Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Tweede Vaticaans Concilie  → priesters.

In het begrip “volk Gods” dat wij zojuist noemden, wordt het historisch karakter van de Kerk tot uitdrukking gebracht, in zoverre het om een realiteit van goddelijke oorsprong gaat, die zich op haar weg ook van veranderlijke en vergankelijke middelen bedient. Welke karaktertrekken in de persoon van de priester, zoals door het decreet Presbyterorum Ordinis omschreven, zijn volgens uw mening bijzonder belangrijk voor onze tijd?

Ik zou op een essentieel kenmerk van het priesterleven de aandacht willen vestigen, en wel op een kenmerk dat niet bepaald behoort tot de categorie van het veranderlijke en vergankelijke. Ik bedoel de volmaakte eenheid die er moet bestaan tussen de wijding en de zending van de priester, wat ook in het decreet Presbyterorum Ordinis herhaaldelijk ter sprake komt. Met andere woorden, het volmaakt samenvallen van een persoonlijk leven in vroomheid en de uitoefening van het priesterambt, van de band die de priester persoonlijk, als kind Gods met God heeft en de band die hem als herder en broeder met de evenmens bindt. Ik geloof niet dat een priester zijn ambt effectief kan vervullen als hij geen man van gebed is.

In sommige kringen van de clerus heerst een zekere ongerustheid met betrekking tot het feit dat er priesters zijn die proberen hun taak te vervullen door in een hoger beroep of als arbeiders, bijvoorbeeld als “priester-arbeiders”, in de maatschappij aanwezig te zijn. Zij steunen daarbij op de leer van het concilie (Constitutie Lumen gentium nr. 31; Decreet Presbyterorum Ordinis, nr. 8). Wij zouden graag uw mening daarover horen.

Laat ik vooraf duidelijk zeggen dat ik de opvatting die in deze lijnrecht tegenover mijn eigen opvatting staat, ten volle respecteer, ook als ik vind dat ze om velerlei redenen onjuist is. Dat betekent ook dat ik het werk van hen, die zich met veel apostolische inzet beijveren om volgens hun opvatting te handelen, zeer waardeer en dat ik hen in mijn gebed insluit. Zelf ben ik echter van mening dat als het priesterambt op de juiste wijze wordt uitgeoefend - dat wil zeggen zonder angstvalligheid of complexen die meestal een bewijs zijn van een gebrek aan menselijke rijpheid, en zonder een gevoel van klerikale superioriteit dat van een gebrek aan bovennatuurlijke visie getuigt -, dan garandeert het priesterschap als zodanig ten volle dat de priester als mens op eenvoudige, authentieke en legitieme wijze in de maatschappij aanwezig is onder de mensen tot wie hij zich richt. Gewoonlijk zal dit voldoende zijn om met de wereld van de arbeid te kunnen leven en communiceren, om de moeilijkheden ervan te begrijpen en haar lot te delen. Maar wat praktisch nooit succes zal hebben is op amateuristische wijze lekenactiviteiten gaan verrichten bij wijze van naïef paspoort. Want door gebrek aan echtheid is een dergelijke poging, die bovendien een belediging voor het gezond verstand van de leken is, bij voorbaat tot mislukken gedoemd.

Verder vergt het pastorale werk, vooral bij het huidige priestertekort, zoveel van de priester, dat het niet mogelijk is daarnaast een tweede dagtaak te hebben. De mensen hebben ons zo hard nodig, ook al beseffen velen dit niet, dat wij altijd tijd te kort komen. Er is gebrek aan mensen, tijd en krachten. Daarom zeg ik gewoonlijk tegen mijn priesterzonen binnen het Opus Dei dat ze, als ze op een dag ontdekken dat ze tijd over hebben, er heel zeker van kunnen zijn dat ze hun priesterschap niet goed hebben uitgeoefend.

En u moet wel bedenken dat het bij de priesters van het Opus Dei om mensen gaat die, voordat ze de priesterwijding ontvingen, in het burgerleven jarenlang als ingenieur, arts, arbeider enzovoort werkzaam zijn geweest. Toch ken ik er niet een, die op de hulp van rekenliniaal, stethoscoop of pneumatische hamer is aangewezen om in de samenleving, onder zijn vrienden en collega's, waardering en gehoor te vinden. Inderdaad komt het soms voor dat ze hun burgerberoep uitoefenen, althans in zoverre het met de plichten van hun priesterlijke staat verenigbaar is, maar zeker niet, omdat ze het nodig vinden om op die manier van hun aanwezig zijn in de maatschappij te getuigen. Hier spelen dan andere motieven een rol, zoals naastenliefde, of financiële noodzaak bij het van de grond krijgen van een apostolaatswerk. Ook sint Paulus heeft van tijd tot tijd zijn oude beroep van tentenmaker weer op genomen. Maar niet omdat Ananias hem in Damascus de raad gaf het vak van tentenmaker te leren om zo aan de heidenen het evangelie te kunnen verkondigen.

Samenvattend - en zonder daarmee op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de rechtmatigheid en de goede bedoelingen van welk apostolisch initiatief ook - zou ik willen zeggen, dat naar mijn mening bijvoorbeeld de figuur van de academicus of de arbeider die priester wordt, de arbeider-priester, authentieker is en meer aan de bedoeling van Vaticanum II beantwoordt dan de figuur van de priester die arbeider wordt, de priester-arbeider. Afgezien van zijn betekenis in het kader van de gespecialiseerde zielzorg, die altijd nodig zal zijn, behoort de klassieke figuur van de priester-arbeider tot het verleden, tot de tijd waarin de onvermoede mogelijkheden van het lekenapostolaat bij tallozen nog onbekend waren.