Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Gewone leven  → vocación profesional y vocación divina.

“Als de enkele aanwezigheid van een persoon van hoog aanzien, een eerbiedwaardig iemand, voldoende is voor de mensen die hem omringen om zich beter te gedragen, hoe is het dan mogelijk, dat de aanwezigheid van God —altijd en alom tegenwoordig, gekend met onze vermogens en met graagte bemind— ons niet beter doet spreken, denken en voelen?” (Clemens van Alexandrië, Stromata, 7, 7 (PG 9, 450-451)). Inderdaad, als de werkelijkheid dat God ons ziet, diep in ons bewustzijn gegrift zou zijn en als we ons ervan rekenschap zouden geven, dat al onze arbeid, absoluut alles —niets ontsnapt aan zijn blik— verricht wordt in zijn aanwezigheid, met hoeveel zorg zouden we alles afmaken en hoe anders zouden onze reacties zijn! En dat is het geheim van de heiligheid die ik al zoveel jaren preek: God heeft ons allemaal geroepen om Hem na te volgen. U en mij heeft Hij geroepen om midden in de wereld —als de gewone man in de straat— Christus, onze Heer, een plaats te geven in het brandpunt van al onze eerlijke, menselijke bezigheden.

Nu zult u nog beter begrijpen, dat als een van u niet van zijn werk houdt, van werk dat hem past, als hij zich niet waarachtig betrokken voelt bij een van die nobele, aardse bezigheden om die te heiligen, als hij geen roeping tot een beroep heeft, dat hij dan nooit zal kunnen doordringen in de bovennatuurlijke kern van de leer die deze priester uiteenzet. Want een noodzakelijke voorwaarde zou hem ontbreken: werker te zijn.

Vergeef me deze uitweiding en laten we, ook al zijn we niet helemaal van het onderwerp afgedwaald, de hoofdlijn van het betoog weer opnemen. Wees ervan overtuigd, dat de roeping tot een beroep wezenlijk en onscheidbaar deel uitmaakt van ons christen-zijn. De Heer wil dat u heilig bent op de plaats die u inneemt, in het beroep dat u gekozen hebt, om welke reden dan ook. Ik acht ze allemaal goed en eerbaar —voorzover ze tenminste niet in strijd zijn met de wet van God— en geschikt om tot een bovennatuurlijk plan te verheffen, dat wil zeggen ingebed in die stroom van Liefde die het leven van een kind van God bepaalt.

Ik kan het niet helpen, maar ik voel een zekere ongerustheid, als ik iemand over zijn werk hoor praten op de toon van een slachtoffer, als hij beweert er ik weet niet hoeveel uur per dag mee bezig te zijn, terwijl hij in feite nog niet de helft doet van wat veel van zijn collega's doen, die het uiteindelijk ook alleen maar doen om zelfzuchtige of —in het beste geval— puur menselijke motieven. Wij allen die hier aanwezig zijn en in een persoonlijk gesprek met Jezus gewikkeld zijn, vervullen een nauw omschreven taak: arts, advocaat, econoom… Denk eens even aan uw collega's die zich onderscheiden door hun beroepsaanzien, hun achtenswaardigheid, hun toegewijde dienstbaarheid. Besteden zij niet vele uren van de dag —en soms ook van de nacht— aan die taak? Kunnen we niet iets van hen leren?

Zo sprekend beoordeel ik ook mijn eigen gedrag en ik beken u, dat ik, nu ik me deze vraag stel, schaamte voel en het onmiddellijk verlangen God vergeving te vragen, want ik ken het antwoord: zwak, ver verwijderd van de opdracht die God ons in deze wereld heeft toevertrouwd. “Christus”, schrijft een Kerkvader, “heeft ons achtergelaten om lampen te zijn; om leermeester voor anderen te worden; om als engelen tussen de mensen te leven, als volwassenen tussen de kinderen; als geesten tussen zuiver rationele mensen; om zaad te worden; om vrucht te dragen. Het is niet nodig de mond open te doen, als ons leven op die wijze zou schitteren. Woorden zijn overbodig, als onze daden spreken. Er zou geen heiden overblijven als wij echte christenen zouden zijn” (H. Johannes Chrysostomus, In Epistolam I ad Thimotheum homiliae, 10, 3 (PG 62, 551)).

Voorbeeld geven door het beroepsleven

Laten we de vergissing vermijden te denken, dat apostolaat zich beperkt tot het getuigenis van enkele vrome praktijken. U en ik, wij zijn christen, maar tegelijkertijd en zonder discontinuïteit, burgers en werkers, met duidelijke verplichtingen die we nakomen op een voorbeeldige wijze, als we ons werkelijk willen heiligen. Het is Jezus Christus die bij ons aandringt: Gij zijt het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt! Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is (Mat 5, 14-16).

Uw beroepsarbeid —welke dan ook— verandert in een lamp die uw collega's en vrienden verlicht. Daarom herhaal ik graag tegen mensen die tot het Opus Dei toetreden, en mijn bewering is ook voor u allen bestemd die mij horen: wat heb ik er aan als ze me zeggen, dat die-of-die een goede zoon van mij is —een goed katholiek— maar een slecht schoenmaker? Als hij geen moeite doet zijn vak goed te leren en met zorg uit te oefenen, zal hij het nooit kunnen heiligen en niet aan de Heer kunnen aanbieden. En de heiliging van het werk van alledag fungeert als spil van de ware spiritualiteit van ons allen die —ondergedompeld in de tijdelijke werkelijkheid— vastbesloten zijn om een intieme omgang met God te zoeken.

Strijd tegen die overdaad aan begrip die iedereen voor zichzelf heeft: stel eisen! Soms denken we te veel aan onze gezondheid; aan ontspanning, die niet mag ontbreken in de mate die we nodig hebben om weer met hernieuwde kracht aan de slag te kunnen gaan. Maar 'ontspanning —schreef ik alweer heel wat jaren terug— betekent niet niets doen, maar zich ontspannen door bezigheden, die minder inspanning vergen'.

Op andere momenten nemen we er —met slappe smoesjes— wat al te veel ons gemak van, vergeten we de gezegende verantwoordelijkheid die op onze schouders rust. We doen wat minimaal nodig is om ons er van af te kunnen maken. We laten ons leiden door redenen zonder rede om met de armen over elkaar te gaan zitten, maar Satan en zijn bondgenoten nemen geen vakantie. Luister goed en overweeg wat Sint Paulus schrijft aan christenen die van beroep slaaf waren; hij spoorde hen aan hun meesters te gehoorzamen: niet als ogendienaars om de mensen te behagen, maar als slaven van Christus, die Gods wil van harte volbrengen. Dient welgemoed in de mensen de Heer (Ef 6, 6-7). Een goede raad om opgevolgd te worden door u en door mij.

We gaan onze Heer, Jezus Christus, vragen om licht en Hem smeken ons te helpen —elk ogenblik— de goddelijke betekenis te ontdekken die de roeping tot ons beroep omvormt tot de spil waaraan de oproep tot heiligheid die tot ons gericht is, bevestigd is en ronddraait. In het evangelie kunt u lezen, dat Jezus bekend was als faber, filius Mariae (Mar 6, 3), timmerman, zoon van Maria. Wel, met een heilige trots moeten we dus met daden laten zien, dat we werkers zijn, mannen en vrouwen die zich inspannen!

Aangezien ons gedrag elk moment het gedrag dient te zijn van een gezant van God, dient het voor ons ook een levende werkelijkheid te zijn, dat we Hem niet trouw dienen als we ons werk in de steek laten. Als we niet de inspanning en zelfverloochening van anderen delen in het vervullen van onze beroepsplichten. Als men ons zou kunnen bestempelen als lui, inaccuraat, lichtzinnig, ordeloos, leeglopers, nutteloos… Want wie deze, schijnbaar minder belangrijke, plichten verwaarloost, kan moeilijk in die van het bovennatuurlijk leven overwinnen die stellig heel wat zwaarder zijn. Wie betrouwbaar is in het kleinste, is ook betrouwbaar in het grote; en wie onrechtvaardig is in het kleinste, is ook onrechtvaardig in het grote (Luc 16, 10).

Dagelijks leven

Ik hecht er aan nogmaals te verklaren dat ik niet spreek over een uitzonderlijke manier om christelijk te leven. Laat ieder van ons eens nadenken over wat God voor hem heeft gerealiseerd en wat het antwoord daarop is geweest. Als wij in dit persoonlijk gewetensonderzoek dapper zijn, zullen wij ontdekken wat er nog altijd aan schort. Gisteren was ik ontroerd, toen ik hoorde vertellen over een Japanse doopleerling die catechismusles gaf aan anderen die Christus nog niet eens kenden. En ik schaamde me. Wij hebben meer geloof nodig, meer geloof: en, met het geloof, contemplatie!

Overweeg nog eens in alle rust die goddelijke vermaning die de ziel vervult van onrust en, tegelijkertijd, de geneugten van suikerbrood en honing brengt: redemi te, et vocavi te nomine tuo: meus es tu (Jes 43, 1); ik heb u verlost, geroepen bij uw naam: gij zijt van Mij. Laten wij God niet ontstelen wat van Hem is. Een God die ons zozeer heeft liefgehad, dat Hij voor ons gestorven is, die ons van eeuwigheid, voor de schepping der wereld, uitverkoren heeft, opdat wij heiligen zullen zijn in zijn aanwezigheid (vgl. Ef 1, 4); en die ons zonder ophouden gelegenheden biedt tot loutering en overgave.

Als wij nog enige twijfel zouden hebben, krijgen wij nog een ander bewijs van zijn lippen: Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u, en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn, vruchten van uw werk als contemplatieve zielen (vgl. Joh 15, 16).

Nu, geloof, bovennatuurlijk geloof. Als het geloof verslapt, krijgt de mens de neiging zich God voor te stellen alsof Hij ver verwijderd is, zonder Zich ook maar enigszins om zijn kinderen te bekommeren. Men beschouwt de godsdienst als iets extra's voor wanneer er geen andere keuze is en verwacht —zonder te weten waarom— zwierige uitingen, ongewone gebeurtenissen. Wanneer het geloof zindert in de ziel, ontdekt men daarentegen dat de schreden van de gelovige gelijk opgaan met het gewone dagelijkse leven. En dat deze grote heiligheid, die God van ons vraagt, hier en nu besloten ligt in de kleine dingen van elke dag.