Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Hiërarchie, kerkelijke  → missie van de leken in de Kerk.

Hoe kan met het bovengenoemde de kerkelijke realiteit van het Opus Dei in de pastorale werkzaamheid van de Kerk ingepast worden? En wat is zijn positie in de oecumene?

Het lijkt me belangrijk vooraf wat zaken duidelijk uiteen te zetten. Het zou verkeerd zijn het Opus Dei in verband te brengen met het ontwikkelingsproces van de staat van volmaaktheid in de Kerk, omdat het geenszins een moderne vorm of een aggiornamento van die staat is. Noch het theologische begrip van de status perfectionis in de zin van sint Thomas, Suarez en andere kerkelijke schrijvers, noch de verschillende juridische concretiseringen die dit theologische begrip heeft ondergaan of kan ondergaan, hebben iets te maken met de spiritualiteit en de apostolische doelstelling die God voor onze vereniging gewild heeft. Een volledige theologische uiteenzetting van dit probleem zou hier te ver voeren, maar het is voldoende er hier op te wijzen dat het Opus Dei zich ten aanzien van zijn leden niet druk maakt om geloften of beloften, noch om een andere vorm van toewijding die verder gaat dan de toewijding die elke christen reeds in het doopsel ontvangen heeft. Onze vereniging wil onder geen beding dat haar leden van staat veranderen, ophouden gewone gelovigen te zijn zoals de anderen om de bijzondere status perfectionis te verwerven. Integendeel het is de wens en het streven van het Opus Dei dat ieder lid zich inzet om binnen zijn eigen staat, op de concrete plaats die hij in de Kerk en in de maatschappij inneemt, zijn leven te heiligen en apostolisch werkzaam te zijn. Wij halen niemand weg van zijn plaats noch verwijderen we iemand van zijn werk of zijn betrokkenheid met de tijdelijke orde.

De sociale werkelijkheid, de spiritualiteit en de activiteiten van het Opus Dei sluiten dus aan bij een heel ander terrein van het leven van de Kerk, in concreto: het theologische en vitale proces dat de leken ertoe brengt hun kerkelijke verantwoordelijkheid volledig op zich te nemen op de manier die past bij hun participatie in de zending van Christus en Zijn Kerk. Dit was en is, in het bijna veertigjarig bestaan van het Werk, de constante zorg - sereen maar dringend - , waarmee God in mijn ziel en die van mijn kinderen het verlangen heeft willen kanaliseren om Hem te dienen.

Welke bijdrage het Opus Dei aan dit proces geleverd heeft? Misschien is het nu niet het meest geschikte moment om de balans van dat alles op te maken. Tot mijn grote vreugde heeft het Tweede Vaticaanse Concilie zich met deze problemen uitvoerig beziggehouden en zijn talrijke begrippen en situaties betreffende het leven en de zending van de leken door het kerkelijk leergezag voldoende uiteengezet en bevestigd. Desondanks is toch een aanzienlijk aantal problemen overgebleven, die voor de theologie in het algemeen nog echte grensproblemen zijn. Voor ons lijken, binnen de geest die God aan het Opus Dei gegeven heeft en die we ondanks onze tekortkomingen trouw trachten te volgen, de meeste van deze omstreden kwesties reeds op een wonderbare manier opgelost. Wij pretenderen echter niet deze oplossingen te presenteren als de enig mogelijke.

In dit zelfde kerkelijke ontwikkelingsproces zijn er ook aspecten die een prachtige verrijking van de christelijke leer vormen, en waartoe naar Gods wil het getuigenis en het leven van het Opus Dei wellicht niet weinig heeft bijgedragen, naast de waardevolle bijdragen van andere niet minder verdienstelijke apostolische initiatieven en verenigingen. Maar waarschijnlijk zal het nog geruime tijd vergen tot deze nieuwe theologische inzichten in het gehele leven van het volk Gods wortel schieten. U zelf hebt al in uw vorige vragen op enige van deze aspecten gewezen: de ontwikkeling van een authentieke lekenspiritualiteit; het begrijpen van de specifieke - niet officieel kerkelijke - taak in de Kerk van de leek; het nader formuleren van de rechten en verplichtingen die de leek als zodanig heeft; de relatie hiërarchie-leken; de gelijkwaardigheid van man en vrouw en het elkaar aanvullende karakter van hun beider taak in de Kerk; de noodzaak van een passende openbare mening binnen het volk Gods enzovoort.

Dit alles is nog volop in beweging, ook al is deze ontwikkeling soms niet vrij van paradoxen. Een zelfde zaak waaraan veertig jaar geleden bijna ieder, of zeg maar gerust iedereen, aanstoot nam, wordt vandaag heel normaal gevonden. En toch hebben maar zeer weinig mensen dat echt goed begrepen en proberen hun leven daarnaar in te richten.

Misschien kunnen we het beter met een voorbeeld duidelijk maken. Om de leden van het Opus Dei enige aspecten en consequenties van de bijzondere waardigheid en verantwoording uit te leggen die het Doopsel aan de christen geeft, schreef ik in 1932: “We moeten het vooroordeel uit de weg ruimen dat de gewone gelovigen niet veel anders kunnen dan de clerus bij het werk van het kerkelijke apostolaat behulpzaam zijn. Waarom zou het apostolaat van de leken altijd een participatie aan het hiërarchische apostolaat moeten zijn? De leken hebben een eigen plicht apostolaat te doen. En dat niet omdat ze bijvoorbeeld een missio canonica ontvangen, maar heel eenvoudig omdat ze een deel van de Kerk zijn. Deze taak… vervullen ze in hun beroep, in hun werk, in hun gezin, onder hun collega's en vrienden”.

Nu, na de plechtige verklaringen van het Tweede Vaticaanse Concilie, zal waarschijnlijk niemand meer de rechtzinnigheid van deze leer in twijfel trekken. Maar hoeveel mensen hebben in werkelijkheid afstand gedaan van hun mening dat het apostolaat van leken eigenlijk een pastoraal werk is dat van boven af georganiseerd is? Wie heeft nu al echt deze monolitische opvatting over het lekenapostolaat overwonnen en begrepen dat het ook zonder starre gecentraliseerde structuren, zonder missio canonica en zonder hiërarchisch mandaat kan en moet? Hoevelen die het lekendom als de longa manus Ecclesiae zien, verwarren het begrip van de Kerk als volk van God niet met het veel beperktere begrip van de hiërarchie? En anderzijds, hoeveel leken hebben al echt begrepen dat ze hun recht op een legitiem gebied van autonomie binnen het apostolaat alleen maar kunnen doen gelden, als ze bereid zijn op een fijngevoelige wijze met de hiërarchie verenigd te blijven?

Dergelijke overwegingen gelden ongetwijfeld ook voor talloze andere problemen, want zowel bij het uiteenzetten van de leer als bij de vorming van de gewetens en de vernieuwing van de kerkelijke wetgeving is er nog veel, zeer veel te doen. Ik vraag de Heer vaak - het gebed is altijd mijn machtigste wapen geweest - dat de Heilige Geest zijn volk, en vooral de hiërarchie, bij de uitvoering van al deze taken moge bijstaan. En tegelijkertijd bid ik dat de Heer zich ook verder van het Opus Dei wil bedienen, opdat wij zo goed mogelijk kunnen bijdragen in dit moeilijke maar prachtige proces van ontplooiing en groei van de Kerk.