Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Doopsel → doopsel en christelijke roeping.

Apostolaat, meeverlossen

Met de wonderlijke normaliteit van het goddelijke loopt de contemplatieve ziel over van apostolische ijver: Mijn hart begon te gloeien in mijn borst, de vlam sloeg uit toen ik erover nadacht (Ps 38, 4). Wat is dat vuur anders dan het vuur waar Christus over spreekt: Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait![Lc 12, 49). Het vuur voor het apostolaat gaat harder branden door het gebed. Er is geen beter middel om die vreedzame strijd, waartoe iedere christen geroepen is, overal ter wereld te bevorderen: de strijd om aan te vullen wat nog ontbreekt aan Christus” lijden (zie Kol 1, 24).

We zeiden dat Jezus naar de hemel is opgestegen, maar in het gebed en in de Eucharistie kan de christen net zo met Hem omgaan als de eerste twaalf deden. Hij kan dezelfde apostolisch ijver hebben en samen met Hem het werk van de verlossing doen, ofwel vrede en vreugde zaaien. Dienen. Het apostolaat is niets anders dan dienen. Als we alleen op onze eigen krachten vertrouwen zullen we op bovennatuurlijk vlak niets bereiken; als we werktuigen van God zijn, bereiken we alles: alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft (Fil 4, 13). God heeft in zijn oneindige goedheid beschikt dat Hij ongeschikte werktuigen wil gebruiken. De apostel heeft daarom geen ander doel dan de Heer te laten handelen en zich volledig beschikbaar te stellen, zodat God door zijn schepselen, door de mens die Hij heeft uitgekozen, zijn verlossende werk kan uitvoeren.

Een apostel is de christen die zich door het doopsel op Christus geënt voelt, zich met Hem vereenzelvigt en door het vormsel is toegerust om voor Hem te strijden. Hij weet zich geroepen om God in de wereld te dienen door het algemeen priesterschap van de gelovigen dat hem een zekere deelname aan het priesterschap van Christus geeft, maar dat wezenlijk verschilt van het ambtelijk priesterschap. Door dit algemeen priesterschap kan hij aan de eredienst van de Kerk deelnemen en de mensen helpen op hun weg naar God. Dat doet hij door het getuigenis van woord en voorbeeld, door gebed en boete.

Ieder van ons heeft de plicht ipse Christus, Christus zelf, te zijn. Hij is de enige Middelaar tussen God en de mensen (zie 1 Tim 2, 5). Wij verenigen ons met Hem om, samen met Hem, alles aan de Vader aan te bieden. Onze roeping als kinderen van God midden in de wereld vereist niet alleen dat we onze persoonlijke heiligheid nastreven, maar ook dat wij over de paden van de aarde gaan en ze in routes veranderen die de zielen, over de hindernissen heen, naar de Heer leiden; dat wij als gewone burgers actief deelnemen aan alle activiteiten hier op aarde, om gist (zie Mt 13, 33) te zijn dat de hele deegmassa tot gisting brengt (zie 1 Kor 5, 6).

Christus is naar de hemel opgestegen, maar Hij heeft aan alles wat menselijk gezien nobel is de mogelijkheid gegeven om verlost te worden. De heilige Gregorius de Grote behandelt dit grote christelijke thema met indringende woorden: Op deze wijze vertrok Jezus naar de plaats vanwaar Hij gekomen was en keerde Hij terug van de plaats waar Hij bleef leven. Inderdaad, op het moment waarop Hij ten hemel opsteeg, verenigde Hij door zijn godheid hemel en aarde met elkaar. Op het feest van vandaag is het passend om plechtig te beklemtonen dat het decreet dat ons veroordeelde werd vernietigd; dat het oordeel dat ons aan het verderf onderwierp werd opgeheven. De natuur waarop de woorden: gij zijt stof, en tot stof zult gij wederkeren (Gen 3, 19) betrekking hadden, diezelfde natuur is heden met Christus ten hemel opgestegen [In Evangelium homiliae, 29, 10 (PL 76, 1218)].

Daarom word ik niet moe te herhalen dat de wereld geheiligd kan worden en dat het in het bijzonder onze taak is, de taak van de christenen, om de wereld te zuiveren van de verleidingen tot de zonde waardoor wij haar zo lelijk maken. Dan kunnen we haar aan de Heer aanbieden als een geestelijk offer, wat zij door de genade van God en onze inspanningen waardig is geworden. Strikt genomen kun je niet langer zeggen dat dingen op zichzelf goed of uitsluitend profaan zijn, aangezien het Woord zich heeft verwaardigd de menselijke natuur ten volle aan te nemen en de aarde te heiligen met zijn tegenwoordigheid en met het werk van zijn handen. Wij hebben in het doopsel de grote zending ontvangen om medeverlosser te zijn. De liefde van Christus dringt ons (zie 2 Kor 5, 14) om een deel van de goddelijke taak om zielen te redden op onze schouders te nemen.

Vriendschap met de heilige Geest

Leven volgens de heilige Geest is leven uit het geloof, de hoop en de liefde. Dat wil zeggen dat we God bezit van ons laten nemen, zodat Hij ons hart radicaal kan veranderen en het naar zijn maat kan maken. Een rijp, diep en sterk christelijk leven kun je niet improviseren, want het is de vrucht van de genade van God die in ons groeit. In de Handelingen van de apostelen wordt de situatie van de primitieve christelijke gemeenschap met een korte, maar betekenisvolle zin beschreven: Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en het gebed (Hand 2, 42).

Zo leefden de eerste christenen en zo moeten wij leven: het overwegen van de geloofsleer tot we ons die eigen maken, de ontmoeting met Christus in de Eucharistie, het persoonlijk gebed — door uit de anonimiteit te treden — voor het aangezicht van God, dit moet de diepe essentie van ons leven zijn. Als dat ontbreekt, is er misschien nog wel sprake van verstandelijke reflectie of vrome devoties en praktijken, maar er is geen echt christelijk leven omdat het vergroeid zijn met Christus, de reële en geleefde deelname aan het goddelijke verlossingswerk ontbreekt.

Deze leer geldt voor iedere christen, want we zijn allen in gelijke mate tot heiligheid geroepen. Er zijn geen tweederangs christenen voor wie alleen maar een verwaterde versie van het evangelie zou gelden. We hebben allemaal hetzelfde doopsel ontvangen; en hoewel er een grote verscheidenheid is aan charisma”s en persoonlijke omstandigheden, deelt de éne Geest zijn gaven uit: één is het geloof, één is de hoop, één is de liefde (zie 1 Kor 12, 4-6; 13, 1-13).

Wij kunnen de vraag van de apostel dus opvatten als een vraag die hij tot ons richt als een uitnodiging tot een meer persoonlijke en rechtstreekse omgang met God: Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest van God in u woont?(1 Kor 3, 16). Jammer genoeg is de Helper voor sommige christenen de Grote Onbekende, een naam die je uitspreekt, maar niet Iemand met wie je spreekt en uit wie je leeft, één van de drie Personen van de enige God.

Toch is het onontbeerlijk om in alle eenvoud en vol vertrouwen met Hem om te gaan, zoals de Kerk ons in de liturgie leert. Dan zullen we Onze Lieve Heer beter leren kennen en ons bewuster zijn van het geweldige voorrecht christen te zijn; we zullen zien hoe groots en waarachtig de vergoddelijking is, de deelname aan het goddelijk leven waarover ik het zojuist had.

Want de heilige Geest is geen kunstenaar die het goddelijke in ons tekent alsof het Hem vreemd zou zijn; dit is niet de manier waarop Hij ons naar de goddelijke gelijkvormigheid leidt. Hijzelf, die God is en uit God voortkomt, drukt veeleer zijn eigen wezen in de harten die Hem ontvangen, zoals het zegel zich in de was drukt. Door die mededeling van zichzelf en door die gelijkvormigheid herstelt Hij in de natuur de schoonheid van het goddelijke oerbeeld en geeft Hij de mens het beeld van God weer terug [H. Cyrillus van Alexandrië, Thesaurus de sancta et consubstantiali Trinitate, 34 (PG 75, 609)].