuursniveaus, van de minister tot de burgemeester, zeer veel katholieken die uit de meest uiteenlopende katholieke verenigingen afkomstig zijn: afdelingen van de Katholieke Actie, de Nationale Katholieke Vereniging van de Propagandisten waarvan de eerste president kardinaal Herrera Oria was, de Mariacongregaties enzovoort.

Ik wil op dit onderwerp niet nog uitvoeriger ingaan, maar van de gelegenheid gebruik maken om nog eens te verklaren dat het Opus Dei aan geen enkel land, regering, politieke stroming of ideologie gebonden is. De leden handelen in wereldlijke zaken steeds in volledige vrijheid en weten hun eigen verantwoordelijkheid op zich te nemen. Zij verafschuwen elke poging om de godsdienst voor politieke doeleinden en partijbelangen te gebruiken.

Eenvoudige dingen zijn vaak moeilijk te verklaren. Daarom ben ik bij die vraag wat langer blijven stilstaan. In elk geval is de roddel waarover ik het net had, verleden tijd. Deze lasterpraatjes zijn al vrij lang geleden ontzenuwd, niemand gelooft er meer in. We hebben vanaf het eerste ogenblik in volledige openheid gehandeld, want er was echt geen reden om ons anders te gedragen. We hebben de aard en de doelstelling van ons apostolaat zo duidelijk mogelijk uiteengezet en allen die het wilden, konden de werkelijkheid leren kennen. Een feit is dat heel veel mensen - katholieken en niet-katholieken, christenen en niet-christenen - ons werk waarderen en eraan meewerken.

In de loop van dit interview hebt u uw standpunt duidelijk gemaakt over belangrijke aspecten van het menselijke leven en vooral van dat van de vrouw; u hebt daarbij uiteengezet hoe die in de geest van het Opus Dei beoordeeld worden. Kunt u ons tot besluit zeggen hoe naar uw mening de rol van de vrouw in het leven van de Kerk zou moeten worden bevorderd?

Bij het horen van een dergelijke vraag voel ik de neiging - geheel tegen mijn gewoonte in - op polemische wijze te antwoorden. Het woord “Kerk” wordt in dit verband namelijk vaak van een klerikaal accent voorzien en als synoniem gebruikt voor iets wat tot de clerus of de kerkelijke hiërarchie behoort. En dan verstaat men onder deelname aan het leven van de Kerk uitsluitend of voornamelijk de medewerking in de parochie, in verenigingen die krachtens kerkelijk mandaat werken, ineen actieve bijdrage aan liturgische taken en dergelijke.

Wie zo denkt vergeet in de praktijk, ook al wordt het in de theorie nog zo luidruchtig verkondigd, dat met “Kerk” de totaliteit van het volk Gods, de gemeenschap van alle christenen bedoeld wordt, en dat de Kerk daar aanwezig is, waar een christen is die ernaar streeft om in de naam van Jezus Christus te leven.

Daarmee wil ik echt niet de waarde van het werk kleineren, dat de vrouw in het leven van kerkelijke organisaties kan doen; integendeel, ik vind dat haar werk daar beslist nodig is. Uiteindelijk heb ik me er mijn hele leven voor ingezet om de christelijke roeping van de leek, de roeping van de mannen en vrouwen die midden in de wereld een normaal leven leiden, in heel zijn volheid en omvang te verdedigen, en om de theologische en juridische erkenning van hun taak in de Kerk te verkrijgen.

Ik wil er hier alleen maar op wijzen dat er mensen zijn die het terrein van die medewerking in het leven van de Kerk op een onrechtvaardige wijze beperken. En ook wil ik eraan herinneren dat de gewone christen, man of vrouw, zijn specifieke taak, ook de taak die hem binnen de kerkelijke structuur ten deel valt, alleen maar kan vervullen, als hij niet tot klerikalisme vervalt, als hij echt seculier, normaal blijft, en als een gewoon mens midden in de wereld leeft en de taken van de wereld op zich neemt.

Het is de taak van de miljoenen christenen in de hele wereld om Christus in alle menselijke activiteiten binnen te leiden door met hun leven te getuigen dat God alle mensen liefheeft en wil redden. De beste en belangrijkste manier om aan het leven van de Kerk deel te nemen is dus om dáár helemaal christen te zijn, waar het leven, de menselijke roeping, hen geplaatst heeft. En dit wordt tevens voorondersteld als eerste vereiste voor elke andere vorm van medewerking.

Met ontroering gaan mijn gedachten uit naar zoveel christenen, mannen en vrouwen, die in alle eenvoud hun dagelijkse leven leiden en daar, misschien zonder het zich specifiek voor te nemen, trachten de wil van God te vervullen. In die christenen het besef te wekken van de grootsheid van hun leven; hun te openbaren dat dit schijnbaar onbelangrijke eeuwigheidswaarde bezit; hen te leren met meer aandacht naar de stem van God te luisteren die via de concrete omstandigheden en gebeurtenissen van het leven tot hen spreekt: dat is wat de Kerk tegenwoordig dringend nodig heeft, dat is waartoe God aanspoort.

Het is de taak van de christen de hele wereld van binnenuit te kerstenen en zo te laten zien dat Jezus Christus de hele wereld verlost heeft. En aan die taak neemt de vrouw deel in het gezin en bij alle andere door haar ondernomen activiteiten op een wijze die aan haar eigen is en die haar mogelijkheden laat ontplooien en tot bloei brengen.

Het allerbelangrijkste is dus dat de vrouw naar God gericht leeft en dat ze als Maria - vrouw, maagd en moeder - het fiat mihi secundum verbum tuum (Luc 1,38) uitspreekt,het “mij geschiede naar uw woord”. Want daarvan hangt onze trouw aan onze persoonlijke roeping af, die uniek en niet overdraagbaar is en die ons tot medewerkers maakt van het heilswerk dat God in ons en in de hele wereld verwezenlijkt.