Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Dood → het leven in het licht van de dood.

In de wijngaard

Er was eens een landeigenaar die een wijngaard aanlegde; hij zette er een heining omheen, hakte een wijnpers erin uit en bouwde een wachttoren. Daarop verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde (Mat 21, 33).

Ik zou nu graag met u overwegen wat deze gelijkenis ons leert, vanuit een gezichtshoek die nu voor ons van belang is. De traditie heeft in dit verhaal een beeld gezien van de bestemming van het door God uitverkoren volk. En zij heeft ons op de eerste plaats laten zien hoe wij mensen op zoveel liefde van de kant van de Heer reageren met ontrouw, met gebrek aan dankbaarheid.

Ik wil concreet blijven stilstaan bij deze zinsnede: hij vertrok naar den vreemde. Ik verbind er meteen de conclusie aan, dat christenen de wijngaard, waarin de Heer hen gezonden heeft, niet mogen verlaten. We moeten onze krachten wijden aan dit werk, binnen deze omheining, werken aan de wijnpers en na gedane arbeid uitrusten in de toren. Als we ons laten leiden door gemakzucht komt het erop neer dat we Christus antwoorden: Hoor eens, mijn jaren zijn van mij, niet van U. Ik wil me niet verplichten voor uw wijngaard te zorgen.

God heeft ons het leven, zintuigen, vermogens en talloze genaden cadeau gegeven. We hebben niet het recht te vergeten, dat we arbeiders zijn, te midden van anderen, op deze hoeve waar Hij ons geplaatst heeft om ons aandeel te leveren in het verbouwen van voedsel voor anderen. Hier is onze plaats: binnen deze perken moeten we ons elke dag met Hem uitputten, door Hem bij zijn verlossingswerk te helpen (vgl. Kol 1, 24).

Ik mag er nog wel eens op wijzen: uw tijd, voor uzelf? Uw tijd, voor God! Het is mogelijk, dat dit egoïsme door de barmhartigheid van God op dit moment nog geen bezit genomen heeft van uw ziel. Ik zeg het toch voor het geval u ooit merkt, dat uw hart wankelt in het geloof in Christus. Dan vraag ik u —vraagt God u— trouw te blijven aan uw plicht, hoogmoed te bedwingen, verbeelding te onderwerpen, uzelf geen onstandvastigheid —weglopen, deserteren— toe te staan.

Die dagloners die midden op het plein stonden, konden de hele dag zwemmen in hun tijd. De man die zijn talent wegstopte in de grond, wilde de tijd doden. En diegene die zich met zijn wijngaard moest bemoeien, vertrok. Al die voorvallen hebben één ding gemeen: een ongevoeligheid voor de grote taak die de Meester ieder christenmens op de schouders heeft gelegd, dat is zich te beschouwen en zich te gedragen als een instrument om samen met Hem de mensheid vrij te kopen, zijn hele leven weg te schenken om zich met vreugde op te offeren, zich te wijden aan het welzijn van de zielen.

De vijgeboom zonder vruchten

We laten opnieuw de heilige Matteüs aan het woord. Hij vertelt hoe Jezus uit Betanië terugkeerde met honger (vgl. Mat 21, 18). Ik ben altijd ontroerd door Christus, en nog het meest als ik zie dat Hij werkelijk Mens is, volmaakt, Hij die ook volmaakt God is. Zo leert Hij ons gebruik te maken van onze behoeftigheid en onze natuurlijke zwakheden, met het doel onszelf volledig —precies zoals we zijn— te geven aan de Vader die deze opoffering gretig aanvaardt.

Hij had honger. De Schepper van hemel en aarde, de Heer van al had honger! Heer, ik dank U, dat gij er voor gezorgd hebt, dat de gewijde schrijver —door goddelijke ingeving— in deze passage dat detail laat zien. Daardoor ben ik verplicht U meer te beminnen, daardoor word ik gesterkt in mijn vurig verlangen uw Allerheiligste Mensheid te beschouwen. Perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), volmaakt God en volmaakt Mens, van vlees en bloed zoals u en ik.

Jezus had de avond tevoren hard gewerkt en toen Hij op weg ging, voelde Hij de honger. Gedreven door de noodzaak die honger te stillen gaat Hij naar de vijgeboom die —in de verte— zijn prachtige bladertooi laat zien. De heilige Marcus verhaalt ons, dat het niet de tijd van de vijgen (Mar 11, 13) was. Maar onze Heer gaat naar de boom toe om vijgen te plukken, terwijl Hij heel goed weet, dat Hij er niet een zal vinden in dat seizoen. Desondanks gaat Hij naar de boom zonder vruchten die met zijn overvloed aan bladeren zo vruchtbaar schijnt en Hij beveelt: Niemand zal in eeuwigheid nog vruchten van je eten! (Mar 11, 14).

Dat is hard, ja! Je zult nooit meer vrucht dragen! Wat moet er toen in de apostelen omgegaan zijn, zeker als ze bedachten dat het de Wijsheid Gods was die sprak! Christus vervloekte die boom, omdat hij alleen maar de schijn van vruchtbaarheid vond, gebladerte. Zo leren we, dat we geen enkel excuus hebben als we niet iets voortbrengen. Misschien wordt er gezegd: ?Ik beschik niet over de benodigde kennis… Geen excuus! Of men geeft toe: ?het komt door ziekte, door mijn talent dat niet groot is, door de omstandigheden die niet meewerken, door de omgeving…!? Die smoesjes tellen evenmin! Wee degene, die zich tooit met het gebladerte van een vals apostolaat, die zich siert met de bladertooi van een leven vol schijnvruchten, zonder eerlijk streven vrucht voort te brengen. Hij schijnt zijn tijd goed te gebruiken: hij draaft heen en weer, organiseert, hij vindt een nieuwe methode uit om alles op te lossen… Maar er komt niets te voorschijn. Niemand zal zich kunnen voeden met zijn activiteiten, waaraan het bovennatuurlijk sap ontbreekt.

Laten we de Heer vragen, dat wij bereid mogen zijn met een heroïsche vruchtbaarheid te werken. Want bij heel wat mensen op aarde ontdekt men, als men dichterbij komt, alleen maar bladeren; grote, blinkende, glanzende bladeren. Enkel en alleen maar gebladerte, verder niets. En de zielen kijken ons aan in de hoop hun honger te stillen, hun honger naar God. We moeten niet vergeten, dat we over alle hulpmiddelen beschikken: voldoende kennis van de leer, de genade van God, ondanks al onze kleine gebreken.

Ik wijs u er nog eens op, dat ons weinig tijd rest: tempus breve est (1 Kor 7, 29). De tijd is kort, omdat het leven hier op aarde kort is en omdat we, met alle middelen binnen handbereik, alleen maar onze goede wil nodig hebben om de gelegenheden die God ons geboden heeft te benutten. Met de komst van Onze Heer op deze wereld is de gunstige tijd, de dag van het heil (2 Kor 6, 2) voor ons en voor allen aangebroken. Laat het niet zo zijn dat God onze Vader ons het verwijt moet maken dat Hij al uitgesproken heeft door de mond van Jeremia: Zelfs de ooievaar weet zijn tijd, de tortel, de zwaluw en de reiger hebben een vaste tijd voor hun trek; maar mijn volk weet niet wat Jahwe wil (Jer 8, 7).

Er bestaan geen verkeerde of ongunstige dagen. Alle dagen zijn goed om God te dienen. Slechte dagen komen alleen te voorschijn, doordat de mens ze verspilt door zijn gebrek aan geloof, door zijn traagheid, door zijn ledigheid, die hem ertoe brengen niet met God en voor God te werken. Loven wil ik de Heer te allen tijde! (Ps 34, 2). De tijd is een schat die wegvloeit, die vliedt, die door onze handen stroomt als water over de rotsen. Gisteren is verleden, vandaag gaat voorbij. Morgen zal snel in gisteren verkeren. De duur van een leven is heel gering. Toch kunnen we in die korte tijdsspanne heel wat bereiken, uit liefde voor God!

Geen enkel excuus telt. De Heer heeft ons rijk bedeeld. Hij heeft ons vol geduld onderwezen. Hij heeft ons zijn geboden uiteengezet met zijn parabels. Hij bleef bij ons aandringen zonder zich rust te gunnen. Hij kan aan ons net als aan Filippus vragen: Ik ben al zolang bij u en gij kent mij nog niet, Filippus? (Joh 14, 9). Het moment is gekomen om werkelijk aan de slag te gaan, elk moment van de dag te benutten en graag en blij de last van de dag en de brandende hitte (Mat 20, 12) te verduren.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift