Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Wetenschap → leer.

Jezus heeft de duivel, de vorst van de duisternis, afgewezen. En onmiddellijk breekt het licht door: Nu liet de duivel Hem met rust en er kwamen engelen om Hem hun diensten te bewijzen (Mt 4, 11). Jezus heeft de beproeving doorstaan, een echte beproeving. De heilige Ambrosius zegt daarover: Hij ging niet te werk als God door zijn macht te gebruiken (wat voor nut had zijn voorbeeld anders voor ons gehad?), maar Hij bediende zich als mens van de middelen die Hij met ons gemeen heeft [Expositio Evangelii secundum Lucam 1, 4, 20 (PL 15, 1525)].

De duivel haalde met een verwrongen bedoeling het Oude Testament aan: want aan zijn engelen heeft Hij last gegeven u op al uw wegen te beschermen (Ps 90, 11). Maar Jezus weigert zijn Vader op de proef te stellen en geeft aan deze Bijbelse passage zijn ware betekenis terug. En als de tijd daarvoor is gekomen, verschijnen de boden van God de Vader om Hem te dienen als beloning voor zijn trouw.

Het is de moeite waard om te kijken naar de manier waarop de satan tegen Christus optreedt: hij argumenteert met teksten uit de heilige Schrift en verdraait en vervormt lasterlijk hun betekenis. Maar Jezus laat zich niet bedriegen: het Woord dat vlees geworden is kent het Woord van God heel goed. Het is geschreven voor het heil van de mensen en niet om hen te misleiden en tot verdoemenis te brengen. Wie door de liefde met Jezus verbonden is, zo is onze conclusie, zal zich nooit door bedrieglijke manipulaties van de heilige Schrift laten misleiden. Hij weet dat het eigen aan de duivel is om te proberen het christelijk geweten in de war te brengen, en dat hij daarvoor listig dezelfde uitdrukkingen gebruikt als de eeuwige Wijsheid, in een poging duisternis te brengen waar licht is.

Laten we eens kijken naar de rol van de engelen in het leven van Jezus, wat ons kan helpen om hun zending in ieder mensenleven beter te begrijpen. De christelijke traditie stelt de engelbewaarders voor als grote vrienden die God aan ieder mens heeft gegeven om hem op zijn weg te begeleiden en moedigt de mens dan ook aan om met de engelbewaarder om te gaan en zijn toevlucht tot hem te nemen.

De Kerk laat ons deze passages uit het leven van Christus overwegen en brengt ons in herinnering dat er in de Veertigdagentijd, waarin wij erkennen dat we zondaars zijn die vol ellende zitten en zuivering nodig hebben, ook plaats is voor vreugde. Want de Veertigdagentijd is ook een tijd van sterkte en van blijdschap: we moeten weer moed vatten, want het zal ons niet ontbreken aan de genade van God. Hij zal ons bijstaan en ons zijn engelen als reisgenoten sturen, als verstandige raadgevers op onze weg, als onze medewerkers bij alles wat we ondernemen. In manibus portabunt te, ne forte offendas ad lapidem pedem tuum, zij zullen u op hun handen dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen zult stoten (Ps 90, 12).

We moeten leren om vol vertrouwen met de engelen om te gaan. Richt je tot hen, zeg je engelbewaarder dat het genadebrengende water van de Veertigdagentijd niet langs jouw ziel is afgegleden maar dat het, door je berouwvol hart, tot op de bodem is doorgedrongen. Vraag hun of zij onze goede wil, die de genade in ons heeft laten ontkiemen, naar de Heer willen brengen, als een lelie die opgebloeid is op een mestvaalt. Sancti Angeli, Custodes nostri, defendite nos in proelio, ut non pereamus in tremendo iudicio, heilige engelbewaarders, verdedig ons in de strijd, opdat wij niet omkomen bij het verschrikkelijke oordeel [Uit een gebed tot de h. Michaël (Missale Romanum, 1960: Mis ter ere van de h. Michaël)].

De verantwoordelijkheid van de herders

In de Kerk van God heeft iedereen de plicht om met een steeds grotere trouw naar de leer van Christus te leven. Niemand is daarvan vrijgesteld. Als de herders niet persoonlijk zouden strijden om een zuiver aanvoelend geweten te krijgen en trouw te zijn aan het geloof en de moraal — die de geloofsschat en het gemeenschappelijk erfgoed vormen — dan zouden de profetische woorden van Ezechiël werkelijkheid worden: Mensenkind, gij moet een profetie laten horen tegen de herders van Israël, gij moet een profetie laten horen en aldus tot hen, de herders, spreken: zo spreekt God de Heer: Wee de herders van Israël, die alleen maar voor zichzelf zorgen! Moeten de herders niet voor de schapen zorgen? Gij drinkt hun melk, gij kleedt u in hun wol… Het verzwakte dier versterkt gij niet, het zieke geneest gij niet, het gewonde verbindt gij niet, het verdwaalde brengt gij niet terug en naar het verlorene gaat gij niet zoeken. Gij beheert de dieren met hardheid en geweld (Ez 34, 2-4).

Dat zijn harde verwijten, maar wat veel zwaarder weegt is hoezeer God beledigd wordt wanneer personen die de taak hebben over het geestelijk welzijn van de zielen te waken, deze slecht behandelen en hun het zuivere water van het doopsel onthouden dat de ziel weer gezond zou maken; hun de balsemende olie van het vormsel onthouden dat sterkt; van de rechtspraak die vergeeft; en van het voedsel dat eeuwig leven geeft.

Wanneer dat gebeurt? Zodra de oorlog voor de vrede wordt gestaakt. Wie niet strijdt, stelt zich bloot aan alle mogelijke soorten slavernij die het hart van vlees en bloed in boeien slaan: de slavernij van een uitsluitend menselijke kijk op de dingen, de slavernij van het hongerig streven naar macht en aanzien, de slavernij van de ijdelheid, de slavernij van het geld, de slavernij van de zinnelijkheid…

Mocht je ooit in aanraking komen met herders die deze naam niet verdienen — een beproeving die God kan toelaten — neem er dan geen aanstoot aan. Christus heeft zijn Kerk onfeilbare en permanente hulp beloofd, maar Hij heeft niet de garantie gegeven dat de mensen die tot de Kerk behoren trouw zullen zijn. Het zal hen niet ontbreken aan een overvloed van genade als zij het weinige doen dat God van hen vraagt: waakzaamheid en een volledige inzet om met de hulp van Gods genade de hindernissen op de weg naar de heiligheid uit de weg te ruimen. Als iemand niet strijdt kan hij in de ogen van God heel laag staan, hoe hoog wij hem ook mogen inschatten. Ik ken uw daden: gij hebt de naam dat gij leeft maar gij zijt dood. Word wakker, herstel wat u rest aan leven en dreigt te sterven. Geen van uw daden heb ik volwaardig bevonden voor het oog van mijn God. Denk aan het Woord dat gij ontvangen en gehoord hebt; bewaar het en kom tot inkeer (Apok 3, 1-3).

Met deze vermaningen richtte de apostel Johannes zich in de eerste eeuw tot degenen die de verantwoordelijkheid voor de Kerk van de stad Sardes hadden. Het is geen nieuw verschijnsel dat het verantwoordelijkheidsbesef bij enkele herders kan verdwijnen. Dat gebeurde al in de tijd van de apostelen, in de eeuw waarin onze Heer Jezus Christus op aarde leefde. Niemand kan zich veilig wanen zodra hij de strijd tegen zichzelf stopt. Niemand kan zich op eigen krachten redden. Iedereen in de Kerk is op de concrete middelen aangewezen die ons sterken: de nederigheid die ons toegankelijk maakt voor hulp en goede raad; verstervingen die ons hart op orde brengen zodat Christus er kan heersen; de studie van de altijd geldende leer, waardoor we het geloof kunnen bewaren en verspreiden.