Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is God de Vader → kinderlijke liefde .

Goddelijk kindschap

Hoe kunnen we met vertrouwen bidden, met de overtuiging dat we niet zullen omkomen in de strijd? Die overtuiging vloeit voort uit ons goddelijk kindschap en dat is iets waarover ik me iedere keer weer verwonder. De Heer die ons in deze Veertigdagentijd vraagt om ons te bekeren is geen tirannieke heerser en ook geen starre, onverbiddelijke rechter. Hij is onze Vader. Hij spreekt met ons over onze zonden, onze fouten en tekortkomingen, maar Hij doet dat om ons ervan te bevrijden en ons zijn vriendschap en liefde aan te bieden. We bekeren ons met blijdschap, want we zijn ons bewust van ons goddelijk kindschap en we weten dat we terugkeren naar het huis van de Vader.

Het goddelijk kindschap is het fundament van de geest van het Opus Dei. Alle mensen zijn kinderen van God, maar een kind kan op heel verschillende manieren op zijn vader reageren. Wij moeten ons best doen om kinderen te zijn die beseffen dat de Heer — in zijn liefde voor ons, zijn kinderen — ervoor gezorgd heeft dat wij midden in deze wereld in zijn huis wonen, dat wij tot zijn gezin behoren, dat Hij alles met ons en wij alles met Hem delen, dat wij op een vertrouwelijke manier met Hem kunnen omgaan zoals eigen is aan een gezin, waardoor we, als een klein kind, zelfs om de maan durven te vragen!

Een kind van God gaat met Hem om als met zijn Vader, niet met slaafse onderworpenheid, ook niet met formeel respect of louter uit beleefdheid, maar heel open en vol vertrouwen. God neemt geen aanstoot aan de mensen. God wordt niet moe van onze ontrouw. Onze hemelse Vader vergeeft iedere belediging zodra zijn kind zich omkeert en zich weer tot Hem richt, als het spijt heeft en vergiffenis vraagt. God is zozeer een Vader, dat Hij ons verlangen naar vergeving ziet aankomen en ons vol liefde en met open armen tegemoetkomt om ons zijn genade te schenken.

Wees ervan overtuigd dat ik dit niet verzin. Denk maar aan de parabel die de Zoon van God ons vertelt om ons de liefde van de Vader in de hemel te laten begrijpen: de parabel van de verloren zoon (zie Lc 15, 11 e.v).

Zijn vader zag hem al in de verte aankomen — zegt de Schrift — en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem af, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk (Lc 15, 20). Dat zijn woorden uit de heilige Schrift: kuste hem hartelijk! Kan het nog menselijker worden uitgedrukt? Kan de vaderlijke liefde van God voor de mensen nog sprekender worden beschreven?

Tegenover een God die op ons toesnelt kunnen wij niet stilzwijgen, maar we zeggen Hen met de heilige Paulus: Abba, Pater! (Rom 8, 15) Vader! Mijn Vader! Want Hij, de Schepper van het universum, hecht geen belang aan klinkende titels, het gaat Hem niet om de plechtige erkenning van zijn heerschappij. Hij wil dat wij Hem Vader noemen en dat we dat woord vol blijdschap uitspreken.

In zekere zin is het menselijk leven een voortdurend terugkeren naar het huis van onze Vader. Terugkeren door het berouw, door de bekering van het hart en met de wens om te veranderen; het vaste besluit om ons leven te beteren wat zich uit in daden van offervaardigheid en overgave. We keren terug naar het huis van de Vader door het boetesacrament, waarin wij ons door de belijdenis van onze zonden opnieuw bekleden met Christus en zo zijn broeders en zusters worden, leden van het gezin van God.

God wacht met uitgestrekte armen op ons, zoals de vader in de parabel, ook al hebben wij dat niet verdiend. Het maakt niet uit wat we Hem schuldig zijn. Zoals de verloren zoon hoeven we alleen maar ons hart voor Hem te openen en heimwee te hebben naar het huis van de Vader. We hoeven ons alleen maar te verwonderen en te verheugen over het geschenk van God dat we ons zijn kinderen mogen noemen en dat ook werkelijk zijn, ook al beantwoorden wij vaak niet aan de genade.

Nu komen we met het kinderlijk vertrouwen waarmee we God onze algoede Vader noemen bij de canon, het eucharistisch gebed. We bidden tot Hem voor de Kerk en voor allen in de Kerk, voor de paus, voor onze familie, voor onze vrienden en bekenden. En omdat de katholiek een hart heeft dat naar allen uitgaat, bidt hij voor de hele wereld, want niets mag van zijn vurige ijver worden buitengesloten. En opdat de smeekbede wordt aangenomen, herinneren wij aan onze gemeenschap met de allerheiligste Maagd Maria en met een handvol mensen die de eersten waren die Christus volgden en voor Hem zijn gestorven.

Quam oblationem, gewaardig U… Het moment van de consecratie nadert. Nu, in de heilige Mis, is het opnieuw Christus die door de priester handelt: Dit is mijn Lichaam. Dit is de kelk van mijn Bloed. Jezus is nu onder ons! Met de transsubstantiatie wordt de oneindige goddelijke dwaasheid die door de liefde wordt ingegeven, hernieuwd. Als dat ogenblik straks weer nadert, kan ieder van ons in zijn hart tegen Onze Lieve Heer zeggen dat niets ons van Hem zal kunnen scheiden en dat zijn bereidwilligheid om zich geheel weerloos over te leveren onder de fragiele gedaanten van brood en wijn, ons tot zijn vrijwillige slaven heeft gemaakt: praesta meae menti de te vivere, et te illi simper dulce sapere, wil in mijn geest uw leven storten, in U ook steeds mijn vreugde doen zijn (Hymne Adoro te devote).

Er volgen nog meer smeekgebeden, want wij mensen zijn doorgaans geneigd om te vragen. Dit keer is het voor onze overleden broeders en zusters, voor onszelf. Hier kunnen wij onze ontrouw en ellende bij insluiten. Het is een zware last, maar Hij wil die voor ons en met ons dragen. Het eucharistisch gebed eindigt met het opnieuw aanroepen van de allerheiligste Drie-eenheid: Per Ipsum, et cum Ipso, et in Ipso…, door Christus, met Christus en in Christus, komt U, God almachtige Vader in de eenheid van de heilige Geest alle eer en glorie toe, door alle eeuwen der eeuwen.

Sereen als kinderen van God

Misschien zeg je nu: maar er zijn weinig mensen die dat willen horen, laat staan in praktijk brengen. Dat weet ik: de vrijheid is een sterke en gezonde plant die het slecht doet tussen stenen en dorens of op door de mensen platgetrapte wegen (zie Lc 8, 5-7). Dat was ons al aangekondigd, zelfs voordat Christus op aarde kwam.

Denk aan de woorden van de psalm: Waarom razen de volken, bluffen de naties? De koningen der aarde staan op, de vorsten spannen samen tegen de Heer en zijn Gezalfde (Ps 2, 1-2). Zie je? Niets nieuws. Ze verzetten zich al tegen Christus voordat Hij geboren werd; ze hebben zich tegen Hem verzet toen zijn vredelievende voeten over de wegen van Palestina gingen; ze hebben Hem daarna en ook nu vervolgd door de leden van zijn mystiek Lichaam aan te vallen. Waarom zoveel haat, waarom dat woeden tegen onschuldige eenvoud, waarom dat universele onderdrukken van de gewetensvrijheid?

Laten wij hun ketenen verbreken, hun boeien werpen wij af (Ps 2, 3). Ze breken het zachte juk, gooien de last van zich af, die prachtige last van heiligheid en rechtvaardigheid, van genade, liefde en vrede. Ze worden razend op de liefde, lachen om de weerloze goedheid van een God die zijn legioenen engelen niet wil inzetten om zich te verdedigen (zie Joh 18, 36; Mt 26, 52-54). Misschien zouden ze nog proberen tot een vergelijk met deze God te komen, als Hij een compromis zou willen sluiten; als Hij enkele onschuldigen zou opofferen om het de meerderheid van de schuldigen naar de zin te maken. Maar dat is niet de logica van God. Onze Vader is echt een vader, en Hij is bereid duizenden mensen die kwaad doen te vergeven, als er maar tien rechtvaardigen zijn (zie Gen 18, 32). Degenen die door haat worden gedreven kunnen deze barmhartigheid niet begrijpen, en de schijnbare straffeloosheid op aarde sterkt hen in hun gedrag dat gevoed wordt met ongerechtigheid.

Die in de hemel woont, lacht om hen, de Heer lacht hen uit. Dan dreigt Hij hen toornig, doet hen beven voor zijn gramschap (Ps 2, 4-5). Hoe gegrond is de toorn van God en hoe terecht is zijn woede, maar ook: hoe groot is zijn genade!

Ik echter ben door Hem tot koning aangesteld op Sion, zijn heilige berg. Nu wil ik de beslissing van de Heer verkondigen. Hij heeft mij gezegd: Gij zijt mijn zoon, Ik heb u heden verwekt (Ps 2, 6-7). De barmhartigheid van God de Vader heeft ons zijn Zoon als koning gegeven. Wanneer Hij dreigt wordt Hij vertederd; wanneer Hij ons zijn woede aankondigt geeft Hij ons zijn liefde. Gij zijt mijn zoon: Hij richt zich tot Christus en Hij richt zich tot jou en tot mij, als wij maar het besluit nemen een alter Christus, ipse Christus te zijn, een andere Christus, Christus zelf.

Woorden kunnen niet weergeven wat er omgaat in een hart dat de goedheid van God ervaart. Hij zegt ons: Gij zijt mijn zoon! Geen vreemdeling, geen dienaar die welwillend wordt behandeld, geen vriend, en dat zou al veel zijn. Een zoon! Hij maakt de weg voor ons vrij om Hem met het liefdevolle respect van een zoon te benaderen en, durf ik te beweren, ook met het lef van de zoon van een Vader die het niet over zich kan verkrijgen hem ook maar iets te weigeren.