Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Heilige Familie .

Nu we het kerstfeest vieren komen de gebeurtenissen rond de geboorte van de Zoon van God weer in onze herinnering. We kunnen in gedachten naar de stal van Betlehem gaan en naar het huis in Nazareth. Meer dan ooit hebben Maria, Jozef en het Kindje een heel speciale plaats in ons hart. Wat heeft het eenvoudige en tegelijk wonderbare leven van de heilige Familie ons te zeggen? Wat kunnen we van hen leren?

Vandaag wil ik in het bijzonder stilstaan bij één van de vele thema”s die we kunnen overwegen. Zoals de heilige Schrift zegt betekent de geboorte van Jezus het begin van de volheid der tijden (zie Gal 4, 4), het ogenblik dat God heeft gekozen om zijn liefde voor de mensen volledig te openbaren door ons zijn eigen Zoon te geven. Dit goddelijk besluit wordt in de meest gewone omstandigheden verwezenlijkt: we zien een vrouw die moeder wordt, een gezin, een huis. De almacht en de schittering van God bedienen zich van het menselijke, ze verenigen zich ermee. Sindsdien weten wij, christenen, dat we met Gods genade al het goede in ons leven kunnen en moeten heiligen. Iedere situatie, hoe onbeduidend en gewoon die ook lijkt, is een gelegenheid om Christus te ontmoeten en een stap voorwaarts te zetten op onze tocht naar de hemel.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Kerk zich verheugt en verblijdt als zij denkt aan de bescheiden woning van Jezus, Maria en Jozef. We lezen in de hymne van de metten van dit feest: Het doet ons goed ons het bescheiden huisje in Nazareth voor de geest te halen met het leven dat daar in alle eenvoud wordt geleid, en de nederige onbevangenheid te bezingen waarmee Jezus omgeven werd; zijn verborgen leven. Daar leerde Hij als kind het beroep van Jozef, daar nam Hij toe in jaren en daar werkte Hij als ambachtsman. Daar was zijn liefdevolle Moeder bij Hem, de geliefde echtgenote van Jozef, die zich gelukkig prees hem te kunnen helpen en voor hem te zorgen.

Ik stel me de christelijke gezinnen graag voor als een huis vol licht en blijdschap, zoals het huis van de heilige Familie. De boodschap van Kerstmis weerklinkt in volle kracht: Eer aan God in den hoge, en vrede op aarde aan de mensen van goede wil (Lc 2, 14). Moge de vrede van Christus heersen in uw harten (Kol 3, 15), schrijft de apostel Paulus. De vrede die voortkomt uit de wetenschap dat God, onze Vader, van ons houdt, dat we bij Christus zijn ingelijfd, dat we worden beschermd door Maria en bijgestaan door de heilige Jozef. Dit is het grote licht dat ons leven verlicht en ons bij alle moeilijkheden en persoonlijke ellende aanmoedigt om verder te gaan. Elk christelijk thuis zou een oase van vrede moeten zijn waar, boven de kleine tegenslagen van het dagelijks leven uit, diepe en oprechte liefde heerst, een diepe vrede, als vrucht van een geloof dat in alle oprechtheid wordt beleefd.

De figuur van de heilige Jozef in het evangelie

Zowel de heilige Matteüs als de heilige Lucas vertellen ons dat Jozef uit een beroemd geslacht stamde: dat van David en Salomo, koningen van Israël. De details van zijn afstamming zijn historisch enigszins onduidelijk. We weten niet welke van de twee geslachtslijsten die de evangelisten ons geven bij Maria hoort — die de moeder van Jezus was naar het vlees —, en welke bij de heilige Jozef, die volgens de Joodse wet zijn vader was. We weten ook niet of de geboorteplaats van Jozef Betlehem was waar hij voor de volkstelling naar toe ging, of Nazareth waar hij woonde en werkte.

Wat we wel weten is dat hij niet rijk was. Hij was een arbeider zoals miljoenen mensen op de wereld. Hij had het vermoeiende en bescheiden beroep dat God voor zichzelf gekozen had toen Hij ons vlees aannam en dertig jaar lang als een van de onzen wilde leven.

De heilige Schrift zegt dat Jozef een handarbeider was. Verschillende kerkvaders voegen daar aan toe dat hij timmerman was. De heilige Justinus schrijft dat Jezus ploegen en jukken maakte [Zie H. Justinus, Dialogus cum Tryphone, 88, 2, 8 (PG 6, 687)]. Misschien heeft de heilige Isidorus van Sevilla uit deze woorden afgeleid dat Jozef smid was. In ieder geval was hij een arbeider die zich door jarenlang zwoegen en zweten bekwaamd had en in dienst van de mensen in zijn omgeving werkte.

Uit de informatie van het evangelie blijkt de grote persoonlijkheid van de heilige Jozef: nooit komt hij naar voren als iemand die het benauwd krijgt of bang is voor het leven. Integendeel, hij pakt de problemen aan, wordt moeilijke situaties de baas en neemt met verantwoordelijkheid en initiatief de taken op zich die hem worden toevertrouwd.

Ik sta niet achter de klassieke voorstellingswijze van de heilige Jozef als een oude man, ondanks de goede bedoeling om zo de blijvende maagdelijkheid van Maria te laten uitkomen. Ik stel me hem voor als jong, sterk, misschien een paar jaar ouder dan Onze Lieve Vrouw, maar in de bloei en in de kracht van zijn leven.

Om een kuis leven te leiden hoef je niet te wachten tot je oud bent of geen kracht meer hebt. Kuisheid is een vrucht van de liefde, en de kracht en vrolijkheid van de jeugd staan een zuivere liefde niet in de weg. Toen Jozef met Maria in het huwelijk trad was hij jong van jaren en jong van hart, ook toen hij het mysterie van haar goddelijk moederschap leerde kennen en toen hij met haar onder één dak woonde en haar ongereptheid eerbiedigde waarmee God nog een teken van zijn komst onder de mensen wilde geven. Wie niet in staat is zo een liefde te begrijpen weet erg weinig van echte liefde en heeft helemaal geen weet van de christelijke betekenis van de kuisheid.

We zeiden dat Jozef een ambachtsman uit Galilea was, een man zoals velen. Wat kan een bewoner van een afgelegen dorpje als Nazareth van het leven verwachten? Alleen maar werken, elke dag opnieuw, altijd met dezelfde inspanning. En aan het einde van de dag is er een arm, klein huisje om op krachten te komen en de volgende dag opnieuw aan de slag te gaan.

Maar de naam Jozef betekent in het Hebreeuws God zal eraan toevoegen. God voegt onvermoede dimensies toe aan het heilige leven van allen die zijn wil doen. Hij voegt toe wat belangrijk is, wat waarde geeft aan alles, wat goddelijk is. Aan het eenvoudige en heilige leven van Jozef voegde Hij — als ik het zo mag zeggen — het leven van de Maagd Maria toe en dat van Jezus, onze Heer. God laat zich nooit in edelmoedigheid overtreffen. De woorden van zijn vrouw, de Maagd Maria, hadden ook zijn woorden kunnen zijn: Quia fecit mihi magna qui potens est. Hij die almachtig is heeft grote dingen aan mij gedaan, quia respexit humilitatem, want Hij heeft zijn blik laten rusten op mijn geringheid (Lc 1, 48-49).

Jozef was een gewone man en God vertrouwde op hem om grote dingen tot stand te brengen. Bij de verschillende gebeurtenissen in zijn leven handelde hij zoals de Heer van hem verlangde. Daarom prijst de heilige Schrift hem en zegt dat hij rechtvaardig was (zie Mt 1, 19). In het Hebreeuws wil “rechtvaardig” zeggen: vroom, onberispelijk dienaar van God, uitvoerder van de wil van God (zie Gen 7, 1; 18, 23-32; Ez 18, 5 e.v.; Spr 12, 10). Op andere plaatsen betekent het: goed en barmhartig voor de naaste (zie Tob 7, 5; 9, 9). Kortom: de rechtvaardige is degene die God liefheeft en dat laat zien door zijn geboden te onderhouden en heel zijn leven in dienst te stellen van zijn broeders en zusters, van de andere mensen.

Jozef en Jezus

Al sinds een hele tijd richt ik mij tot de heilige Jozef met woorden die de Kerk in gebeden als voorbereiding op de Mis heeft opgenomen: Jozef, u bent de gezegende en gelukkige man aan wie het gegeven was om God te zien en te horen; vele koningen hadden Hem willen zien en horen en hebben Hem niet gezien of gehoord. U hebt Hem niet alleen gezien en gehoord, maar Hem ook in uw armen gedragen, gekust, gekleed en beschermd. Bid voor ons. Dit gebed leidt het laatste onderwerp in waarover ik vandaag wil spreken: de liefdevolle omgang van Jozef met Jezus.

Voor de heilige Jozef was het leven van Jezus een doorlopende ontdekking van zijn eigen roeping. We hebben al herinneringen opgehaald aan de eerste jaren die vol tegenstrijdigheden leken te zijn: verheerlijking en vlucht, de luister van de drie koningen en de armoede van de grot, het gezang van de engelen en het zwijgen van de mensen. Bij de opdracht in de tempel hoort Jozef, die de bescheiden offerande van twee tortels meebrengt, hoe Simeon en Anna verkondigen dat Jezus de Messias is. Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd (Lc 2, 33), zegt de heilige Lucas. Later, als het Kind in de tempel achterblijft zonder dat Maria en Jozef het weten, vertelt dezelfde evangelist dat ze verslagen stonden (Lc 2, 48) toen zij Hem na drie dagen zoeken terugvonden.

Jozef is verbaasd, Jozef staat verslagen. God openbaart hem geleidelijk zijn plannen en hij doet zijn best om ze te begrijpen. Net als ieder mens die Jezus van nabij wil volgen, ontdekt hij al gauw dat lopen met een trage pas er niet bij is, dat zijn leven geen routine kan zijn. Want God neemt er geen genoegen mee dat we op een bepaald niveau blijven stilstaan, dat we tevreden zijn met wat we hebben bereikt. God eist steeds meer en zijn wegen zijn niet onze wegen. De heilige Jozef heeft als geen ander vóór of na hem van Jezus geleerd alert te zijn, om de wonderdaden van God te herkennen en zijn hart en ziel daarvoor open te stellen.

Maar als de heilige Jozef van Jezus heeft geleerd op een goddelijke manier te leven, durf ik te beweren dat hij van zijn kant op menselijk vlak veel dingen aan Jezus, de Zoon van God, heeft geleerd. Er is iets in de benaming “voedstervader” waarmee Jozef soms wordt aangeduid, wat mij niet helemaal bevalt. Die term kan de indruk wekken dat de verstandhouding tussen Jozef en Jezus koel en formeel was. Ons geloof zegt ons weliswaar dat hij geen vader was naar het vlees, maar dat is niet het enige vaderschap dat er is.

Jozef — lezen we in een preek van de heilige Augustinus — is niet slechts in naam vader, maar het vaderschap komt hem meer toe dan wie dan ook. En hij gaat verder: Hoe was hij vader? Hij was des te meer vader naarmate zijn vaderschap kuiser was. Sommigen dachten dat hij de vader van onze Heer Jezus Christus was op dezelfde manier waarop anderen vader zijn, die hun kinderen niet slechts ontvangen als vrucht van hun geestelijke genegenheid, maar hen ook naar het vlees hebben voortgebracht. Daarom zegt de heilige Lucas: Men dacht dat hij de vader van Jezus was. Waarom zegt hij: men dacht? Enerzijds omdat menselijke gedachten en oordelen betrekking hebben op wat gewoonlijk onder de mensen gebeurt, en anderzijds omdat Jozef fysiek geen aandeel had in de menswording van de Heer. Maar uit de vroomheid en liefde van sint Jozef werd uit de Maagd Maria een Zoon geboren, en deze was de Zoon van God [Sermo 51, 20 (PL 38, 351)].

Jozef hield van Jezus zoals een vader van zijn zoon houdt, en hij gaf Hem het beste wat hij had. Hij heeft voor dit Kind gezorgd zoals hem opgedragen was, en hij gaf Hem zijn beroep mee, hij maakte een ambachtsman van Hem. Daarom noemden de mensen in Nazareth Jezus zowel faber als fabri filius: (Mc 6, 3; Mt 13, 55) ambachtsman en zoon van de ambachtsman. Jezus werkte in de werkplaats van Jozef. Hoe zal Jozef geweest zijn? Hoe zal de genade in hem gewerkt hebben opdat hij in staat was de Zoon van God in het menselijke te vormen?

Jezus moet wel op Jozef geleken hebben in zijn manier van werken, in zijn karakter en in zijn manier van spreken. De kinderjaren en de jeugd van Jezus en zijn omgang met Jozef zullen zich later in het leven van de Heer weerspiegelen: in zijn oog voor de realiteit, de manier waarop Hij aan tafel ging zitten en het brood brak, in zijn voorliefde om op een concrete manier leer te geven aan de hand van voorbeelden uit het dagelijks leven.

Het is onmogelijk de luister van dit mysterie niet te zien. Jezus, een man die spreekt met het accent van zijn streek, die lijkt op een ambachtsman die Jozef heet, Hij is de Zoon van God. En wie zou God iets kunnen leren? En toch is Hij echt mens en leeft Hij zoals anderen: eerst als kind, dan als jongen die in de werkplaats van Jozef helpt en later als volwassen man in de bloei van zijn leven. En met de jaren nam Jezus toe in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen (Lc 2, 52).