Lijst van punten

Er zijn 9 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Gewone leven  → goddelijk kindschap en levendig gebed.

Om redenen die hier niet ter zake zijn —maar welke Jezus die ons leidt vanuit het Tabernakel, heel goed kent— heeft mijn leven me ertoe gebracht op bijzondere wijze te weten dat ik kind van God ben. En ik heb de vreugde gesmaakt me aan het hart van mijn Vader te vlijen, ter betering, om me van smetten te bevrijden, om Hem te dienen, om allen te begrijpen en te verontschuldigen, op grond van zijn liefde en mijn vernedering.

Daarom wil ik nu met nadruk wijzen op de noodzaak dat u en ik ons vermannen, dat we ontwaken uit die slaap van de zwakte die ons zo gemakkelijk doet insluimeren. En dan zullen we op een dieper en tegelijk directer manier besef krijgen van wat het betekent kind van God te zijn.

Het voorbeeld van Jezus, heel het leven van Christus in Palestina helpt ons dieper in die waarheid door te dringen. Als wij het getuigenis van mensen aannemen, lezen we in het Epistel, Gods getuigenis is meer waard (1 Joh 5, 9). En waarin bestaat het getuigenis van God? Opnieuw is Sint Jan aan het woord: Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft. Wij worden kinderen van God genoemd en we zijn het ook… Veelgeliefden, nu reeds zijn we kinderen van God (1 Joh 3, 1­2).

In de loop der jaren heb ik getracht mij zonder onderbreking op deze blijde realiteit te verlaten. Mijn gebed is —in alle omstandigheden— altijd hetzelfde geweest, in verschillende toonaarden. Ik heb gezegd: Heer, U hebt mij hier neergezet; U hebt mij dit of dat toevertrouwd en ik heb vertrouwen in U. Ik weet dat U mijn Vader bent en ik heb steeds gezien, dat kleine kinderen altijd een onvoorwaardelijk vertrouwen in hun ouders hebben. Mijn ervaring als priester heeft me bevestigd, dat deze overgave in Gods hand de zielen aanzet zich een sterke, grote en serene vroomheid te verwerven die hen ertoe brengt altijd te werken met een zuivere bedoeling.

Het voorbeeld van Jezus Christus

Quasi modo geniti infantes… Het heeft mij vreugde verschaft overal deze mentaliteit van kleine kinderen van God te verspreiden. Door deze mentaliteit kunnen we meer genieten van de woorden die we ook in de liturgie van de Mis vinden: al wat uit God geboren is, is overwinnaar van de wereld (1 Joh 5, 4), komt alle moeilijkheden te boven, behaalt de overwinning in die grote slag om vrede in de zielen en in de samenleving.

Onze wijsheid en onze kracht bestaan juist in het besef van onze kleinheid en ons niets zijn voor het aangezicht van God. Tegelijkertijd moedigt Hij ons aan met vertrouwvolle zekerheid te handelen en Jezus Christus, zijn Eniggeboren Zoon, ondanks onze fouten en persoonlijke gebreken te verkondigen, mits er naast onze zwakte geen gebrek is aan strijd met het doel om te winnen.

U hebt mij vaak deze raad uit de Heilige Schrift horen aanhalen: discite benefacere (Jes 1, 17), leert het goede te doen, want het is zeker dat wij moeten leren en onderrichten het goede te doen. Laten we bij onszelf beginnen. We leggen ons erop toe te ontdekken wat het goede is, dat we moeten nastreven, voor ieder van ons, vooral voor onze vrienden, voor iedereen. Ik ken geen betere weg om de grootheid van God te overwegen dan door te leren Hem te dienen vanuit het onzegbare en eenvoudige oogmerk dat Hij onze Vader is en wij zijn kinderen zijn.

Leefplan

Bij het vergelijken van onze vroomheid zoals die is en zoals die had moeten zijn, bij het onderzoek naar de bepaalde punten in onze persoonlijke relatie met God die verbetering behoeven, moet u —als u me goed begrepen hebt— de verleiding weerstaan u luchtkastelen te bouwen, want u zou ontdekken dat de Heer tevreden is als we Hem elk moment kleine blijken van liefde aanbieden.

Zorg ervoor u aan een leefplan te houden, met volharding: een paar minuten inwendig gebed, de Mis bijwonen —dagelijks, als het mogelijk is— en veelvuldig de Communie ontvangen; regelmatig het sacrament van de biecht ontvangen, ook als je volgens je geweten geen doodzonde begaan hebt; bezoek brengen aan Jezus in het tabernakel, de geheimen van de Rozenkrans bidden en overwegen en al die wonderschone oefeningen die je kent of kunt leren.

Het moeten geen strenge normen worden, geen waterdichte schotten; ze moeten een flexibele weg aangeven, aangepast aan uw situatie van mens in de wereld, met een intensief beroepsleven en met maatschappelijke verplichtingen en relaties die u niet mag veronachtzamen, want in al die bezigheden vindt uw ontmoeting met God haar voortzetting. Uw leefplan moet als een rubber handschoen zijn die zich volmaakt voegt naar de hand die hem gebruikt.

Vergeet evenmin, dat de essentie niet zit in het doen van veel dingen. Beperk u grootmoedig tot die dingen die u elke dag kunt waarmaken, met zin of zonder zin. Deze oefeningen voeren u, zonder dat u zich dat realiseert, naar het beschouwend gebed. Er zullen in uw ziel meer akten van liefde, schietgebeden, dankgebeden, oefeningen van eerherstel en geestelijke communies opbloeien. Allemaal bij het vervullen van uw plichten: het opnemen van de telefoon, het nemen van de auto of de trein, het open- of dichtdoen van een deur, het passeren van een kerk, het beginnen aan een nieuwe taak, het uitvoeren en afmaken ervan dat alles zult u betrekken op God uw Vader.

Verkwik u door het kindschap Gods. God is een Vader vol tederheid, vervuld van oneindige liefde. Noem Hem door de dag vaak ?Vader? en zeg Hem —tussen Hem en u alleen, in uw hart— dat u Hem bemint, dat u Hem aanbidt: dat u zich trots en sterk voelt nu u zijn kind bent. Dit veronderstelt een schema voor het inwendig leven dat al uw vroomheidsbetuigingen aan God —nogmaals, niet veel, maar wel constant— moet kanaliseren, dat u in staat zal stellen u de gevoelens en manieren van een goed kind eigen te maken.

Ik moet u nog wel waarschuwen tegen het gevaar van de sleur —echt de dood voor de vroomheid— die zich vaak aandient onder het mom van het verlangen grote dingen te realiseren of aan te pakken, terwijl men uit gemakzucht de dagelijkse plichten verwaarloost. Als u deze neiging ontdekt, plaats u dan oprecht van hart voor het aanschijn van de Heer. Bedenk of de verveling van almaar dezelfde strijd niet ontstaat, omdat u God te weinig zoekt. Kijk of —uit gebrek aan edelmoedigheid, aan offervaardigheid— de stipte volharding bij het werk niet verzwakt is. Dan lijken uw vrome gewoonten, uw kleine verstervingen, uw apostolische arbeid die niet direct resultaat oplevert, verschrikkelijk steriel. We voelen ons leeg en we beginnen misschien te dromen over nieuwe plannen om de stem van de hemelse Vader te smoren die volstrekte trouw vraagt. En met een nachtmerrie van grootheidswaan in de ziel raken we de meest zekere realiteit kwijt, de weg die ons rechttoe rechtaan tot de heiligheid voert. Dit is het duidelijkste teken dat we de bovennatuurlijke visie kwijt zijn, de overtuiging dat we kleine kinderen zijn, de stellige wetenschap dat onze Vader in ons wonderen bewerkstelligt als we met nederigheid opnieuw beginnen.

De rode palen

Diep in mijn kinderhoofd is de herinnering aan die palen gegrift die —in de bergen van mijn geboorteland— langs de randen van de weg waren geplaatst; die hoge, meestal rood geverfde palen trokken mijn aandacht. Men heeft mij toen uitgelegd, dat die palen, als de sneeuw viel en paden, akkers, weiden, bossen, rotsen en afgronden bedekte, er bovenuit staken als een signaal, zodat iedereen altijd met zekerheid wist waar de weg liep.

In het innerlijk leven gebeurt iets dergelijks. Er zijn lentes en zomers, maar ook winters, dagen zonder zon en nachten zonder een sprankje maan. We kunnen het ons niet permitteren, dat onze omgang met Jezus Christus afhankelijk zou zijn van onze gemoedstoestand, van de wisselingen van ons hart. Een dergelijke houding loopt uit op egoïsme, gemakzucht en gaat niet samen met liefde.

Daarom zijn, in perioden van sneeuw of wind, een paar flinke godvruchtige oefeningen —niet sentimenteel, maar diepgeworteld en aangepast aan ieders persoonlijke omstandigheden— zoals die rode palen die de richting blijven aangeven tot de Heer besluit de zon opnieuw te laten schijnen, de sneeuw te laten smelten. Het hart gaat weer sneller slaan, in vlam gezet door een vuur dat eigenlijk nooit is uitgeblust. Het restje was alleen bedekt onder de as van een tijd van beproeving, of van minder inzet, of gebrek aan offervaardigheid.

Laten we nu aan zijn gezegende Moeder denken, die ook onze Moeder is. Op de Calvarieberg, naast de plaats der terechtstellingen, bidt zij. Dat is geen nieuwe houding voor Maria. Dat is altijd het kenmerk van haar gedrag geweest, bij het vervullen van haar plichten, bij het regelen van haar huishouden. Te midden van haar dagelijkse bezigheden bleef ze gericht op God. Christus, perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), heeft gewild, dat ook zijn Moeder, het meest hoogverheven schepsel, zij die vol van genade is, in ons het verlangen versterkt altijd onze blik te richten op de goddelijke liefde. Denk nog eens aan het tafereel van de Boodschap van de Engel. De Aartsengel komt haar de goddelijke boodschap brengen dat zij de Moeder van God zal worden. Hij treft haar aan in afzondering, in gebed. Maria heeft haar hele wezen op God gericht als Sint Gabriël haar begroet: Gij zijt vol van genade, de Heer is met u (Luc 1, 28). Een paar dagen erna laat zij haar vreugde ten hemel stijgen in het Magnificat — de jubelzang van Maria die de Heilige Geest ons door de fijngevoelige trouw van de heilige Lucas meegedeeld heeft, vrucht van de dagelijkse omgang van de allerheiligste Maagd Maria met God.

Onze Moeder heeft vaak en lang stilgestaan bij de woorden van de heilige vrouwen en mannen uit het Oude Testament, bij hun verlangen naar de Heiland en bij de gebeurtenissen waarin ze een rol speelden. Ze is ontroerd bij het zien van de opeenstapeling van wonderen, bij het zien van de overvloed aan barmhartigheid van God voor zijn volk, dat zo vaak ondankbaar is. Bij het beschouwen van die liefdevolle genegenheid van de Hemel, die er telkens opnieuw is, stroomt haar onbevlekt hart over: Mijn hart prijst hoog de Heer, van vreugde juicht mijn geest om God, mijn Redder: daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid van zijn dienstmaagd (Luc 1, 46­48). De kinderen van die goede Moeder, de eerste christenen, hebben haar tot voorbeeld genomen. Ook wij kunnen en moeten van haar voorbeeld leren.

Gebed, een tweegesprek

We zijn de weg van het gebed al ingeslagen. Hoe moeten we nu verder? Hebt u niet gezien hoeveel mensen —mannen en vrouwen— alleen maar met zichzelf lijken te praten, voldaan naar zichzelf luisteren? Het is een bijna onstuitbare woordenstroom, een monoloog die telkens onverdroten terugkeert naar de problemen die hen bezighouden zonder dat middelen worden aangedragen om ze op te lossen. Misschien is hun enig motief een ziekelijk verlangen naar medelijden of bewondering. Het lijkt wel alsof hun verlangens niet verder reiken.

Als we werkelijk ons hart willen uitstorten en daarbij eerlijk en eenvoudig blijven, zullen we de raad zoeken van mensen die van ons houden, die ons begrijpen. Dan praat men met zijn vader of moeder, man of vrouw, broer of zus, vriend of vriendin. Zo komt er meteen een gesprek op gang, hoewel het vaak voorkomt dat we eerder onszelf ter sprake brengen, vertellen wat ons overkomen is, dan dat we luisteren. Laten we ons op dezelfde manier tegenover God gaan gedragen, in de zekerheid dat Hij ons hoort en antwoord geeft. Wij moeten met gespitste oren naar Hem luisteren. We moeten ons geweten openstellen voor een nederige samenspraak met God. Vol vertrouwen doen we Hem verslag van alles wat er in ons hoofd en ons hart omgaat: vreugde, verdriet, hoop, pijn, succes, mislukkingen, tot en met de kleinste gebeurtenissen van de dag. Omdat wij beseffen dat onze Hemelse Vader belang stelt in al onze zaken.

Neem —voor zover die er is— afstand van de misvatting die door luiheid veroorzaakt wordt, dat gebed wel even uitgesteld kan worden. Die bron van genade mogen we niet uitstellen tot morgen. Nu is het geschikte moment. God die ons de gehele dag met liefdevolle blik gadeslaat, gaat voor in ons innerlijk gebed. En u en ik, ik zeg het nogmaals, moeten vertrouwen op Hem, zoals we vertrouwen op een broer, een vriend, een vader. Zeg Hem —ik zeg het Hem— dat Hij al Grootheid, Goedheid en Barmhartigheid is. En voeg daar aan toe: daarom wil ik verliefd op U worden, ondanks mijn onbeschaafde manieren, ondanks die arme handen van mij die vuil en verweerd zijn door het stof van de smalle aardse wegen.

Zo gaan we, zonder het te merken, verder met goddelijke, sterke en stevige tred, met in het hart de innige overtuiging dat, in de nabijheid van de Heer, ook smart, offers en lijden begerenswaardig zijn. Wat een bron van kracht voor een kind van God zich zo dicht bij zijn Vader te weten! Gebeure wat gebeurt, met U, mijn Heer en Vader, mijn rots en mijn sterkte (vgl. 2 Sam 22, 2), ben ik sterk en veilig.

Voor sommigen is dit alles misschien bekend, voor anderen nieuw. Voor allen is het moeilijk. Ikzelf zal tot aan mijn laatste snik blijven preken dat het absoluut noodzakelijk is, dat we een geest van gebed hebben, altijd, in welke situatie dan ook, in de meest uiteenlopende omstandigheden, want God laat ons nooit in de steek. Het is niet christelijk de vriendschap van God alleen te zien als een uiterst redmiddel. Is het soms normaal, dat we mensen van wie we houden, ignoreren en minachten? Zeker niet. Onze woorden, verlangens, gedachten gaan voortdurend uit naar onze geliefden; het is net een blijvende aanwezigheid. Zo moet het ook zijn met God.

Dit zoeken naar de Heer maakt van onze hele dag één intiem en vertrouwelijk gesprek. Ik heb het gezegd, ik heb het heel vaak geschreven en ik wil het best nog eens herhalen, omdat de Heer —met zijn voorbeeld— ons laat zien dat dit het juiste gedrag is: bidden zonder ophouden, van de vroege morgen tot de late avond en van de late avond tot de vroege morgen. Als alles op rolletjes gaat: dank U, God! Als er een moeilijk ogenblik is: Heer, laat me niet alleen! En deze God, zachtmoedig en nederig van hart (Mat 11, 29), zal onze smeekbeden niet vergeten en zal ook niet onaangedaan blijven, want Hij heeft ons verzekerd: Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan (Luc 11, 9).

Laten we er daarom voor zorgen ons bovennatuurlijk gezichtspunt nooit kwijt te raken en God te zien achter alles wat ons overkomt: achter aangename dingen, onaangename dingen, achter troostrijke dingen… en achter de ontroostbaarheid om de dood van een geliefde. Eerst en vooral spreek met God, uw Vader. Zoek de Heer in het centrum van uw ziel. Dat is geen onbelangrijke zaak. Het is juist een duidelijk blijk van een duurzaam innerlijk leven, van een authentieke samenspraak in liefde. Deze levenswijze zal ons geen enkele psychische misvorming opleveren, omdat ze —voor een christen— even natuurlijk is als het kloppen van zijn hart.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift