Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Leefplan.

De aanwezigheid van God zoeken

Innerlijk leven. Heiligheid in alledaagse taken, heiligheid in kleine dingen, heiligheid in de beroepsarbeid, in de inspanningen van elke dag…; heiligheid om de anderen te heiligen. Op een dag droomde een bekende van mij —ik zal hem nooit goed genoeg kennen— dat hij in een vliegtuig op zeer grote hoogte vloog. Hij was niet in het vliegtuig, in de cockpit, maar hij zat op de vleugels. Arme ongeluksvogel, wat heeft hij geleden en wat was hij bang! Op een bepaalde manier heeft Onze Heer hem laten inzien, dat zielen zonder innerlijk leven, of zielen die dit verwaarlozen, op deze manier zich voortbewegen, weifelend en bang, voortdurend met het risico te pletter te vallen, in lijden en onzekerheid.

En ik denk werkelijk, dat er een groot gevaar tot dwalen dreigt voor degenen die zich in de actie storten —in het activisme!— en het gebed, de versterving en de andere middelen laten schieten die noodzakelijk zijn om een goed gefundeerde vroomheid te bereiken, dat wil zeggen de veelvuldige toevlucht tot de sacramenten, meditatie, gewetensonderzoek, geestelijke lezing, trouwe en veelvuldige omgang met de Heilige Maagd en de Engelbewaarders… Bovendien levert het allemaal, met een onvervangbare doeltreffendheid, onder meer een bijdrage om de dag van de christen zo aangenaam te maken, want uit de rijkdom van zijn innerlijk leven stromen de zoetheid en het geluk van God, zoals de honing stroomt uit de raat.

Ieder van ons moet proberen in zijn eigen binnenste, in zijn uiterlijk gedrag, in zijn omgang met anderen, in zijn werk, zonder onderbreking in aanwezigheid van God te zijn, door een gesprek —een tweegesprek— dat aan de buitenkant niet te merken is. Of nog beter, door een tweegesprek dat zich gewoonlijk zonder het geluid van woorden uit, maar dat niettemin merkbaar is door de vasthoudendheid en de liefdevolle ijver die wij aan de dag zullen leggen om al onze taken —de belangrijkste zowel als de onbeduidendste— goed te vervullen. Als wij niet met die vasthoudendheid bezig zijn, dan zullen we weinig in overeenstemming zijn met onze status van kind van God, want dan hebben we de hulpmiddelen verspild die de Heer in zijn voorzienigheid binnen ons bereik heeft gebracht met de bedoeling, dat we slagen in het vormen van die volmaakte Man, die de mannenmaat van Christus heeft bereikt (Ef 4, 13).

Tijdens de Spaanse burgeroorlog heb ik heel wat afgereisd om mijn priesterlijke diensten aan te bieden aan veel jongens die zich aan het front bevonden. In een loopgraaf hoorde ik een gesprek dat in mij gegrift is gebleven. In de buurt van Teruel zegt een jonge soldaat over een andere, kennelijk een beetje een weifelaar, een lafaard: ?het is geen man uit één stuk!? Ik zou erg bedroefd zijn, als men met recht en rede van een van ons zou kunnen stellen dat hij niet voldoende uit één stuk is; een man die verzekert werkelijk christen, werkelijk heilig te willen zijn, maar die de hulpmiddelen minacht, omdat hij niet voortdurend aan God zijn genegenheid, zijn kinderliefde toont in het vervullen van zijn plichten. Als dat onze manier van doen was, dan zouden wij evenmin, u noch ik, christenen uit één stuk zijn.

Sta me toe dat ik een- en andermaal de weg benadruk die God wenst dat iedereen zal volgen, als Hij ons roept Hem te dienen midden in de wereld om die te heiligen en onszelf te heiligen door onze gewone bezigheden. Met een kolossaal gezond verstand, tegelijk doordrongen van het geloof, zegt de heilige Paulus dat in de wet van Mozes staat: Ge moogt een os bij het dorsen niet muilbanden (Deut 25, 4). En hij vraagt zich af: Waar immers geschreven staat: Gij zult een dorsende os niet muilbanden, is het duidelijk dat het God eigenlijk niet te doen is om de dieren, maar om de mens. Om onzentwil staat het geboekstaafd dat de ploeger moet ploegen en de dorser dorsen, in de hoop zijn deel te ontvangen (1 Kor 9, 9­10).

Het christenleven is nooit alleen maar een verstikkend raamwerk van verplichtingen geweest dat de ziel ten prooi laat aan een slopende spanning. Het voegt zich soepel naar de individuele omstandigheden, zoals de handschoen zich voegt naar de hand, en het vraagt ons dat wij bij het met gebed en versterving verrichten van onze gewone werkzaamheden —grote en kleine— nooit de bovennatuurlijke visie kwijtraken. Bedenk, dat God zijn schepselen hartstochtelijk liefheeft, en hoe zou de ezel kunnen werken als hij niets te eten krijgt, als hij geen moment krijgt om op krachten te komen, of als zijn kracht gebroken wordt door buitensporige zweepslagen? Uw lichaam is als een ezeltje —een ezeltje was de troon van God in Jeruzalem— dat u op zijn rug over Gods wegen door de wereld draagt. Houd het stevig bij de teugel, anders dwaalt het van de paden van de Heer af. Spoor het aan, dan draaft het zo vrolijk en vastberaden voort als van een ezel verwacht kan worden.

Richt opnieuw uw blik op uw leven en vraag vergeving voor deze kleinigheid en voor die andere die onmiddellijk door de ogen van het geweten worden waargenomen; voor het verkeerde gebruik dat u van uw tong hebt gemaakt; voor die gedachten die voortdurend om uzelf draaien; voor de instemming met die kritische geest die u op een stomme wijze bezighoudt en voor u een voortdurende bron van onrust en bezorgdheid vormt… Wat zoudt u veel gelukkiger kunnen zijn. De Heer wil dat we blij zijn, dronken van vreugde, dat wij dezelfde wegen van geluk bewandelen die Hij heeft afgelegd. Wij voelen ons alleen ongelukkig, als we hardnekkig van de weg afdwalen en ons begeven op het pad van het egoïsme en de zinnelijke begeerte; of, wat veel erger is, als we dat van de schijnheiligen inslaan.

De christen zal zich in al zijn werken echt, waarachtig en eerlijk betonen. Zijn houding zal een afstraling zijn van een bepaalde geest, de geest van Christus. Als op iemand in deze wereld de plicht rust een consequente houding en gedrag te tonen, dan is het op de christen, want hij heeft deze gave in bewaring gekregen om vrucht te doen dragen (vgl. Luc 19, 13): de waarheid die bevrijdt, die redt (vgl. Joh 8, 32). Vader, zult u me vragen, hoe bereik ik die eerlijkheid van leven? Jezus Christus heeft aan zijn Kerk alle noodzakelijke middelen nagelaten: Hij heeft ons geleerd te bidden, omgang te hebben met onze hemelse Vader; Hij heeft ons zijn Geest gezonden, de Grote Onbekende, die werkzaam is in onze ziel; Hij heeft ons die zichtbare tekenen van de genade gelaten, de sacramenten. Gebruik die. Verhevig uw godsvruchtige gewoonten. Bid elke dag. En haal nooit uw schouders weg bij de zoete last van het Kruis van de Heer.

Jezus zelf heeft u gevraagd Hem te volgen als een goed leerling, met de bedoeling dat u uw doortocht over deze wereld aflegt met het zaaien van vrede en blijdschap die de wereld niet geven kan. Daartoe —ik blijf het zeggen— moeten we op weg gaan zonder angst voor het leven en zonder angst voor de dood, zonder tot elke prijs het lijden te ontvluchten dat voor een christen altijd een middel tot loutering en een gelegenheid zijn broeders en zusters waarachtig lief te hebben is, door gebruik te maken van de duizend en een omstandigheden van het gewone dagelijkse leven.

De tijd is verstreken. Ik moet nu komen tot het laatste punt van deze overdenkingen, waarmee ik uw ziel heb willen bereiken, opdat u reageert met het maken van een paar voornemens, niet veel, maar duidelijk bepaald. Denk er aan, dat God wil dat u blij bent en dat u —als u van uw kant doet wat u kunt— gelukkig, gelukkiger, allergelukkigst zult zijn, ook al zal het Kruis nooit van u wijken. Maar dat Kruis is geen schavot meer, maar de troon van waaraf Christus heerst. Met aan zijn zijde zijn Moeder, die ook onze Moeder is. De heilige Maagd zal u de kracht verlenen die nodig is om vastbesloten in het voetspoor van haar Zoon te treden.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift