Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Vrijheid → de vrijheid die Christus heeft evrworven .

De verantwoordelijkheid van de herders

In de Kerk van God heeft iedereen de plicht om met een steeds grotere trouw naar de leer van Christus te leven. Niemand is daarvan vrijgesteld. Als de herders niet persoonlijk zouden strijden om een zuiver aanvoelend geweten te krijgen en trouw te zijn aan het geloof en de moraal — die de geloofsschat en het gemeenschappelijk erfgoed vormen — dan zouden de profetische woorden van Ezechiël werkelijkheid worden: Mensenkind, gij moet een profetie laten horen tegen de herders van Israël, gij moet een profetie laten horen en aldus tot hen, de herders, spreken: zo spreekt God de Heer: Wee de herders van Israël, die alleen maar voor zichzelf zorgen! Moeten de herders niet voor de schapen zorgen? Gij drinkt hun melk, gij kleedt u in hun wol… Het verzwakte dier versterkt gij niet, het zieke geneest gij niet, het gewonde verbindt gij niet, het verdwaalde brengt gij niet terug en naar het verlorene gaat gij niet zoeken. Gij beheert de dieren met hardheid en geweld (Ez 34, 2-4).

Dat zijn harde verwijten, maar wat veel zwaarder weegt is hoezeer God beledigd wordt wanneer personen die de taak hebben over het geestelijk welzijn van de zielen te waken, deze slecht behandelen en hun het zuivere water van het doopsel onthouden dat de ziel weer gezond zou maken; hun de balsemende olie van het vormsel onthouden dat sterkt; van de rechtspraak die vergeeft; en van het voedsel dat eeuwig leven geeft.

Wanneer dat gebeurt? Zodra de oorlog voor de vrede wordt gestaakt. Wie niet strijdt, stelt zich bloot aan alle mogelijke soorten slavernij die het hart van vlees en bloed in boeien slaan: de slavernij van een uitsluitend menselijke kijk op de dingen, de slavernij van het hongerig streven naar macht en aanzien, de slavernij van de ijdelheid, de slavernij van het geld, de slavernij van de zinnelijkheid…

Mocht je ooit in aanraking komen met herders die deze naam niet verdienen — een beproeving die God kan toelaten — neem er dan geen aanstoot aan. Christus heeft zijn Kerk onfeilbare en permanente hulp beloofd, maar Hij heeft niet de garantie gegeven dat de mensen die tot de Kerk behoren trouw zullen zijn. Het zal hen niet ontbreken aan een overvloed van genade als zij het weinige doen dat God van hen vraagt: waakzaamheid en een volledige inzet om met de hulp van Gods genade de hindernissen op de weg naar de heiligheid uit de weg te ruimen. Als iemand niet strijdt kan hij in de ogen van God heel laag staan, hoe hoog wij hem ook mogen inschatten. Ik ken uw daden: gij hebt de naam dat gij leeft maar gij zijt dood. Word wakker, herstel wat u rest aan leven en dreigt te sterven. Geen van uw daden heb ik volwaardig bevonden voor het oog van mijn God. Denk aan het Woord dat gij ontvangen en gehoord hebt; bewaar het en kom tot inkeer (Apok 3, 1-3).

Met deze vermaningen richtte de apostel Johannes zich in de eerste eeuw tot degenen die de verantwoordelijkheid voor de Kerk van de stad Sardes hadden. Het is geen nieuw verschijnsel dat het verantwoordelijkheidsbesef bij enkele herders kan verdwijnen. Dat gebeurde al in de tijd van de apostelen, in de eeuw waarin onze Heer Jezus Christus op aarde leefde. Niemand kan zich veilig wanen zodra hij de strijd tegen zichzelf stopt. Niemand kan zich op eigen krachten redden. Iedereen in de Kerk is op de concrete middelen aangewezen die ons sterken: de nederigheid die ons toegankelijk maakt voor hulp en goede raad; verstervingen die ons hart op orde brengen zodat Christus er kan heersen; de studie van de altijd geldende leer, waardoor we het geloof kunnen bewaren en verspreiden.

Verdiepen in de zin van de dood van Christus

Ik wil met deze uitweiding alleen maar een kernwaarheid naar voren brengen: eraan herinneren dat het christelijk leven zijn bestaansreden vindt in God. De mensen zijn niet alleen geschapen om een zo rechtvaardig mogelijke wereld op te bouwen. We zijn ook op aarde om in gemeenschap met God zelf te komen. Jezus heeft ons noch het aardse geluk, noch de aardse glorie beloofd, maar het huis van God onze Vader dat ons aan het einde van de weg te wachten staat (zie Joh 14, 2).

Een prachtige hymne uit de liturgie van Goede Vrijdag is Crux fidelis. We worden daarin uitgenodigd de roemrijke strijd van de Heer, de overwinning van het kruis, de schitterende triomf van Christus te bezingen en te vieren: de Verlosser van het heelal overwint door zijn offer. God, de Heer van de schepping, maakt zijn aanwezigheid niet duidelijk door wapengeweld, ook niet door de wereldlijke macht van de zijnen, maar door de grootsheid van zijn oneindige liefde.

De Heer vernietigt de vrijheid van de mens niet: Hij is het juist die ons heeft vrij gemaakt. Daarom wil Hij geen antwoord opleggen, maar Hij wil wel beslissingen die uit het diepst van ons hart komen. En Hij verwacht van ons, christenen, dat wij zó leven dat de mensen in onze nabijheid boven onze ellende, fouten en gebreken uit, de echo kunnen horen van het liefdesdrama van Calvarië. Alles wat we hebben, hebben we van God gekregen om zout te zijn dat smaak geeft, licht dat de mensen het blijde nieuws brengt dat God een Vader is die ons oneindig liefheeft. De christen is het zout en het licht van de wereld, niet omdat hij overwint of zegeviert, maar omdat hij getuigt van de liefde van God. En hij kan geen zout zijn als hij niet deugt om te zouten. Hij zal geen licht zijn als hij door zijn woord en voorbeeld geen getuigenis van Jezus geeft, als hij loslaat wat de reden is van zijn bestaan.

Binnen de perken van onze huidige situatie, want de zonde is op een of andere manier nog in ons aanwezig, kan de christen met een nieuwe helderheid de grote rijkdom van zijn goddelijk kindschap zien wanneer hij beseft dat hij uit vrije wil in de zaken van zijn Vader werkt en dat zijn vreugde constant wordt omdat niets zijn hoop teniet kan doen.

Juist dan kan hij ook heel de schoonheid van de aarde bewonderen, alle rijkdom en goedheid naar waarde schatten, liefhebben met de kracht en zuiverheid waarvoor het menselijk hart geschapen is. Dan ontaardt het verdriet om de zonde ook niet in een bittere, wanhopige of trotse houding, want het berouw en het besef van de persoonlijke zwakheid brengen hem er opnieuw toe zich te verenigen met het grote verlangen van Christus om te verlossen, en een diepere solidariteit met alle mensen te voelen. Als de christen ten slotte onmiskenbaar de kracht van de heilige Geest in zich ervaart, zal het eigen falen hem niet ontmoedigen, maar een aansporing zijn om opnieuw te beginnen en een trouwe getuige van Christus te blijven op alle wegen van de aarde, ondanks de persoonlijke ellende, die in deze gevallen doorgaans uit lichte fouten bestaat waardoor de ziel nauwelijks wordt vertroebeld. Maar ook al zouden deze fouten ernstig zijn, de vrede met God komt weer terug als hij vol berouw zijn toevlucht neemt tot het sacrament van de boete, en opnieuw wordt hij een goede getuige van de goddelijke barmhartigheid.

Dit is een korte samenvatting die door de ontoereikendheid van de menselijke taal nauwelijks kan weergeven wat de rijkdom van het geloof en het leven van de christen is, als die zich door de heilige Geest laat leiden. Daarom kan ik niet beter eindigen dan door me aan te sluiten bij het smeekgebed van een van de liturgische hymnen van Pinksteren, die als het ware een echo is van het aanhoudend gebed van de hele Kerk: Daal neer, o Geest die Schepper zijt, kom naar de geesten van hen die U toebehoren, vervul de harten die U geschapen hebt met hemelse genade. Geef dat wij door U de Vader leren kennen, dat wij ook de Zoon erkennen en dat wij steeds geloven in U, de Geest die uit beiden voortkomt (Hymne Veni Creator Spiritus, uit de Mis van pinksterzondag).

Sereen als kinderen van God

Misschien zeg je nu: maar er zijn weinig mensen die dat willen horen, laat staan in praktijk brengen. Dat weet ik: de vrijheid is een sterke en gezonde plant die het slecht doet tussen stenen en dorens of op door de mensen platgetrapte wegen (zie Lc 8, 5-7). Dat was ons al aangekondigd, zelfs voordat Christus op aarde kwam.

Denk aan de woorden van de psalm: Waarom razen de volken, bluffen de naties? De koningen der aarde staan op, de vorsten spannen samen tegen de Heer en zijn Gezalfde (Ps 2, 1-2). Zie je? Niets nieuws. Ze verzetten zich al tegen Christus voordat Hij geboren werd; ze hebben zich tegen Hem verzet toen zijn vredelievende voeten over de wegen van Palestina gingen; ze hebben Hem daarna en ook nu vervolgd door de leden van zijn mystiek Lichaam aan te vallen. Waarom zoveel haat, waarom dat woeden tegen onschuldige eenvoud, waarom dat universele onderdrukken van de gewetensvrijheid?

Laten wij hun ketenen verbreken, hun boeien werpen wij af (Ps 2, 3). Ze breken het zachte juk, gooien de last van zich af, die prachtige last van heiligheid en rechtvaardigheid, van genade, liefde en vrede. Ze worden razend op de liefde, lachen om de weerloze goedheid van een God die zijn legioenen engelen niet wil inzetten om zich te verdedigen (zie Joh 18, 36; Mt 26, 52-54). Misschien zouden ze nog proberen tot een vergelijk met deze God te komen, als Hij een compromis zou willen sluiten; als Hij enkele onschuldigen zou opofferen om het de meerderheid van de schuldigen naar de zin te maken. Maar dat is niet de logica van God. Onze Vader is echt een vader, en Hij is bereid duizenden mensen die kwaad doen te vergeven, als er maar tien rechtvaardigen zijn (zie Gen 18, 32). Degenen die door haat worden gedreven kunnen deze barmhartigheid niet begrijpen, en de schijnbare straffeloosheid op aarde sterkt hen in hun gedrag dat gevoed wordt met ongerechtigheid.

Die in de hemel woont, lacht om hen, de Heer lacht hen uit. Dan dreigt Hij hen toornig, doet hen beven voor zijn gramschap (Ps 2, 4-5). Hoe gegrond is de toorn van God en hoe terecht is zijn woede, maar ook: hoe groot is zijn genade!

Ik echter ben door Hem tot koning aangesteld op Sion, zijn heilige berg. Nu wil ik de beslissing van de Heer verkondigen. Hij heeft mij gezegd: Gij zijt mijn zoon, Ik heb u heden verwekt (Ps 2, 6-7). De barmhartigheid van God de Vader heeft ons zijn Zoon als koning gegeven. Wanneer Hij dreigt wordt Hij vertederd; wanneer Hij ons zijn woede aankondigt geeft Hij ons zijn liefde. Gij zijt mijn zoon: Hij richt zich tot Christus en Hij richt zich tot jou en tot mij, als wij maar het besluit nemen een alter Christus, ipse Christus te zijn, een andere Christus, Christus zelf.

Woorden kunnen niet weergeven wat er omgaat in een hart dat de goedheid van God ervaart. Hij zegt ons: Gij zijt mijn zoon! Geen vreemdeling, geen dienaar die welwillend wordt behandeld, geen vriend, en dat zou al veel zijn. Een zoon! Hij maakt de weg voor ons vrij om Hem met het liefdevolle respect van een zoon te benaderen en, durf ik te beweren, ook met het lef van de zoon van een Vader die het niet over zich kan verkrijgen hem ook maar iets te weigeren.