Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Duivel → bekoringen.

De bekoringen van Christus

De Veertigdagentijd brengt de dagen in herinnering die Jezus doorbracht in de woestijn als voorbereiding op de jaren van prediking die naar het hoogtepunt van het Kruis en de heerlijkheid van Pasen voeren. Het waren veertig dagen van gebed en boetedoening. Aan het einde van deze dagen vond de gebeurtenis plaats die de liturgie ons vandaag laat overdenken in het evangelie van de Mis: de bekoringen van Christus (zie Mt 4, 1-11).

Deze gebeurtenis is vol mysterie. De mens probeert dat tevergeefs te bevatten — God die zich aan de bekoring onderwerpt, die de duivel zijn gang laat gaan — maar we kunnen daarover mediteren. We kunnen de Heer vragen dat Hij ons laat begrijpen welke les erin besloten ligt.

Jezus wordt bekoord! De traditie licht deze gebeurtenis toe met de overweging dat Onze Lieve Heer de bekoring wilde ondergaan om ons in alles het voorbeeld te geven. Zo is het, want Christus was volmaakt mens, aan ons gelijk, behalve in de zonde (zie Heb 4, 15). Na veertig dagen vasten, misschien met als enig voedsel kruiden, wortels en een beetje water, krijgt Jezus honger, echte honger, zoals ieder ander schepsel. En als de duivel Hem voorstelt stenen in brood te veranderen, wijst Hij niet alleen het voedsel af waar zijn lichaam om vraagt, maar Hij houdt een nog grotere aanvechting van zich af: zijn goddelijke macht gebruiken om bij wijze van spreken een persoonlijk probleem op te lossen.

Je hebt ongetwijfeld in elk evangelie opgemerkt dat Jezus geen wonderen doet voor zichzelf. Hij verandert water in wijn voor het jonge paar in Kana (zie Joh 2, 1-11). Hij vermenigvuldigt broden en vissen om een hongerige menigte te eten te geven (zie Mc 6, 33-46), maar Hij verdient jarenlang zijn brood door zelf te werken. En later, in de tijd dat Hij door de streken van Israël rondtrekt, leeft Hij van de hulp van degenen die Hem volgen (zie Mt 27, 55).

De heilige Johannes vertelt dat Jezus zijn leerlingen naar de stad stuurt om eten te kopen wanneer Hij na een lange tocht bij de put van Sichar aankomt. Als een Samaritaanse vrouw naar de put komt vraagt Hij haar water, want Hij heeft niets waarmee Hij het uit de put kan halen (zie Joh 4, 4 e.v). Zijn lichaam dat uitgeput is door de lange tocht ervaart de vermoeidheid. Bij andere gelegenheden komt Hij weer op krachten door te gaan slapen (zie Lc 8, 23). Wat een edelmoedigheid om zich zo te vernederen en de menselijke conditie volledig te aanvaarden. Hij maakt geen gebruik van zijn goddelijke macht om moeilijkheden of inspanning te ontvluchten. Zo leert Hij ons sterk te zijn, van werken te houden en waardering te hebben voor wat menselijk en goddelijk nobel is, wanneer we de gevolgen van de overgave ondervinden.

Bij de tweede bekoring, als de duivel Hem voorstelt zich van de bovenbouw van de tempel naar beneden te werpen, wijst Jezus opnieuw de mogelijkheid af om zijn goddelijke macht te gebruiken. Hij zoekt geen ijdele glorie, geen ophef, geen menselijk vertoon dat van God gebruik wil maken als decor van eigen voortreffelijkheid. Jezus wil de wil van de Vader volbrengen zonder op de tijd vooruit te lopen of het uur van de wonderen te vervroegen. Hij wil stap voor stap de harde weg van de mensen gaan, de beminnelijke weg van het kruis.

Bij de derde bekoring zien we iets dat daar erg op lijkt. Hij krijgt koninkrijken, macht en glorie aangeboden. De duivel wil dat we voor onze menselijke ambities een houding aannemen die we uitsluitend voor God moeten reserveren: hij belooft een gemakkelijk leven aan wie voor hem, voor de afgoden, neerknielt. De Heer richt de aanbidding weer naar het enige en echte doel — God — en maakt opnieuw duidelijk dat Hij wil dienen: Ga weg, satan; er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen (zie Mt 4, 10).

Jezus heeft de duivel, de vorst van de duisternis, afgewezen. En onmiddellijk breekt het licht door: Nu liet de duivel Hem met rust en er kwamen engelen om Hem hun diensten te bewijzen (Mt 4, 11). Jezus heeft de beproeving doorstaan, een echte beproeving. De heilige Ambrosius zegt daarover: Hij ging niet te werk als God door zijn macht te gebruiken (wat voor nut had zijn voorbeeld anders voor ons gehad?), maar Hij bediende zich als mens van de middelen die Hij met ons gemeen heeft [Expositio Evangelii secundum Lucam 1, 4, 20 (PL 15, 1525)].

De duivel haalde met een verwrongen bedoeling het Oude Testament aan: want aan zijn engelen heeft Hij last gegeven u op al uw wegen te beschermen (Ps 90, 11). Maar Jezus weigert zijn Vader op de proef te stellen en geeft aan deze Bijbelse passage zijn ware betekenis terug. En als de tijd daarvoor is gekomen, verschijnen de boden van God de Vader om Hem te dienen als beloning voor zijn trouw.

Het is de moeite waard om te kijken naar de manier waarop de satan tegen Christus optreedt: hij argumenteert met teksten uit de heilige Schrift en verdraait en vervormt lasterlijk hun betekenis. Maar Jezus laat zich niet bedriegen: het Woord dat vlees geworden is kent het Woord van God heel goed. Het is geschreven voor het heil van de mensen en niet om hen te misleiden en tot verdoemenis te brengen. Wie door de liefde met Jezus verbonden is, zo is onze conclusie, zal zich nooit door bedrieglijke manipulaties van de heilige Schrift laten misleiden. Hij weet dat het eigen aan de duivel is om te proberen het christelijk geweten in de war te brengen, en dat hij daarvoor listig dezelfde uitdrukkingen gebruikt als de eeuwige Wijsheid, in een poging duisternis te brengen waar licht is.

Laten we eens kijken naar de rol van de engelen in het leven van Jezus, wat ons kan helpen om hun zending in ieder mensenleven beter te begrijpen. De christelijke traditie stelt de engelbewaarders voor als grote vrienden die God aan ieder mens heeft gegeven om hem op zijn weg te begeleiden en moedigt de mens dan ook aan om met de engelbewaarder om te gaan en zijn toevlucht tot hem te nemen.

De Kerk laat ons deze passages uit het leven van Christus overwegen en brengt ons in herinnering dat er in de Veertigdagentijd, waarin wij erkennen dat we zondaars zijn die vol ellende zitten en zuivering nodig hebben, ook plaats is voor vreugde. Want de Veertigdagentijd is ook een tijd van sterkte en van blijdschap: we moeten weer moed vatten, want het zal ons niet ontbreken aan de genade van God. Hij zal ons bijstaan en ons zijn engelen als reisgenoten sturen, als verstandige raadgevers op onze weg, als onze medewerkers bij alles wat we ondernemen. In manibus portabunt te, ne forte offendas ad lapidem pedem tuum, zij zullen u op hun handen dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen zult stoten (Ps 90, 12).

We moeten leren om vol vertrouwen met de engelen om te gaan. Richt je tot hen, zeg je engelbewaarder dat het genadebrengende water van de Veertigdagentijd niet langs jouw ziel is afgegleden maar dat het, door je berouwvol hart, tot op de bodem is doorgedrongen. Vraag hun of zij onze goede wil, die de genade in ons heeft laten ontkiemen, naar de Heer willen brengen, als een lelie die opgebloeid is op een mestvaalt. Sancti Angeli, Custodes nostri, defendite nos in proelio, ut non pereamus in tremendo iudicio, heilige engelbewaarders, verdedig ons in de strijd, opdat wij niet omkomen bij het verschrikkelijke oordeel [Uit een gebed tot de h. Michaël (Missale Romanum, 1960: Mis ter ere van de h. Michaël)].