Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Politiek → vrijheid.

Zouden studenten of docenten, gebruik makend van hun vrijheid, de universiteit mogen politiseren, indien de politieke situatie in hun land zich zo toespitst dat ze een dergelijke handelwijze volgens hun geweten beslist nodig vinden, omdat het hun aan geoorloofde middelen ontbreekt om het hoofd te bieden aan een algemene noodsituatie in hun land?

Als in een land geen enkele vorm van politieke vrijheid bestaat dan kan het gebeuren dat de universiteit ontaardt, dat ze ophoudt een gemeenschappelijke plaats voor allen te zijn en verandert in een slagveld van groepen met tegengestelde opvattingen.

Maar toch zou het volgens mij beter zijn die jaren voor een serieuze opleiding te gebruiken en zo tot een echt sociale mentaliteit op te voeden. Dan zullen de mensen die later eens de leidende posities zullen bekleden - dat zijn de studenten van vandaag - zich niet op een dergelijke pathologische wijze opstellen tegenover de persoonlijke vrijheid. Als de universiteit verandert in een plaats waar over de concrete politieke problemen gedebatteerd en beslist wordt, heeft dat al gauw tot gevolg dat de academische sfeer van evenwicht geheel verloren gaat en dat de studenten gevormd worden in een partijgeest. Op deze wijze slepen universiteit en natie altijd het chronische kwaad mee van het totalitarisme, welk stempel het ook draagt.

Het moge duidelijk zijn dat als ik zeg, dat de universiteit niet de juiste plaats is om aan politiek te doen, ik geenszins uitsluit, maar zelfs wens, dat er een mogelijkheid is dat alle burgers normaal hun politieke opvattingen uiten. Maar al heb ik over dit punt zeer concrete opvattingen, ik zal het hierbij laten, want mijn taak ligt niet op het politieke vlak, maar op dat van de zielzorg. Wat ik hier tegen u zeg ligt binnen mijn competentie, want ik beschouw mij als lid van de universiteit en in alles wat met de universiteit te maken heeft ben ik erg geïnteresseerd. Ik doe niet aan politiek, en ik wil en kan er niet aan doen, maar mijn mentaliteit van jurist en van theoloog - en niet op de laatste plaats mijn christelijk geloof - brengen mij ertoe om altijd de legitieme vrijheid van alle mensen te verdedigen.

Niemand mag zich aanmatigen in tijdelijke kwesties dogma's op te leggen, die niet bestaan. Ten aanzien van welk concreet probleem dan ook is er maar een oplossing, namelijk het goed bestuderen en daarna naar geweten handelen, met persoonlijke vrijheid en ook persoonlijke verantwoordelijkheid.

Wat is uw opvatting over de vrijheid van onderwijs en welke voorwaarden moeten er volgens u aan gesteld worden? Welke rechten dienen aan de Staat op het terrein van het hoger onderwijs voorbehouden te blijven? Vindt u de autonomie een fundamenteel principe bij de organisatie van de universiteiten? Kunt u de hoofdlijnen aangeven waarop het systeem van autonomie gebaseerd moet zijn?

De vrijheid van onderwijs is niets anders dan een aspect van de vrijheid in het algemeen. Voor mij is de persoonlijke vrijheid een absoluut noodzakelijk gegeven voor alle mensen en voor alles wat moreel toelaatbaar is. Vrijheid van onderwijs dient er dus te zijn op alle niveaus en voor alle mensen. Dit betekent dat iedere bekwame persoon of vereniging de mogelijkheid moet hebben om onder dezelfde voorwaarden en zonder onnodige moeilijkheden onderwijsinstellingen te stichten.

De rol van de Staat hangt van de sociale omstandigheden af: die is in Duitsland anders dan in Engeland, in de Verenigde Staten anders dan in Japan, om een paar landen met volkomen afwijkende onderwijssystemen te noemen. Voor de Staat zijn ongetwijfeld bepaalde taken met betrekking tot ondersteuning, controle en toezicht weggelegd. Maar er dient gelijkheid van kansen te zijn tussen de door de Staat geëxploiteerde scholen en de op particulier initiatief gestichte instellingen. Toezicht wil niet zeggen moeilijkheden in de weg leggen, noch de vrijheid verhinderen of beknotten.

Om die reden beschouw ik de autonomie van het onderwijs als noodzakelijk. “Autonomie” is eigenlijk alleen maar een andere term voor vrijheid van onderwijs. De universiteit als gemeenschap moet de onafhankelijkheid van een orgaan binnen een levend organisme bezitten, dat wil zeggen: in vrijheid haar specifieke taak vervullen ten bate van het algemeen welzijn.

Criteria voor een feitelijke verwezenlijking van deze autonomie kunnen bijvoorbeeld zijn: vrijheid van benoeming van professoren en bestuurders; vrijheid bij het opstellen van de studieplannen; de mogelijkheid om een vermogen te vormen en te beheren. In een woord: alle noodzakelijke voorwaarden scheppen om de universiteit een eigen leven te laten leiden. Als ze dit eigen leven heeft, dan zal ze dit ook weten te geven, voor het welzijn van de hele maatschappij.