Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is apostelen → leven van de apostelen.

We zouden de gebeurtenissen in het leven van Jezus nooit moeten overdenken zonder ons persoonlijk aangesproken te voelen, dat geldt ook voor zijn verborgen jaren. We moeten zien wat ze zijn: een oproep van de Heer om uit ons egoïsme en onze gemakzucht te komen. Hij kent onze beperkingen, ons individualisme en onze eerzucht. Hij weet hoe moeilijk we het vinden onszelf te vergeten en ons aan anderen te geven. Hij weet wat het betekent geen liefde te ontvangen en Hij ervaart dat zelfs degenen die zeggen Hem van dichtbij te volgen dat maar halfhartig doen. Denk maar aan de beklemmende scènes waarin de evangelisten beschrijven hoe de apostelen nog vol wereldse ambities en zuiver menselijke plannen zitten. Toch heeft Jezus hen uitgekozen. Hij houdt hen bij zich en vertrouwt hun de zending toe die Hij van zijn Vader heeft gekregen.

Hij roept ons en stelt ons de vraag die Hij ook aan Jacobus en Johannes stelde: Potestis bibere calicem, quem ego bibiturus sum? Zijt gij in staat de beker te drinken — die beker van de volledige overgave aan de wil van de Vader — die Ik ga drinken? (Mt 20, 22). Het antwoord van Johannes en Jacobus is: Possumus! Ja, dat kunnen wij! (Mt 20, 22) Zijn wij, jij en ik, werkelijk bereid om in alles de wil van God onze Vader te doen? Hebben wij Hem ons hart helemaal gegeven of blijven we vastzitten aan onszelf, aan ons eigenbelang, ons gemak, onze eigenliefde? Is er iets in ons leven dat niet past bij een christen en ons ervan weerhoudt ons te zuiveren? Het feest van vandaag is een mooie gelegenheid om daarmee te kappen.

We moeten ervan overtuigd zijn dat Jezus deze vragen stelt. Hij, niet ik. Ik durf ze niet eens aan mezelf voor te leggen. Ik ga hardop verder met mijn gebed en ieder van ons zou in stilte kunnen bekennen: Heer, ik ben weinig waard, ik ben dikwijls een lafaard! Ik heb bij die en die gelegenheid, in deze en in die andere zaak, veel fouten gemaakt! En desondanks kunnen we uitroepen: Heer, wat goed dat U mij bij de hand genomen hebt, want ik voel dat ik tot alle laagheden in staat ben. Laat me niet los, laat me niet alleen, behandel me als een kind. Help mij sterk, dapper en integer te zijn. Help mij, want ik ben een onbeholpen schepsel. Neem mij bij de hand, Heer, en zorg ervoor dat uw Moeder naast mij staat om me te beschermen. En zo, possumus, zullen we het kunnen, zullen we in staat zijn om U als voorbeeld te nemen!

Het is niet aanmatigend om possumus te zeggen! Jezus laat ons deze goddelijke weg kennen en Hij wil dat wij die inslaan. Hij heeft die voor ons, die zo zwak zijn, menselijk en begaanbaar gemaakt. Daarom heeft Hij zich zo klein gemaakt. Dit is de reden waarom Hij zich zo vernederd heeft en de natuur van een slaaf heeft aangenomen; Hij, de Heer, die als God gelijk is aan de Vader; Hij maakte zich klein in majesteit en macht, maar niet in goedheid of barmhartigheid [H. Bernardus, Sermo in die nativitatis, 1, 1-2 (PL 183, 115)].

In zijn goedheid wil God ons de weg vergemakkelijken. Laten we de uitnodiging van Jezus niet afwijzen, niet nee tegen Hem zeggen, of ons doof houden voor zijn roepen. Want er is geen excuus, we hebben geen enkele reden om te denken dat we het niet kunnen. Hij heeft het ons door zijn voorbeeld laten zien. Daarom vraag ik jullie met heel mijn hart, broeders, laat dit kostbare voorbeeld niet vergeefs zijn, maar volg Hem na en vernieuw je door bezinning van je hart (H. Bernardus, ibid., 1, 1).

We hebben in de heilige Mis de tekst gelezen uit het evangelie van de heilige Johannes, waarin de geschiedenis van de wonderbaarlijke genezing van de blindgeborene wordt verteld. Ik denk haast dat de macht en het medeleven van God ieder van ons weer heeft getroffen. Het menselijk leed laat Hem niet onverschillig. Ik wil me vandaag op enkele aspecten concentreren die ons laten zien dat een christen die van God houdt ook niet onverschillig is voor het lot van de mensen, en dat hij voor iedereen respect heeft. We zullen ook zien dat het gevaar groot is dat zodra de liefde verflauwt, een fanatieke en genadeloze aanslag op het geweten van anderen wordt gedaan.

In het voorbijgaan — zo zegt het heilig evangelie — zag Hij een man die blind was van zijn geboorte af (Joh 9, 1). Jezus komt langs. Ik heb de eenvoudige manier waarop de goedheid van God wordt afgeschilderd vaak bewonderd. Jezus komt langs en merkt het lijden meteen op. Maar kijk eens hoe anders de gedachten van de leerlingen zijn. Ze vragen hem: Rabbi, wie heeft gezondigd, hijzelf of zijn ouders, dat hij blind geboren werd? (Joh 9, 2).

Valse oordelen

We moeten er niet van opkijken dat veel mensen zich zo opstellen, ook onder degenen die zich christen noemen. Ze denken bij voorbaat slecht over anderen, nemen zonder enig bewijs aan dat ze gelijk hebben en ze durven dat vermetel oordeel zelfs tegenover iedereen te uiten.

Het gedrag van de leerlingen zou je zacht uitgedrukt lichtvaardig kunnen noemen. Maar er waren in die samenleving — net zoals nu, want daar is weinig in veranderd — mensen voor wie die gedragslijn de norm was: de Farizeeën. Denk maar hoe Jezus hen aanklaagt: Immers: Johannes komt, eet niet en drinkt niet, en ze zeggen: Hij is van de duivel bezeten! De Mensenzoon komt, eet en drinkt wel, en ze zeggen: Kijk die gulzigaard en wijndrinker, die vriend van tollenaars en zondaars! (Mt 11, 18-19).

Systematische aanvallen op iemands goede naam, laatdunkend spreken over iemand met een onberispelijk gedrag… Dit soort bijtende en gemene kritiek heeft Jezus moeten verduren en het is niet te verwonderen dat die ook uitgestort wordt over het hoofd van mensen die de Meester willen volgen. Die mensen zijn zich heus wel bewust van hun armzaligheid en hun fouten. Die zijn overigens maar klein en, ik zou eraan willen toevoegen, gezien de menselijke zwakheid, onvermijdelijk. Maar dat is nog geen vrijbrief om zonden en vergrijpen — of roddeltjes, zoals ze met een merkwaardig soort begrip worden genoemd — tegen de goede naam van wie dan ook te rechtvaardigen. Jezus zegt weliswaar dat je niet kunt verwachten dat men de huisgenoten beter zal behandelen dan de huisvader die voor Beëlzebub werd uitgemaakt, (zie Mt 10, 25) maar Hij zegt ook duidelijk: Wie tot zijn broeder zegt: dwaas, zal strafbaar zijn met het vuur van de hel (Mt 5, 22).

Waar komt dit onrechtvaardig oordeel over anderen vandaan? Het lijkt wel dat sommige mensen steevast een bril dragen die hun waarneming vervormt. Ze twijfelen uit principe aan de mogelijkheid dat iemand integer is, of op zijn minst zijn best doet om zich goed te gedragen. Zij vatten alles op ad modum recipientis, zoals het oude filosofische gezegde luidt, volgens de vorm van hun eigen vat: volgens hun eigen misvormde geweten. Voor hen zit achter het meest integere hoe dan ook een valse bedoeling, die zich schijnheilig probeert voor te doen als goedheid. Als zij het goede duidelijk voor zich zien, schrijft de heilige Gregorius, zoeken zij zorgvuldig of daar niet iets slechts achter schuilgaat [Moralia, 6, 22 (PL 75, 750)].

Balsem op de ogen

De zonde van de Farizeeën was niet dat ze God niet zagen in Christus, maar dat zij zich moedwillig in zichzelf opsloten en niet duldden dat Jezus, die het licht is, hen de ogen zou openen (zie Joh 9, 39-41). Als wij ons opsluiten in onszelf dan heeft dat directe gevolgen voor onze relatie met onze medemensen. De Farizeeër die meent zelf licht te zijn en niet wil dat God hem de ogen opent, is dezelfde die zijn naaste hooghartig en onrechtvaardig behandelt: God, ik dank U dat ik niet zo ben als de rest van de mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als die tollenaar daar (Lc 18, 11) bidt hij. En de blindgeborene die doorgaat de waarheid over de wonderbaarlijke genezing te vertellen, beledigen ze: In zonden ben je geboren, zo groot als je bent, en jij wilt ons de les lezen? Toen wierpen ze hem buiten (Joh 9, 34).

Onder hen die Christus niet kennen zijn veel fatsoenlijke mensen die van nature aanvoelen wat passend is: ze zijn oprecht, hartelijk en beleefd. Als zij en ook wij toelaten dat Christus de blindheid geneest die er nog in onze ogen is, als wij het goed vinden dat de Heer het slijk voor ons gebruikt dat in zijn handen de werkzaamste balsem wordt, dan zullen we de aardse werkelijkheid in een nieuw licht, in het licht van het geloof zien en een glimp opvangen van de eeuwige werkelijkheid: we zullen een heldere visie krijgen.

Dat is de roeping van de christen, de roeping tot de volheid van de liefde die lankmoedig is en goedertieren; niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt niet wat haar niet aangaat, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt haar vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles duldt zij (1 Kor 13, 4-7).

De liefde van Christus is meer dan gevoel hebben voor de naaste, meer dan menslievendheid. De liefde, die door God in de ziel wordt uitgestort, verandert het verstand en de wil van binnenuit, en geeft een bovennatuurlijk fundament aan de vriendschap en aan de vreugde om het goede te doen.

Kijk naar de scène van de genezing van de lamme die in de Handelingen van de apostelen wordt verteld. Petrus en Johannes gaan naar de tempel en zien in het voorbijgaan een man die bij de tempelpoort zit; hij is vanaf zijn geboorte verlamd. Alles doet denken aan de genezing van de blindgeborene waarover we het hadden. Maar nu denken de leerlingen niet dat het leed te wijten is aan de persoonlijke zonden van de zieke of aan de fouten van zijn ouders. Ze zeggen: In de naam van Jezus Christus de Nazareeër: gebruik uw voeten! (Hand 3, 6). Vroeger waren ze vol onbegrip, nu vol medelijden; vroeger hadden ze meteen hun oordeel klaar, nu genezen zij op wonderbaarlijke wijze in naam van de Heer. Kijk, het is steeds weer Christus die langskomt! Christus die door de straten en over de pleinen van de wereld blijft langskomen door middel van zijn leerlingen, de christenen. En ik vraag Hem met heel mijn hart dat Hij bij de ziel van velen die nu naar mij luisteren langskomt.

Moeder van Christus, moeder van de christenen

Sinds dat jaar, 1933, heb ik bij vele en geregelde bezoeken aan heiligdommen van Onze Lieve Vrouw ruimschoots de gelegenheid gehad om na te denken over de plaats die de Moeder van Jezus in het hart van veel christenen inneemt. En steeds heb ik geconcludeerd dat die genegenheid een liefdevol antwoord is, een blijk van kinderlijke dankbaarheid. Want Maria is nauw verbonden met het grootste bewijs van de liefde van God: de menswording van het Woord, dat in alles aan ons gelijk werd en onze ellende en onze zonden op zich nam. Maria was trouw aan de goddelijke zending waarvoor ze was geschapen en heeft zich in dienst van de mensen gesteld en dat doet zij nog steeds. We zijn immers allemaal geroepen om broeders en zusters te zijn van haar Zoon Jezus. En de Moeder van God is nu ook werkelijk de Moeder van de mensen.

De Heer heeft het zo gewild en de heilige Geest liet het vastleggen, opdat het voor alle generaties duidelijk zou zijn: Bij Jezus’ kruis stonden zijn Moeder, de zuster van zijn Moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria Magdalena. Toen Jezus zijn Moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn Moeder: Vrouw, zie daar uw zoon. Vervolgens zei Hij tot de leerling: Zie daar uw Moeder. En vanaf dat ogenblik nam de leerling haar bij zich in huis (Joh 19, 25-27).

Johannes, de geliefde leerling van Jezus, ontvangt Maria en neemt haar op in zijn huis en in zijn leven. De geestelijke schrijvers hebben in deze woorden van het evangelie een uitnodiging aan alle christenen gezien om Maria ook in hun leven op te nemen. Deze toelichting is bijna overbodig, want zonder twijfel wil Maria graag dat we onze toevlucht tot haar nemen, dat we ons met vertrouwen tot haar richten, dat we een beroep doen op haar moederschap en haar vragen ons te laten zien dat zij onze Moeder is (Monstra te esse Matrem, uit de hymne Ave maris stella).

Maar zij is een moeder die je niet hoeft te smeken, die ons zelfs vóór is, want ze kent onze noden en komt ons direct te hulp. Ze toont met daden dat ze voortdurend aan haar kinderen denkt. Ieder van ons kan zich zijn eigen leven voor de geest halen en hij zal zien hoe de barmhartigheid van God zich daarin manifesteert en hij kan wel honderd redenen aanvoeren om zich op een speciale manier een kind van Maria te voelen.

De teksten van de heilige Schrift die over Onze Lieve Vrouw spreken laten ons duidelijk zien hoe de Moeder haar Zoon stap voor stap begeleidt, zich met zijn verlossende zending verenigt, zich met Hem verheugt en met Hem lijdt; hoe zij liefheeft wie Jezus liefheeft en zich met moederlijke zorg om allen bekommert die bij Hem zijn.

We hoeven maar aan het verhaal van de bruiloft van Kana te denken. Onder de talrijke genodigden bij zo”n drukke boerenbruiloft waar mensen van verschillende dorpen naar toe komen, merkt Maria dat er te weinig wijn is (zie Joh 2, 3). Ze is de enige die dat ziet, en wel meteen. De taferelen uit het leven van Christus komen ons zo bekend voor! De grootheid van God is in het normale en alledaagse aanwezig. Het is typerend voor een vrouw, voor een opmerkzame huisvrouw, dat ze merkt of iets over het hoofd is gezien en aandacht schenkt aan details die het leven aangenaam maken. Zo was Maria.

Bovendien is het net Johannes die de geschiedenis van Kana vertelt. Hij is de enige evangelist die dit gebaar van moederlijke zorg heeft vastgelegd. Hij wil ons eraan herinneren dat Maria aanwezig was bij het begin van het openbaar leven van de Heer, wat aangeeft dat hij het belang van de aanwezigheid van Maria heeft begrepen. Jezus wist aan wie Hij zijn Moeder toevertrouwde: aan een leerling die haar liefhad, die geleerd had van haar te houden als van zijn eigen moeder, en die in staat was haar te begrijpen.

Laten we nu kijken naar de dagen die volgden op Hemelvaart, de tijd van wachten op Pinksteren. De leerlingen waren door de triomf van de verrezen Christus bevestigd in hun geloof en ze verlangden naar de komst van de beloofde heilige Geest. Ze wilden bij elkaar zijn en daarom vinden we ze verenigd cum Maria matre Iesu, samen met Maria, de moeder van Jezus (zie Hand 1, 14). Het gebed van de leerlingen begeleidt het gebed van Maria: het is het gebed van een familie die met elkaar verenigd is.

Deze keer is het de heilige Lucas die ons deze informatie geeft. Hij is de evangelist die het uitvoerigst over de kinderjaren van Jezus heeft verteld. Het is alsof hij ons te verstaan wil geven dat Maria niet alleen bij de menswording van het Woord een hoofdrol speelde, maar dat zij op een vergelijkbare manier ook tegenwoordig was bij het ontstaan van de Kerk, die het Lichaam van Christus is.

Vanaf het eerste ogenblik van het bestaan van de Kerk hebben alle christenen die op zoek waren naar de liefde van God, naar de liefde die ons wordt geopenbaard en die in Jezus Christus mens is geworden, een ontmoeting gehad met Maria en ze hebben op heel verschillende manieren haar moederlijke zorg ondervonden. Met recht kan de allerheiligste Maagd zich de Moeder van alle christenen noemen. De heilige Augustinus drukt het als volgt uit: Door haar liefde werkte zij er aan mee dat er gelovigen geboren werden in de Kerk, ledematen van het Hoofd van wie zij naar het vlees werkelijk de moeder is [De sancta virginitate, 6 (PL 40, 399)].

Het is dus niet vreemd dat uitgerekend een gebed vol vertrouwen een van de oudste getuigenissen van Mariaverering is. Ik bedoel een eeuwenoude antifoon die wij nog steeds bidden: Onder uw bescherming nemen wij onze toevlucht, o heilige Moeder van God; wijs in onze nood onze gebeden niet af, maar verlos ons altijd uit alle gevaren, o glorierijke en gezegende Maagd [Sub tuum praesidium confugimus, Sancta Dei Genitrix: nostras deprecationes ne despicias in necessitatibus, sed a periculis cunctis libera nos semper, Virgo gloriosa et benedicta).