Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Bovennatuurlijke visie  → geloof.

De weg van het geloof

De intentie om ons met Christus te vereenzelvigen is niet gemakkelijk te verwezenlijken. Maar als we leven zoals de Heer ons geleerd heeft is het ook niet zo moeilijk, als we maar iedere dag onze toevlucht nemen tot zijn Woord, en als we ons leven maar laten doordringen van de sacramentele werkelijkheid van de Eucharistie, die Hij ons als voedsel heeft nagelaten. Zoals een oud lied uit mijn streek zegt, is de weg van een christen goed te belopen. God heeft ons duidelijk en ondubbelzinnig geroepen. Net als de drie koningen hebben wij aan de hemel van onze ziel een ster ontdekt, die een licht en een betrouwbare wegwijzer is.

Wij hebben zijn ster in het Oosten gezien en zijn gekomen om Hem te aanbidden (Mt 2, 2). Wij hebben dat ook ervaren. Ook wij hebben gemerkt dat er geleidelijk een nieuw licht in onze ziel begon te schijnen. Het verlangen om geheel en al christen te zijn; het verlangen, als ik het zo mag uitdrukken, om God serieus te nemen. Als ieder van ons de geschiedenis van zijn roeping zou vertellen, zouden we zeker tot de conclusie komen dat het allemaal het werk van God is. Laten we God de Vader, God de Zoon, God de heilige Geest en de heilige Maagd Maria — door wie alle zegeningen van de hemel tot ons komen — bedanken voor dit geschenk dat, met het geschenk van het geloof, het grootste is wat God aan een schepsel kan geven. Het is het vaste besluit om de volheid van de liefde te bereiken in de overtuiging dat heiligheid in onze sociale, beroeps- en overige bezigheden niet alleen mogelijk, maar ook noodzakelijk is.

Kijk eens met welke fijngevoeligheid de Heer ons uitnodigt. Hij drukt zich in menselijke bewoordingen uit als iemand die verliefd is: Ik heb je bij je naam geroepen… Jij bent van Mij (Jes 43, 1). God — die de schoonheid, de grootheid en de wijsheid is — zegt ons dat wij van Hem zijn, dat Hij ons heeft uitgekozen om ons zijn oneindige liefde te geven. We hebben een sterk geloofsleven nodig om dit geschenk, dat de goddelijke voorzienigheid ons in handen heeft gegeven, niet te vervormen. Een geloof als dat van de drie koningen, dat ons de zekerheid geeft dat noch de woestijn, noch de stormen, noch de rust van de oasen ons zullen beletten het eeuwige Betlehem te bereiken, voor altijd te leven bij God.

Het Paasfeest was op handen. Jezus die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader, en die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe (Joh 13, 1). Deze woorden van de heilige Johannes kondigen de lezer van zijn evangelie aan dat er op die dag iets belangrijks gaat gebeuren. Het is, zoals ook de heilige Lucas in zijn verslag optekent, een van liefde bewogen inleiding op wat komen gaat: Vurig heb Ik verlangd, verklaart de Heer, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten (Lc 22, 15). Laten we aan de heilige Geest vragen ons te helpen om elke uitdrukking en elk gebaar van Jezus te begrijpen, omdat wij een bovennatuurlijk leven willen leiden, omdat de Heer ons gezegd heeft dat Hij zich als voedsel wil geven voor onze ziel en omdat wij erkennen dat alleen Hij woorden van eeuwig leven heeft (Joh 6, 69).

Het geloof laat ons met Simon Petrus belijden: Wij geloven en weten dat Gij de Christus zijt, de zoon van God (Joh 6, 70). En door het geloof dat met onze vroomheid versmolten is, durven wij op deze heilige momenten het stoutmoedige voorbeeld van Johannes te volgen en ons hoofd tegen de borst van de Meester te leggen (zie Joh 13, 25) die — zoals we zojuist hebben gehoord — de zijnen vurig liefhad en in zijn liefde tot het uiterste ging.

Alles wat gezegd kan worden om, al is het maar bij benadering, het mysterie van Witte Donderdag uit te leggen, is heel armzalig. We kunnen ons wel enigszins een voorstelling maken van de gevoelens van het hart van Jezus op die avond, de laatste die Hij met de zijnen doorbracht, vóór het offer van Calvarië.

We kunnen denken aan een heel menselijke ervaring zoals het afscheid van twee mensen die van elkaar houden. Ze zouden voor altijd bij elkaar willen blijven, maar de plicht of wat het ook mag zijn dwingt hen uit elkaar te gaan. Wat zij het liefst willen, kan niet. Hoe groot de menselijke liefde ook is, zij stuit op grenzen, en ze moet de toevlucht nemen tot symbolen. De personen die afscheid nemen kunnen elkaar een aandenken geven, misschien een foto waarop ze zulke warme woorden schrijven dat het je verbaast dat het papier niet vlam vat. Maar meer ook niet, want schepselen zijn niet bij machte al hun wensen te verwezenlijken.

Wat wij niet kunnen, kan God wel. Jezus Christus, volmaakt God en volmaakt mens, laat geen symbool achter, maar een werkelijkheid. Hij blijft. Hij zal naar de Vader gaan, maar Hij zal ook onder de mensen blijven. Hij geeft ons geen cadeau dat de herinnering aan Hem wakker houdt, geen afbeelding waarvan de contouren na verloop van tijd verbleken, of een foto die al snel vervaagt en vergeelt en die geen betekenis heeft voor iemand die niet aanwezig was. Hij is onder de gedaanten van brood en wijn werkelijk aanwezig, met zijn Lichaam, zijn Bloed, zijn Ziel en zijn Godheid.

Wij luisteren in de lezingen naar de woorden van de heilige Schrift. Ze zijn het licht van de heilige Geest die in menselijke taal tot ons spreekt, zodat ons verstand kan kennen en overwegen, onze wil gesterkt wordt en we tot daden overgaan. Want wij zijn één volk dat één geloof belijdt, één credo, één volk verenigd in de eenheid van de Vader, de Zoon en de heilige Geest (H. Cyprianus, De domenica oratione, 23 (PL 4, 553)].

Dan komt de offerande: het brood en de wijn, gaven van de mensen. Veel is het niet, maar ze gaan samen met ons gebed: Aanvaard, Heer, onze vernederde geest en ons rouwmoedig hart, en laat heden ons offer zó voor uw aangezicht komen, dat het U behaagt, Heer God. Opnieuw komt de gedachte aan onze ellende boven en het verlangen dat alles wat wij de Heer nu aanbieden, rein en gezuiverd mag zijn: Ik zal mijn handen wassen, ik houd van de waardigheid van uw huis.

Al vóór de handwassing hebben we de heilige Geest aangeroepen en Hem gevraagd het offer te zegenen dat in zijn heilige naam wordt opgedragen. Na de reiniging richten wij ons tot de Drie-eenheid — Suscipe, Sancta Trinitas – met de vraag om wat wij Hem aanbieden te aanvaarden ter gedachtenis aan het leven, het lijden, de verrijzenis en de hemelvaart van Christus, ter ere van Maria, altijd Maagd, en ter ere van alle heiligen.

De priester bidt vervolgens orate, fratres, opdat het offer ten goede mag komen aan het welzijn van allen; want dit is mijn en jullie offer, dat van de hele heilige Kerk. Bidt broeders en zusters, zelfs als jullie maar met weinigen bij elkaar gekomen zijn, zelfs als er maar één gelovige fysiek aanwezig is of als de priester alleen is: want iedere Mis is het universele offer, de losprijs van alle stammen en talen, van alle volkeren en naties (zie Apok 5, 9).

Door de gemeenschap van de heiligen ontvangen alle christenen de genadegaven van iedere heilige Mis, of die nu wordt opgedragen in aanwezigheid van duizenden mensen, of er maar één kind aanwezig is om de Mis te dienen, dat misschien nog verstrooid is ook. In beide gevallen verenigen de hemel en de aarde zich om met de engelen van de Heer aan te heffen: Sanctus, sanctus, sanctus, Heilig, heilig, heilig…

Ik sluit me aan bij de lofzang van de engelen. Dat gaat vanzelf omdat ik weet dat ik bij het opdragen van de heilige Mis door hen omringd word. Zij aanbidden de Drie-eenheid. En ik weet ook dat de Maagd Maria op een of andere manier meewerkt vanwege haar innige verbondenheid met de allerheiligste Drie-eenheid en omdat zij de Moeder van Christus is, van zijn Lichaam en zijn Bloed. Jezus Christus, volmaakt God en volmaakt mens, heeft Maria als moeder. Ze heeft Hem zonder de tussenkomst van een man ontvangen, alleen door de kracht van de heilige Geest, en ze gaf Hem het bloed, hetzelfde bloed dat op Calvarië en in de heilige Mis als verlossend offer wordt opgedragen.

Christus, fundament van het christelijk leven

Ik heb in het kort willen herinneren aan enkele aspecten van het leven van Christus. Hij leeft ook nu —Iesus Christus heri et hodie; ipse et in saecula, Jezus Christus is dezelfde: gisteren, vandaag en in eeuwigheid (Heb 13, 8)— en dit is het fundament van het christelijk leven. Als we om ons heen kijken en naar de geschiedenis van de mensheid, dan zullen we veel vooruitgang zien. De wetenschap heeft de mens een groter besef van zijn macht gegeven. De techniek beheerst de natuur beter dan ooit en laat de mens dromen van een hoger niveau van cultuur, welvaart en harmonie.

Waarschijnlijk vinden sommigen dit niet genuanceerd en ze wijzen erop hoe de mensen in onze tijd, misschien nog meer dan vroeger, te lijden hebben van onrecht en oorlog. Ze hebben gelijk, maar afgezien daarvan wil ik graag herinneren aan het feit dat de mens in de dimensie van het geloof, mens blijft en dat God, God blijft. Op dit terrein hebben we het hoogtepunt van de vooruitgang al bereikt: en dat is Christus, alfa en omega, begin en einde (Apok 21, 6).

Voor het geestelijk leven hoeft er geen nieuw tijdperk meer aan te breken. Alles heeft al plaatsgevonden in Christus die gestorven en verrezen is, die leeft en voor altijd blijft. Maar we moeten ons in het geloof met Hem verenigen en zijn leven in ons leven tot uiting laten komen, zodat van iedere christen kan worden gezegd dat hij niet alleen alter Christus, een andere Christus is, maar ipse Christus, Christus zelf!

De christen weet dat hij door het doopsel op Christus is geënt en door het vormsel is toegerust om voor Christus te strijden; dat hij is geroepen om in de wereld te werken en daar te delen in het koninklijk, profetisch en priesterlijk ambt van Christus; dat hij één is geworden met Christus door de Eucharistie, het sacrament van de eenheid en de liefde. Daarom moet hij, zoals Christus, onder de mensen leven en van iedereen om hem heen en van de hele mensheid houden.

Het geloof maakt dat wij God erkennen in Christus, dat we Hem als onze Redder zien, ons met Hem identificeren en dat we doen zoals Hij. Nadat de Verrezene de twijfel bij de apostel Thomas had weggenomen door hem zijn wonden te laten zien, riep Hij uit: Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben (Joh 20, 29). Hier, is het commentaar van de heilige Gregorius de Grote, gaat het in het bijzonder over ons, want wij bezitten Hem die wij lichamelijk niet gezien hebben op geestelijke wijze. Het gaat om ons, maar op voorwaarde dat onze handelingen in overeenstemming zijn met ons geloof. Slechts hij die zijn geloof door zijn werken in daden omzet, gelooft werkelijk. Daarom zegt de heilige Paulus van de mensen wier geloof slechts uit lege woorden bestaat: zij beweren wel dat ze God kennen, maar ze verloochenen Hem door hun werken [In Evangelia homiliae, 26, 9 (PL 76, 1202)].

Het is niet mogelijk om in Christus zijn wezen als Godmens te scheiden van zijn taak als Verlosser. Het Woord is vlees geworden en is op aarde gekomen ut omnes homines salvi fiant, opdat alle mensen gered worden (zie 1 Tim 2, 4). Ondanks onze persoonlijke ellende en onze tekortkomingen zijn wij een andere Christus, Christus zelf, want ook wij zijn geroepen om alle mensen te dienen.

Steeds weer moet het gebod klinken dat door de eeuwen heen zijn kracht zal behouden: Vrienden, schrijft de heilige Johannes, ik leg u geen nieuw gebod op. Het is het oude gebod dat gij altijd gehad hebt; het is de boodschap die gij vanaf het begin hebt gehoord. Toch is het ook weer een nieuw gebod en dat geldt van Christus maar ook van u: want de duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt reeds. Wie zegt in het licht te zijn en zijn broeder haat, die is nog steeds in de duisternis. Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en hij komt niet ten val (1 Joh 2, 7-10).

Onze Heer is gekomen om aan alle mensen de vrede, de blijde boodschap en het leven te brengen. Niet alleen aan de rijken, en niet alleen aan de armen. Niet alleen aan de geleerden, ook niet alleen aan de ongeletterden, neen, aan allen. Aan al onze broeders en zusters, want dat zijn wij omdat wij kinderen zijn van dezelfde Vader, kinderen van God. Er is maar één ras: het ras van de kinderen van God. Er is maar één huidskleur: de kleur van de kinderen van God. En er is maar één taal: de taal die zonder de klank van woorden tot ons hart en tot ons verstand spreekt, maar waardoor we God leren kennen en elkaar leren liefhebben.