Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Pluralisme → liefde tot de vrijheid.

Kunt u ons in het kort de structuur van het Opus Dei in de wereld schetsen en zijn relatie tot de Algemene Raad waarvan u in Rome de voorzitter bent?

De Algemene Raad heeft zijn zetel in Rome voor de mannelijke en de vrouwelijke afdeling, onafhankelijk van elkaar (vgl. Annuario Pontificio 1966, blz. 885 en 1226). Een analoog orgaan bestaat in elk land; de voorzitter daarvan is de consiliarius van het Opus Dei in het betreffende land1.

U moet echter niet denken aan een machtige organisatie met heel fijne vertakkingen tot in de uiterste hoeken van de aarde. Beter kunt u zich het Werk voorstellen als een ongeorganiseerde organisatie. Want de belangrijkste taak van de leiders van het Opus Dei is om alle leden door een grondige en aangepaste theologische en apostolische vorming de echte geest van het evangelie te geven, de geest van liefde, saamhorigheid en begrip, waaraan fanatisme totaal vreemd is. Verder handelt ieder in volledige persoonlijke vrijheid. Hij vormt zelfstandig zijn geweten en tracht de christelijke volmaaktheid te bereiken en zijn omgeving te heiligen door de heiliging van zijn werk, of dat nu intellectuele arbeid of handwerk is, in de diverse situaties van zijn leven en in zijn eigen huis.

Aan de andere kant is de leiding van het Werk steeds collegiaal. Wij verwerpen de tirannie, en nog meer in geestelijke zaken, waarop immers de leiding van het Opus Dei gericht is. Wij houden van pluralisme. Het tegendeel zou slechts onze doeltreffendheid verlammen: we zouden zelf niets doen en anderen niets laten doen, we zouden niet verder komen.

Na uw duidelijke uiteenzetting over dit punt de volgende vraag: wat zijn de bijzondere kenmerken van de geestelijke vorming van de leden van het Opus Dei, waardoor er niemand op grond van materiële of tijdelijke overwegingen lid van het Opus Dei is?

Elk motief dat niet zuiver geestelijk van aard is, is absoluut uitgesloten, omdat het Werk veel verlangt - onthechting, offer, zelfverloochening, ononderbroken werken voor de mensen - en niets geeft. Ik bedoel hiermee dat het Werk geen wereldlijke voordelen biedt. In plaats daarvan verschaft het zoveel te meer op het niveau van het geestelijk leven. Het verschaft middelen om in de ascetische strijd te overwinnen, het leidt de mensen naar wegen van gebed, het leert met Christus als broer om te gaan, God te zien in alle omstandigheden van het leven, zich kind van God te voelen en daarom vastbesloten Zijn leer te verspreiden.

Wie niet op de weg van het innerlijk leven vooruitgaat en begrijpt dat het de moeite waard is zich helemaal weg te schenken, het eigen leven in dienstbaarheid aan de Heer over te geven, die kan in het Opus Dei niet volharden. Want heiligheid is geen etiket, noch etiquette, maar stelt diep ingrijpende eisen.

Ook heeft het Opus Dei geen enkele activiteit met politieke, economische of ideologische doeleinden. Het is niet gebaat bij tijdelijke activiteiten. Zijn werk is uitsluitend op de geestelijke vorming van de leden en op de apostolische projecten gericht, dat wil zeggen op de voortdurende geestelijke verzorging van alle leden en op de gemeenschappelijke apostolaatswerken voor sociale hulp, liefdadigheid, opvoeding…

De leden van het Opus Dei hebben zich enkel en alleen verenigd om een duidelijk omschreven weg van heiligheid te volgen en om aan bepaalde apostolische projecten mee te werken. Hun onderlinge verplichtingen hebben geen betrekking op enig tijdelijk belang, eenvoudigweg omdat op dit terrein alle leden van het Opus Dei vrij zijn, zodat ieder zijn eigen weg gaat met verschillende en soms tegengestelde doeleinden en belangen.

Als gevolg van de uitsluitend bovennatuurlijke doeleinden is de geest van het Werk een geest van vrijheid en van liefde voor de persoonlijke vrijheid van allen. Omdat die liefde voor de vrijheid oprecht is en niet alleen maar theorie, houden wij ook van het noodzakelijke gevolg van die vrijheid, namelijk het pluralisme. In het Opus Dei is het pluralisme gewenst en bemind, het wordt niet alleen maar getolereerd en beslist niet belemmerd. Als ik al deze verschillen in instelling en opvatting zie die er bij de leden van het Werk in politieke, economische, sociale, artistieke en andere kwesties bestaan, dan is dat panorama voor mij een rede van blijdschap, omdat het bewijst dat alles functioneert zoals God het gewild heeft.

Eenheid in geest en verscheidenheid in wereldlijke zaken zijn te verenigen als er geen fanatisme en intolerantie heersen en vooral als men vanuit het geloof leeft en beseft dat wij mensen niet alleen verbonden zijn door wederzijdse genegenheid of door gemeenschappelijke belangen, maar vooral ook door de werking van die ene Geest, die van ons broeders van Christus maakt en die ons zo naar God onze Vader leidt.

Een echte christen zal nooit denken dat de eenheid in het geloof, de trouw aan het leergezag en aan de traditie van de Kerk en het streven om aan alle mensen de heilsboodschap te brengen, in tegenspraak zouden kunnen zijn met de grote verscheidenheid in opvattingen, die er kunnen zijn in kwesties die God, zoals men wel zegt, aan de vrije discussie heeft overgelaten. Sterker nog, voor een echte christen is het volkomen duidelijk dat die verscheidenheid deel uitmaakt van het goddelijke plan, dat ze gewild is door God, die zijn gaven en zijn licht uitdeelt zoals Hij wil. De christen dient de andere mensen lief te hebben en daarom tegenovergestelde meningen te respecteren en broederlijk te leven met die mensen, die anders denken dan hij.

Juist omdat de leden van het Werk in deze geest gevormd zijn, is het onvoorstelbaar dat iemand het in zijn hoofd zou halen om zijn lidmaatschap van het Werk te eigen bate te gebruiken of om anderen zijn politieke of culturele opvattingen op te dringen. De andere leden zouden dat beslist niet accepteren. Het bewuste lid zou òf zijn houding moeten veranderen òf het Werk moeten verlaten. In dit opzicht mag niemand in het Werk ooit de geringste afwijking toelaten, want hier gaat het niet alleen om de verdediging van de eigen vrijheid, maar ook om het bovennatuurlijke karakter van een taak, waaraan men zich in overgave wijdt. Daarom ben ik van mening dat persoonlijke vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid de beste garantie vormen voor de bovennatuurlijke doelstelling van het Werk van God.

Welke verantwoordelijkheid dragen volgens u de universiteit als instelling en de afzonderlijke docenten en studenten ten aanzien van de huidige sociale en politieke situatie in ons land en in de rest van de wereld, en verder ten aanzien van oorlog, onrechtvaardigheid en onderdrukking in de wereld? Kan de universiteit het ontplooien van politieke activiteiten binnen haar muren door studenten en docenten onbeperkt toelaten?

Allereerst wil ik duidelijk maken dat wat ik in dit gesprek naar voren breng een mening is, de persoonlijke mening van een man die sinds zijn zestiende (nu ben ik vijfenzestig) nooit het contact met de universiteit heeft verloren. Het gaat hier dus om mijn eigen opvattingen en zeker niet om de opvattingen van het Opus Dei. Het Werk wil noch kan in tijdelijke en discutabele zaken positie kiezen, omdat zijn doelstelling uitsluitend van geestelijke aard is. Elk lid van het Opus Dei bezit en komt in volledige vrijheid op voor zijn eigen persoonlijke standpunt en neemt daarvan dan ook de persoonlijke verantwoordelijkheid op zich.

Om op uw vraag terug te komen, we moeten het, denk ik, eerst eens worden over wat we hier onder “politiek” verstaan. Als je onder politiek verstaat dat je je voor de vrede, de sociale rechtvaardigheid en de vrijheid van alle mensen moet interesseren en werken, dan hebben allen in de universiteit en de universiteit zelf als instelling de plicht om zich deze idealen eigen te maken en om elke inspanning te ondersteunen die erop gericht is de grote problemen van de mensheid op te lossen.

Maar als je onder “politiek” de concrete oplossing van een bepaald probleem verstaat, en wel als een naast andere mogelijke en rechtmatige oplossingen en als resultaat van eerlijke wedijver met anderen die een tegenovergestelde mening zijn toegedaan, dan ben ik van mening dat de universiteit niet de juiste plaats voor dergelijke beslissingen is.

De universiteit is de plaats om zich voor te bereiden op het oplossen van die problemen. De universiteit is een gemeenschappelijk huis; een plaats van studie en van vriendschap, van vreedzaam samenleven van mensen met verschillende zienswijzen, die steeds het legitieme pluralisme van de maatschappij tot uitdrukking brengen.

Opmerkingen
1

Vgl. de noot bij nr. 19. De oprichting van het Opus Dei als personele prelatuur heeft juridisch gezien de eenheid van het Opus Dei versterkt. Duidelijk komt hierbij naar voren dat de gehele prelatuur - mannen en vrouwen, priesters en leken, gehuwden en ongehuwden - een organische en ondeelbare pastorale eenheid vormt, die haar apostolaat uitoefent door middel van een afdeling voor mannen en een voor vrouwen, onder leiding van de prelaat. Hij is het die, bijgestaan door zijn vicarissen en raden, de fundamentele eenheid van geest en jurisdictie tussen de beide afdelingen geeft en verzekert.

Verder is de enige verandering die men zou moeten invoeren in het antwoord van terminologische aard: in plaats van consiliarius zou men moeten zeggen regionaal vicaris. Alles wat mgr. Escrivá zegt over de geest waarmee in het Opus Dei leiding wordt gegeven, blijft geheel van kracht.