Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Hart.

Het zal ons niet ontgaan dat er nog veel te doen is. Op een dag zei Jezus tegen zijn leerlingen, misschien terwijl Hij naar de golvende beweging van de rijpe aren keek: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten (Mt 9, 38). Net zoals toen zijn er ook nu te weinig arbeiders die de last van de dag en de brandende hitte (Mt 20, 12) willen verdragen. En als wij, die wel werken, niet trouw zijn, zal gebeuren wat de profeet Joël heeft geschreven: Ontredderd ligt de akker, het land is verdroogd, ja, het koren ligt ontredderd, de most is verschrompeld, de olie verdord. Verslagen moet gij staan, gij boeren, weeklagen moet gij, gij wijnbouwers, om de tarwe en de gerst, want de oogst op het veld is verloren gegaan (Joël 1, 10-11).

Er zal geen oogst zijn als je niet edelmoedig bereid bent om lange, vermoeiende arbeid te doen: ploegen, zaaien, het land onderhouden, en later oogsten en dorsen… Het Rijk van God wordt opgebouwd in de geschiedenis, in de tijd. De Heer heeft die taak aan ons toevertrouwd en niemand kan zich daarvan vrijgesteld voelen. Nu wij Christus in de Eucharistie aanbidden en over Hem mediteren, kunnen we eraan denken dat de tijd om uit te rusten nog niet is aangebroken, dat de dag nog niet ten einde is.

In het boek Spreuken lezen we: Wie zijn land bewerkt, heeft volop te eten (Spr. 12, 11). Laten we de geestelijke les van deze woorden op ons toepassen: wie het land van God niet bewerkt, wie niet trouw is aan de goddelijke opdracht om zich aan anderen te geven en hen te helpen Christus te leren kennen, zal moeilijk kunnen begrijpen wat het eucharistisch Brood is. Niemand waardeert dingen waar hij geen moeite voor hoeft te doen. Als we de heilige Eucharistie willen waarderen en liefhebben moeten we de weg van Jezus volgen: tarwe zijn, sterven, met nieuwe kracht weer opstaan en overvloedig vrucht dragen: honderdvoudig! (zie Mc 4, 8).

Deze weg kan in één woord worden samengevat: liefhebben. Liefhebben is een groot hart hebben, de zorgen delen van de mensen om ons heen, kunnen vergeven, begrip tonen: zich samen met Jezus opofferen voor alle zielen. Door lief te hebben met het hart van Christus zullen we leren dienen en zullen we de waarheid duidelijk en met liefde verdedigen. Daarvoor moet ieder van ons alles uit zijn leven bannen wat het leven van Christus in de weg staat: de gehechtheid aan het gemak, de bekoringen van het egoïsme, de drang onszelf centraal te stellen. Alleen als het leven van Christus zich in ons herhaalt, kunnen wij het aan anderen doorgeven. Alleen door de dood van de graankorrel te ervaren, zullen we in het binnenste van de aarde kunnen werken, haar van binnenuit kunnen omvormen, haar vruchtbaar kunnen maken.

Het Hart van Jezus leren kennen

Ik wil jullie iets toevertrouwen dat mij verdrietig maakt en tegelijk een stimulans voor mij is: de gedachte aan de vele mensen die Christus nog niet kennen, die nog geen vermoeden hebben van het grote geluk dat ons in de hemel wacht en die als blinden door het leven gaan en een geluk najagen waarvan ze de ware naam niet kennen, of verdwalen door wegen te volgen die hen nog verder van het echte geluk afbrengen. We kunnen ons goed voorstellen wat de apostel Paulus moet hebben gevoeld in die nacht in de stad Troas, toen hij in een droom een visioen kreeg: Er stond een Macedoniër voor hem die smeekte: Steek over naar Macedonië en kom ons te hulp. Na zijn visioen zochten wij — Paulus en Timoteüs — onmiddellijk een gelegenheid naar Macedonië te vertrekken, want we maakten er uit op dat God ons geroepen had om hun het evangelie te verkondigen (Hand 16, 9-10).

Voelen jullie ook niet dat God ons roept en dat Hij er, door alles wat om ons heen gebeurt, bij ons op aandringt het goede nieuws van de komst van Jezus te verspreiden? Maar soms verwaarlozen wij christenen onze roeping. We blijven aan de oppervlakte en verspillen onze tijd met discussies en geredetwist. Of nog erger: er zijn ook christenen die zonder meer aanstoot nemen aan de manier waarop anderen aspecten van het geloof of bepaalde devoties beleven. In plaats van naar wegen te zoeken om de vroomheid vorm te geven zoals ze denken dat het zou moeten, wijden zij zich aan afbreken en kritiseren. Vanzelfsprekend kunnen er gebreken in het leven van de christenen zijn, en die zijn er ook. Maar wijzelf en onze armzaligheid zijn niet belangrijk, de enige die belangrijk is, is Hij, Jezus. We moeten over Christus spreken, niet over onszelf.

De aanleiding voor de opmerkingen van daarnet zijn een paar commentaren over een veronderstelde crisis in de devotie tot het heilig Hart van Jezus. Die crisis is er niet. De ware devotie was en is nog steeds een levende gewoonte met een diepe menselijke en bovennatuurlijke betekenis. De vruchten waren altijd rijpe vruchten van bekering en dat zijn ze nog steeds; vruchten van overgave, van vervulling van de wil van God, van een liefdevol verdiepen in de mysteries van de verlossing.

Heel iets anders zijn uitingen van een zinloze sentimentaliteit die leerstellig leeg zijn en overladen met vrome schijn. Ook ik houd niet van kitsch, van afbeeldingen van het heilig Hart die geen enkel gevoel van devotie kunnen wekken bij mensen met een gezond verstand en met de bovennatuurlijke geest die christenen eigen is. Maar het getuigt niet bepaald van logica om een theologisch probleem te maken van missers die vanzelf weer verdwijnen.

Als er ergens een crisis is, dan is dat in het hart van de mensen die door kortzichtigheid, egoïsme en bekrompenheid niet in staat zijn ook maar een glimp op te vangen van de onpeilbare liefde van Onze Lieve Heer. Sinds de instelling van het feest van vandaag heeft de Kerk in de liturgie van deze dag de ware vroomheid weten te voeden. Als lezing in de Mis heeft zij een tekst van de heilige Paulus gekozen, waarin ons een heel programma voor contemplatief leven wordt voorgehouden, dat met deze devotie tot het Hart van Jezus begint: kennis en liefde, gebed en leven. God zelf nodigt ons bij monde van de apostel uit deze weg te volgen: Dat Christus door het geloof woont in uw hart, en dat gij geworteld en gegrondvest blijft in de liefde. Moogt gij in staat zijn, mét alle heiligen te vatten wat de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en de liefde van Christus te kennen die alle kennis te boven gaat. Moogt gij de volheid bereiken die de volheid van God zelf is (Ef 3, 17-19).

De volheid van God openbaart zich aan ons in Christus, en in Hem wordt zij ons gegeven: in de liefde van Christus, in het Hart van Christus. Want in dit Hart is de gehele volheid van de Godheid lichamelijk aanwezig (Kol 2, 9). Als we het plan van God uit het oog verliezen kunnen we de schatten van het Hart van de Heer niet begrijpen: deze stroom van liefde die door de menswording, de verlossing en het pinksterfeest in de wereld is gekomen.

De ware devotie tot het Hart van Christus

Er ligt een enorme rijkdom in die paar woorden: heilig Hart van Jezus. Als wij over het menselijk hart spreken, dan denken we niet alleen aan het gevoel maar aan de hele persoon die liefheeft en met andere mensen omgaat. In de manier waarop de mens zich uitdrukt — en die de heilige Schrift overneemt om goddelijke zaken begrijpelijk te maken — wordt het hart gezien als de oorsprong, de uitdrukking en de basis van onze gedachten, woorden en werken. Je zou het ook anders kunnen zeggen: een mens is waard wat zijn hart waard is.

Bij het hart hoort vreugde: Laat mijn hart zich verblijden in uw hulp! (Ps 12, 6); berouw: Mijn hart is zacht geworden als was, gesmolten in mijn lijf( Ps 21, 15); lofprijzing van God: Een dichterwoord stijgt uit mijn hart omhoog (Ps 44, 2) ; het verlangen om naar de Heer te luisteren: Mijn hart is bereid, mijn God (Ps 56, 8); waakzaamheid: Ik sliep, maar mijn hart was wakker (Hand 5, 2); en ook twijfel en angst: Laat uw hart niet verontrust worden (…) Gelooft in Mij (Joh 14, 1).

Het hart voelt niet alleen, het weet ook en het begrijpt. De wet van God wordt in het hart ontvangenPs 39, 9) en wordt daar in gegrift (zie Spr 7, 3). In de Schrift staat ook: Want de mond spreekt waar het hart van overloopt (Mt 12, 34). De Heer maakte enkele schriftgeleerden het verwijt: Waarom denkt gij kwaad in uw hart? (Mt 9, 4). En om alle zonden die een mens kan begaan samen te vatten, zei Hij: Want uit het hart komen voort boze gedachten, moord, echtbreuk, ontucht, diefstal, valse getuigenis en godslastering (Mt 15, 19).

Met het hart bedoelt de heilige Schift niet een voorbijgaand gevoel dat emoties of tranen oproept, maar veeleer de persoon die zich, zoals Jezus heeft gezegd, geheel — met lichaam en ziel — richt op wat hij als zijn goed beschouwt: Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn (Mt 6, 21).

Nu wij over het hart van Jezus spreken, zien we met zekerheid dat God ons liefheeft en dat Hij zich echt voor ons heeft overgegeven. En als wij de verering van het heilig Hart aanbevelen, dan zeggen we dat we ons helemaal, met alles wat we zijn — onze ziel, onze gevoelens, onze gedachten, woorden en daden, onze inspanning en onze vreugde — op de hele Persoon van Jezus richten.

De ware devotie tot het Hart van Jezus komt op het volgende neer: God kennen en onszelf kennen, naar Jezus kijken en naar Hem toegaan. Hij is het die ons aanmoedigt, onderricht en begeleidt. Deze vorm van vroomheid kan alleen maar oppervlakkig zijn in de mens die zo weinig mens is dat hij niet kan vatten dat God mens is geworden.

Als wij niet van Jezus leren hoe we moeten liefhebben, dan zullen we het nooit leren. Als wij, zoals sommigen, zouden denken dat we het hart zuiver bewaren — zodat het God waardig is — door het niet te laten aanraken, het niet te laten besmetten door menselijke genegenheid, dan is het logische gevolg dat we ongevoelig worden voor het leed van anderen. We zouden dan alleen in staat zijn tot een officiële liefdadigheid die dor en levenloos is, en niet tot de waarachtige naastenliefde van Jezus die liefdevol is, vol menselijke warmte. Daarmee wil ik geen valse theorieën rechtvaardigen die een triest excuus zijn om de mensen op dwaalwegen te brengen — ze van God te vervreemden — en ze aan gelegenheden tot zondigen en aan het verderf prijs te geven.

Op het feest van vandaag moeten we de Heer vragen om een hart dat kan meevoelen met de zorgen van onze medemensen, dat kan begrijpen dat de liefde de ware balsem is voor de kwellingen die de mensen op deze wereld vergezellen en niet zelden benauwen. Al het andere kan hooguit een moment afleiding bezorgen om daarna bitterheid en wanhoop achter te laten.

Als we anderen willen helpen, dan moeten we van hen houden en die liefde — laat ik het nog eens zeggen — moet begrip en overgave zijn, hartelijkheid en bewuste nederigheid. Zo zullen we begrijpen waarom de Heer de hele wet in dat dubbele gebod heeft willen samenvatten dat uiteindelijk één enkel gebod is: de liefde voor God en de liefde voor de naaste, met heel ons hart (zie Mt 22, 40).

Misschien denken jullie nu dat wij christenen — niet de anderen, maar jij en ik — soms de meest elementaire toepassing van die plicht vergeten. Misschien denken jullie aan al het onrecht waar niets aan gedaan wordt, aan de misstanden die niet worden opgeheven, aan discriminatie die van generatie op generatie overgaat zonder dat er een oplossing voor wordt gezocht die naar de kern van de zaak gaat.

Ik kan jullie geen concrete uitweg voor die problemen aanreiken, en dat is ook niet mijn taak. Maar als priester van Christus is het mijn plicht jullie te wijzen op wat de heilige Schrift zegt. Denk na over het schouwspel bij het Laatste Oordeel dat Jezus zelf heeft beschreven: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven, Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en Mij niet gekleed; Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken (Mt 25, 41-43).

Een mens of een samenleving die niet reageert op noden of onrecht en zich niet inspant om ze te lenigen, is geen mens of samenleving naar het Hart van Christus. Christenen moeten elkaar vinden in het verlangen om de mensheid te dienen — altijd met behoud van volledige vrijheid bij het bestuderen en uitvoeren van verschillende opties binnen een heel natuurlijk pluralisme — want anders zal hun christendom niet het woord en het leven van Jezus zijn, maar een masker, ze zouden God en de mensen bedriegen.

Het koninkrijk in de ziel

Groot bent U, Heer onze God, U geeft bovennatuurlijke zin en goddelijke vruchtbaarheid aan ons leven! U doet ons uit liefde voor uw Zoon uit alle kracht, met lichaam en ziel, uitroepen: Oportet illum regnare! Hij hoort koning te zijn! Ook al klinkt de echo van onze zwakheid in ons na, U weet dat wij schepselen zijn, en wat voor schepselen! Niet alleen onze voeten zijn van leem, maar ook ons hart en ons hoofd (zie Dan 2, 33), maar met uw genade zullen we ons voor U inzetten, enkel en alleen voor U.

Christus moet heersen, maar in de eerste plaats in onze ziel. Wat zouden we Hem antwoorden op de vraag: jij, hoe laat jij Mij in jou heersen? Ik zou Hem zeggen dat ik daarvoor een overvloed van zijn genade nodig heb, want alleen dan zal alles kunnen veranderen in een hosanna, een vreugdezang voor Christus, mijn koning: iedere hartslag, de lichtste ademhaling, een vluchtige blik, ieder doodgewoon woord, de eenvoudigste gewaarwording: alles.

Willen we dat Christus heerst, dan moeten we consequent zijn en Hem op de eerste plaats ons hart geven. Want wat wij zeggen over het koninkrijk van Christus zou anders niet meer dan gepraat zijn zonder christelijke inhoud, iets uiterlijks zonder geloof, een misleidend gebruik van de naam van God voor menselijke doeleinden.

Als Jezus in mijn en jouw ziel zou heersen op voorwaarde dat wij Hem een waardige verblijfplaats kunnen aanbieden, dan zouden we alle reden hebben om te wanhopen. Maar vrees niet, dochter van Sion, zie, uw koning komt, gezeten op een ezelsveulen (Joh 12, 15). Zie je? Jezus stelt zich tevreden met een arm dier als troon. Ik weet niet hoe jullie erover denken, maar ik vind het geen vernedering om me voor God als een arme ezel te voelen: Als een lastdier was ik tegenover U, maar altijd ben ik bij U, U pakt mijn rechterhand vast, (Ps 72, 23-24). Gij leidt mij bij de halster.

Je ziet nu nog maar weinig ezels, maar denk eens aan de eigenschappen van dat dier. Ik heb het niet over een oude, koppige, wrokkige ezel die zich met een verraderlijke trap kan wreken, maar over een jong ezeltje, met de oren gespannen als antennes, sober, hardwerkend, met een vastberaden, vrolijke tred. Er zijn honderden mooiere dieren, met meer vaardigheden en feller. Maar Christus heeft zijn blik op hem laten vallen om zich als koning voor te stellen aan het volk dat Hem toejuichte in Jeruzalem. Want Jezus kan niets beginnen met berekenende sluwheid, met de wreedheid van kille harten, met opzichtige maar lege schoonheid. Hij houdt van de blijdschap van een jong hart, van een eenvoudige tred, een stem zonder gemaaktheid, heldere ogen, oren die zijn liefdevolle woorden willen opvangen. Zo heerst Hij in de ziel.