Lijst van punten

Er zijn 8 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Leefomgeving.

Het innerlijk leven: dat is een eis die noodzakelijk hoort bij de oproep die de Meester in de ziel van iedere mens heeft laten klinken. Wij zijn het aan onszelf verplicht heilig te zijn 'tot in de allerlaatste hoofdhaar', om eens een uitdrukking van mijn land te gebruiken; echte, authentieke christenen die heilig verklaard zullen kunnen worden. Zo niet, dan zullen we als leerlingen van de enige Meester mislukken. Bedenk ook dat God, door zich met ons bezig te houden en ons met zijn genade te begunstigen, zodat we kunnen vechten om te midden van de wereld de heiligheid te bereiken, ons verplicht tot apostolaat. Begrijp, dat zelfs vanuit menselijk standpunt de voortdurende zorg voor de zielen geheel vanzelfsprekend uit deze keuze voortvloeit, zoals een van de Kerkvaders het uitdrukt: “wanneer u ontdekt dat iets voordeel brengt, zult u immers proberen anderen erin te betrekken. U moet dus wensen, dat anderen u langs de wegen van de Heer begeleiden. Als u op weg naar het forum of de baden iemand tegenkomt die niets te doen heeft, dan vraagt u hem met u mee te gaan. Pas die aardse gewoonte ook op het geestelijke toe en ga, als u naar God gaat, niet alleen” (H. Gregorius de Grote, Homiliae in Evangelia, 6, 6 (PL 76, 1098)).

Als we onze tijd niet zinloos willen verspillen —en ons niet willen verschuilen achter de smoes van buiten ons liggende problemen in onze directe omgeving, problemen waaraan sinds het begin van het christendom nooit gebrek is geweest—, dan moeten we goed in gedachten houden dat Christus heeft gewild dat het nuttig effect van onze inspanningen om mensen uit onze omgeving tot Hem te brengen, gewoonlijk bepaald wordt door ons innerlijk leven. Jezus heeft heiligheid als voorwaarde gesteld. Door Christus is het zó ingericht, dat apostolaat zonder heiligheid geen nuttig resultaat oplevert; of beter gezegd: zonder ons in te spannen trouw te zijn, want hier op aarde zullen we nooit heilig zijn. Dat lijkt ongeloofwaardig, maar God en de mensen verwachten, dat we trouw zijn zonder dat er water in de wijn gedaan wordt en zonder dat er iets verbloemd wordt; met een trouw die zonder middelmatigheid of concessies in de volheid van een christelijke roeping met ijver wordt gevolgd en in praktijk gebracht.

Voorbeeld geven door het beroepsleven

Laten we de vergissing vermijden te denken, dat apostolaat zich beperkt tot het getuigenis van enkele vrome praktijken. U en ik, wij zijn christen, maar tegelijkertijd en zonder discontinuïteit, burgers en werkers, met duidelijke verplichtingen die we nakomen op een voorbeeldige wijze, als we ons werkelijk willen heiligen. Het is Jezus Christus die bij ons aandringt: Gij zijt het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt! Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is (Mat 5, 14-16).

Uw beroepsarbeid —welke dan ook— verandert in een lamp die uw collega's en vrienden verlicht. Daarom herhaal ik graag tegen mensen die tot het Opus Dei toetreden, en mijn bewering is ook voor u allen bestemd die mij horen: wat heb ik er aan als ze me zeggen, dat die-of-die een goede zoon van mij is —een goed katholiek— maar een slecht schoenmaker? Als hij geen moeite doet zijn vak goed te leren en met zorg uit te oefenen, zal hij het nooit kunnen heiligen en niet aan de Heer kunnen aanbieden. En de heiliging van het werk van alledag fungeert als spil van de ware spiritualiteit van ons allen die —ondergedompeld in de tijdelijke werkelijkheid— vastbesloten zijn om een intieme omgang met God te zoeken.

Strijd tegen die overdaad aan begrip die iedereen voor zichzelf heeft: stel eisen! Soms denken we te veel aan onze gezondheid; aan ontspanning, die niet mag ontbreken in de mate die we nodig hebben om weer met hernieuwde kracht aan de slag te kunnen gaan. Maar 'ontspanning —schreef ik alweer heel wat jaren terug— betekent niet niets doen, maar zich ontspannen door bezigheden, die minder inspanning vergen'.

Op andere momenten nemen we er —met slappe smoesjes— wat al te veel ons gemak van, vergeten we de gezegende verantwoordelijkheid die op onze schouders rust. We doen wat minimaal nodig is om ons er van af te kunnen maken. We laten ons leiden door redenen zonder rede om met de armen over elkaar te gaan zitten, maar Satan en zijn bondgenoten nemen geen vakantie. Luister goed en overweeg wat Sint Paulus schrijft aan christenen die van beroep slaaf waren; hij spoorde hen aan hun meesters te gehoorzamen: niet als ogendienaars om de mensen te behagen, maar als slaven van Christus, die Gods wil van harte volbrengen. Dient welgemoed in de mensen de Heer (Ef 6, 6-7). Een goede raad om opgevolgd te worden door u en door mij.

We gaan onze Heer, Jezus Christus, vragen om licht en Hem smeken ons te helpen —elk ogenblik— de goddelijke betekenis te ontdekken die de roeping tot ons beroep omvormt tot de spil waaraan de oproep tot heiligheid die tot ons gericht is, bevestigd is en ronddraait. In het evangelie kunt u lezen, dat Jezus bekend was als faber, filius Mariae (Mar 6, 3), timmerman, zoon van Maria. Wel, met een heilige trots moeten we dus met daden laten zien, dat we werkers zijn, mannen en vrouwen die zich inspannen!

Aangezien ons gedrag elk moment het gedrag dient te zijn van een gezant van God, dient het voor ons ook een levende werkelijkheid te zijn, dat we Hem niet trouw dienen als we ons werk in de steek laten. Als we niet de inspanning en zelfverloochening van anderen delen in het vervullen van onze beroepsplichten. Als men ons zou kunnen bestempelen als lui, inaccuraat, lichtzinnig, ordeloos, leeglopers, nutteloos… Want wie deze, schijnbaar minder belangrijke, plichten verwaarloost, kan moeilijk in die van het bovennatuurlijk leven overwinnen die stellig heel wat zwaarder zijn. Wie betrouwbaar is in het kleinste, is ook betrouwbaar in het grote; en wie onrechtvaardig is in het kleinste, is ook onrechtvaardig in het grote (Luc 16, 10).

Ik spreek niet over denkbeeldige idealen. Ik houd me bezig met een heel concrete werkelijkheid, die van het allergrootst belang is en in staat de meest heidense en vijandige omgeving om te vormen naar de goddelijke voorschriften, zoals ook gebeurd is in de eerste tijden van de era van ons Heil. Proef eens die woorden van een anoniem auteur uit die tijd, die de grootsheid van onze roeping zo samenvat: christenen “zijn voor de wereld, wat de ziel is voor het lichaam. Zij leven in de wereld, maar zijn niet werelds, zoals de ziel in het lichaam is, maar onlichamelijk. Zij wonen onder alle volkeren, zoals de ziel in alle delen van het lichaam is. Ze werken vanuit hun innerlijk leven zonder op te vallen, zoals de ziel doet vanuit haar wezen. Zij leven als pelgrims tussen vergankelijke goederen in de hoop op de onaantastbaarheid van de hemel, zoals de onsterfelijke ziel nu vertoeft in een sterfelijke tent. Zij vermeerderen zich dag na dag onder de vervolgingen, zoals de ziel haar schoonheid vergroot door zich te versterven… En het is niet volgens de voorschriften als christenen hun opdracht in de wereld opgeven, zoals het de ziel niet is toegestaan zich uit eigen beweging los te maken van het lichaam” (Epistola ad Diognetum, 6 (PG 2, 1175)).

We zouden ook niet op de goede weg zijn als we geen belang zouden hechten aan tijdelijke zaken. Ook daar wacht ons de Heer. Wees ervan verzekerd, dat de mens door de normale omstandigheden van het leven —geordend en toegelaten door de Voorzienigheid in haar oneindige Wijsheid— dichter bij God moet komen. We zullen dat doel niet bereiken als we er niet naar streven onze taak tot een goed einde te brengen; als we niet volharden in het enthousiasme voor het werk dat we met zoveel menselijke en bovennatuurlijke idealen begonnen zijn; als we onze taak niet vervullen zoals de beste. En als het mogelijk is —ik denk dat het, als je het werkelijk wilt, mogelijk zal zijn— beter dan de beste, want wij maken gebruik van alle eerbare aardse en noodzakelijke geestelijke middelen om aan God, onze Heer, een eersteklas werk te offeren, tot in de puntjes afgewerkt, volmaakt.

Possumus (Mat 20, 22), ja, dat kunnen wij, wij kunnen ook deze slag winnen, met de hulp van de Heer. Weest ervan overtuigd dat het niet moeilijk is het werk om te zetten in een biddend gesprek. We hoeven het alleen maar op te dragen en de handen uit de mouwen te steken en God zal het horen en ons bemoedigen. We zullen ons de stijl van contemplatieve zielen eigen maken, te midden van het dagelijks werk! Omdat we doordrongen zijn van de zekerheid, dat Hij naar ons kijkt en ons een nieuwe overwinning vraagt: dat kleine offer, die glimlach voor iemand die ons lastig valt, het beginnen met het minst aangename maar meest urgente karwei, het scheppen van orde tot in de details, het met volharding vervullen van de plicht, ook al zou het gemakkelijk zijn die te verwaarlozen, het niet uitstellen tot morgen, wat vandaag nog gedaan kan worden: alles om Hem te behagen, God, onze Vader. En misschien hebt u op tafel of op een verscholen plaats die minder de aandacht trekt, maar die u dient als de wekker van de contemplatieve geest, een kruisbeeld, als een handleiding voor ziel en geest waaruit u lessen van dienstbaarheid haalt.

Als u besluit —zonder gekkigheid, zonder de wereld te verlaten, te midden van uw gebruikelijke besognes— deze wegen van contemplatie in te slaan, zult u zich onmiddellijk een vriend van de Meester voelen, met de goddelijke opdracht voor de gehele mensheid de goddelijke paden op aarde open te leggen. Ja, met uw werk draagt u er aan bij, dat het rijk van Christus zich uitstrekt over alle continenten. En ze zullen zich aaneenrijgen, het ene na het andere, uren werk opgedragen voor verre volkeren die voor het geloof geschapen zijn, voor de volkeren in het oosten die op barbaarse wijze verhinderd worden hun geloof in vrijheid te belijden, voor de landen met een vanouds christelijke traditie, maar waar het licht van het evangelie verduisterd schijnt en de zielen onderling twisten in de duisternis van de onwetendheid… Wat een waarde vertegenwoordigt dan een uur, of dat nog even doorgaan met dezelfde toewijding, een paar minuten meer, totdat de taak volbracht is. U zet op een praktische en eenvoudige wijze contemplatie om in apostolaat, gevolg gevend aan een dwingende behoefte van uw hart dat eenstemmig klopt met het allerzoetste en barmhartige Hart van Christus, onze Heer.

Apostel zijn in het gewone leven

Kijken we nu naar een andere visvangst, de vangst die volgde op het Lijden en de Dood van Jezus Christus. Driemaal heeft Petrus de Meester verloochend. En hij heeft van nederige smart geweend. Het gekraai van de haan heeft hem weer doen denken aan de waarschuwing van de Heer en hij heeft vanuit het diepst van zijn ziel om vergiffenis gesmeekt. En terwijl hij vol wroeging op de vervulling van de belofte van de Verrijzenis wacht, doet hij zijn gewone werk: hij gaat vissen. “Men heeft ons met betrekking tot die visserij vaak gevraagd, waarom Petrus en de zonen van Zebedeüs het beroep weer opgenomen hebben dat ze hadden voor de Heer hen geroepen had. Ze waren namelijk vissers toen de Heer tot hen sprak: ?volg Mij, Ik zal van u mensenvissers maken? Als iemand zich verwondert over dat gedrag, moet u antwoorden dat het de apostelen niet verboden was hun beroep uit te oefenen, omdat het een legitiem en eerbaar beroep was” (H. Augustinus, In Ioannis Evangelium tractatus, 122, 2 (PL 35, 1959)).

Apostel zijn, het vurige verlangen dat het hart van iedere christen verteert, is in de kern niets anders dan het werk van elke dag. Het vormt een eenheid met dat werk dat de kans biedt Christus zelf te ontmoeten. Als we onze krachten bundelen, schouder aan schouder met onze collega's die dezelfde idealen hebben, met onze vrienden en onze familieleden, zullen we hen bij het doen van ons werk kunnen helpen te naderen tot Christus die op ons wacht aan de oever van het meer. Eerst visser zijn, dan apostel. Apostel geworden weer visser zijn. Voor en na hetzelfde beroep.

Wat verandert er dan wel? De ziel ziet —omdat Christus daar binnenkomt, zoals Hij in de boot van Petrus stapt— nieuwe horizonten opengaan, weidser, een grotere zucht naar dienstbaarheid, en een onweerstaanbaar verlangen om alle schepsels de magnalia Dei (Hand 2, 11) te verkondigen, de grote werken die de Heer verwezenlijkt, als wij het laten gebeuren. Ik kan niet voor me houden, dat de 'beroepsarbeid' van de priester, om het maar eens zo te noemen, een 'goddelijke en openbare bediening' is, die al zijn activiteiten beslaat en zo veeleisend is, dat in het algemeen de priester, die tijd voor niet strikt priesterlijk werk overheeft, er zeker van kan zijn dat hij zijn taak als priester niet goed vervult.

Er waren bijeen: Simon Petrus, Tomas die ook Didymus genoemd wordt, Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee van zijn leerlingen. Simon Petrus zei tot hen: Ik ga vissen. Zij antwoordden: Dan gaan wij mee. Zij gingen dus op weg en klommen in de boot, maar ze vingen die nacht niets. Toen het reeds morgen begon te worden, stond Jezus aan het strand (Joh 21, 2­4).

Hij ging langs zijn apostelen, langs die zielen die zich aan Hem gegeven hadden: en ze waren zich er niet van bewust. Hoe vaak is Christus niet alleen vlak bij ons, maar zelfs in ons! En het leven dat we leiden is zo menselijk! Christus is vlak bij, maar van zijn kinderen krijgt hij geen blik vol genegenheid, geen woord van liefde, geen nauwgezette arbeid.

Bovendien, wie heeft bepaald dat het nodig is merkwaardige en vreemde dingen te doen om over Christus te spreken en om zijn leer te verbreiden? Leef uw gewone leven; werk waar u bent, zorg ervoor daar uw plichten van staat te vervullen, de verplichtingen van uw beroep of werk na te komen, steeds beter, elke dag uzelf verbeterend. Wees trouw en vol begrip voor anderen en veeleisend voor uzelf. Wees offervaardig en blijmoedig. Dat zal uw apostolaat zijn. En zonder dat u —door uw eigen armzaligheid— het kunt verklaren, zullen ze uit uw omgeving naar u toe komen en in een vanzelfsprekend gesprek, gewoon na het werk, bij een familiebijeenkomst, in trein of bus, tijdens een wandeling, waar dan ook, met u praten over de onrust die ieder in zijn binnenste heeft, hoewel sommigen dat niet duidelijk beseffen. Ze zullen die onrust pas begrijpen, als ze op weg gaan om God echt te zoeken.

Vraag aan Maria, Koningin der Apostelen, de vaste wil deel te hebben aan het verlangen naar 'oogst en vangst' dat zindert in het Hart van haar Zoon. Ik verzeker u, dat u —als u begint— net als de vissers uit Galilea zult zien, dat uw boot tot over de rand gevuld zal worden. En u zult ook Christus zien die op het strand op u wacht. Want de vangst is van Hem.