Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Waardigheid, menselijke .

Geloof en verstand

Door een leven van gebed en boete en door het besef van ons goddelijk kindschap worden wij omgevormd tot diepgelovige christenen en zijn we als kinderen tegenover God. De vroomheid is een deugd van kinderen. Als een kind zich wil toevertrouwen aan de armen van zijn vader, dan moet het zich klein en hulpbehoevend weten. Ik heb dikwijls gemediteerd over dit leven van geestelijk kind zijn. Het is niet de tegenpool van sterkte, want er is een sterke wil, rijpheid en een vastberaden en open karakter voor nodig.

We moeten dus vroom zijn als kinderen, maar niet onwetend. Ieder van ons moet naar best vermogen het geloof serieus en wetenschappelijk bestuderen. En wat is dat anders dan theologie? En het resultaat daarvan is de vroomheid van kinderen en de grondige leer van theologen.

Onze inspanning om ons die theologische kennis — de goede en grondige christelijke leer — eigen te maken, komt allereerst voort uit het verlangen om God te kennen en lief te hebben, maar ook uit de belangstelling om de wereld, die het werk van de Schepper is, diepgaand te begrijpen. Steeds weer zijn er mensen die met het zo vaak gebruikte argument aankomen dat geloof en wetenschap, menselijke intelligentie en goddelijke openbaring, onverenigbaar zouden zijn. Ze kunnen alleen maar schijnbaar onverenigbaar zijn; dat gebeurt wanneer men de werkelijke inhoud van het vraagstuk niet begrijpt.

Als de wereld uit de handen van God is voortgekomen, als Hij de mens naar zijn beeld en gelijkenis heeft geschapen (zie Gen 1, 26) en als Hij hem een vonkje van zijn licht heeft geschonken, dan is het aan de mens om — al kan dat nog zo moeilijk zijn — met zijn verstand de goddelijke zin (Noot van de vertaler: de uitdrukking “goddelijke zin” duidt op de bedoeling die God heeft met de realiteit van het menselijk leven — met de gebeurtenissen etc. — voor het eeuwige heil van de ziel) te achterhalen die de dingen van nature hebben. En in het licht van het geloof kunnen we door de werking van de genade ook hun goddelijke zin begrijpen. We hebben geen enkele reden om bang te zijn voor de wetenschap aangezien ieder wetenschappelijk onderzoek, als het echt wetenschappelijk is, in de richting van de waarheid gaat. En Christus heeft gezegd: Ego sum veritas (Joh 14, 6), Ik ben de waarheid.

De christen moet honger naar kennis hebben. Alles, van de meest abstracte wetenschap tot het vakmanschap, kan en moet naar God voeren. Er is geen bezigheid die niet geheiligd kan worden, die geen drijfveer kan zijn voor onze eigen heiliging, en geen gelegenheid is om met God mee te werken bij de heiliging van de mensen om ons heen. Het licht van de volgelingen van Jezus mag niet verscholen zijn in de diepte van het dal, maar hoort op de top van de berg te schijnen, zodat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is (Mt 5, 16).

Op die manier werken is bidden. Op die manier studeren is bidden. Op die manier onderzoek doen is bidden. Uiteindelijk komt het daar altijd op neer: alles is gebed, alles kan en moet ons naar God brengen en onze innige verbondenheid met Hem voeden, van ”s morgens vroeg tot ”s avonds laat. Elk edel werk kan gebed zijn en elk werk dat gebed is, is apostolaat. Op die manier groeit er in de ziel een eenvoudige, sterke eenheid van leven.

Er zijn mensen bij wie deze deformatie bijna een tweede natuur is geworden, en het is heel moeilijk om hen te laten inzien dat het veel menselijker en fatsoenlijker is om goed te denken van de naaste. De heilige Augustinus geeft de volgende raad: Probeer de deugden te krijgen die uw broeders volgens uw oordeel niet hebben en u zult hun gebreken niet meer zien, omdat u ze zelf niet meer hebt [Enarrationes in psalmos, 30, 2, 7 (PL 36, 243)]. Sommigen zullen deze redenering naïef vinden. Zij zijn realistischer, verstandiger.

Zij verheffen hun vooroordeel tot maatstaf en zullen iedereen bij voorbaat beledigen alvorens naar argumenten te luisteren. Vervolgens geven ze, objectief en goedhartig als ze zijn, degene die ze gekwetst hebben misschien nog de kans zich te verdedigen. Dit is in strijd met iedere vorm van recht en moraal, want in plaats van zelf het bewijs te leveren van wat iemand vermoedelijke fout heeft gedaan, verlenen zij de onschuldige het voorrecht zijn onschuld aan te tonen.

Ik wil de waarheid niet verbloemen — dat zou niet eerlijk zijn — door te doen alsof het voorgaande een paar ideeën zijn uit de moraaltheologie en uit juridische verhandelingen. Ze zijn echter gebaseerd op de ervaring die veel mensen aan den lijve hebben ondervonden. Zoals vele anderen zijn ze jarenlang de schietschijf geweest van geroddel, verdachtmaking, kwaadsprekerij. Door de genade van God en een karakter dat niet haatdragend is, heeft niets van dat alles ook maar het minste spoor van verbittering in hen achtergelaten. Mihi pro minimo est, ut a vobis iudicer, mij is echter heel weinig aan uw oordeel gelegen (1 Kor 4, 3), zouden ze met de heilige Paulus kunnen zeggen. Soms hebben ze er misschien in wat gewonere taal aan toegevoegd dat het hen allemaal koud liet. Want zo is het.

Anderzijds moet ik zeggen dat de ziel van iemand die de goede naam van anderen te grabbel gooit me verdriet doet, want hij richt zichzelf te gronde. En ik vind het ook erg voor de vele mensen die niet weten hoe ze moeten kijken bij extreme beschuldigingen die uit de lucht gegrepen zijn: ze zijn verbijsterd, kunnen niet geloven wat ze horen en hopen dat het een nachtmerrie is.

Een paar dagen geleden lazen wij in een lezing van de heilige Mis de geschiedenis van Susanna, een kuise vrouw die door twee verdorven oude mannen vals was beschuldigd van ontucht. Susanna zuchtte diep en sprak: van alle kanten word ik bedreigd: want doe ik het, dan wacht mij de dood; doe ik het niet, dan zal ik uw hand niet ontkomen (Dan 13, 22). Hoe vaak gebeurt het niet dat de doortraptheid van jaloerse mensen of intriganten vele onschuldige mensen in zo”n situatie brengt! Ze worden voor de keuze gesteld: de Heer beledigen, of aangetast worden in hun eer. De enige edele en waardige oplossing is echter buitengewoon pijnlijk, en ze moeten beslissen: Maar liever val ik onschuldig in uw handen dan te zondigen tegen de Heer (Dan 13, 23).

Jezus aan het kruis, met een Hart dat doorboord is uit liefde voor de mensen, is een duidelijk antwoord — woorden zijn hier overbodig — op de vraag naar de waarde van de dingen en van de mensen. De mensen, hun leven en hun geluk, zijn zoveel waard dat de Zoon van God zich overgeeft om hen te verlossen, te zuiveren en te verheffen. Wie zal zijn gewonde Hart niet beminnen? vroeg een mens van gebed zich af. En hij ging verder: Wie zal niet met liefde aan liefde beantwoorden? Wie zal zo’n zuiver Hart niet omhelzen? Wij, die van vlees zijn, zullen liefde met liefde vergelden. We zullen Degene die voor ons gewond werd, omhelzen. Degene wiens handen en voeten, wiens zijde en Hart door de goddelozen doorboord werden. Laten wij bidden dat Hij zich verwaardigt ons hart aan zich te binden door de band van de liefde en ons hart met een lans te doorsteken, want het is nog altijd hard en onboetvaardig [H. Bonaventura, Vitis mystica, 3, 11 (PL 184, 643)].

Liefhebbende harten hebben zich altijd met zulke gedachten, gevoelens en woorden tot Jezus gericht. Maar om die taal te verstaan, om werkelijk te begrijpen wat het menselijk hart is en wat het Hart van Christus en de liefde van God is, hebben we geloof en nederigheid nodig. Met geloof en nederigheid heeft de heilige Augustinus wereldwijd geroemde woorden voor ons nagelaten: Gij hebt ons geschapen, Heer, opdat wij van U zijn en ons hart heeft geen rust totdat het rust vindt in U [Confessiones, 1, 1, 1 (PL 32, 661)].

Als de mens niet nederig is pretendeert hij over God te beschikken, maar niet op de manier die Christus zelf voor ons mogelijk maakte toen Hij zei: Neemt en eet dit is mijn lichaam, (1 Kor 11, 24) maar veeleer door te proberen de grootheid van God tot menselijke afmetingen terug te brengen. De rede — de koude en blinde rede en niet de intelligentie die voortkomt uit het geloof, noch de gezonde intelligentie van de mens die de dingen op hun waarde kan schatten en liefhebben — verwordt tot de redeloosheid van de mens die zijn eigen armzalige ervaring als maatstaf neemt, die de waarheid over de mens omlaaghaalt en het hart met een korst bedekt, waardoor het ongevoelig wordt voor de inspiraties van de heilige Geest. Ons arme verstand zou verloren zijn als de macht van de barmhartige God het niet uit zijn ellende zou bevrijden: Ik geef u een nieuw hart en een nieuwe geest in uw binnenste; uw hart van steen haal Ik uit u weg, en Ik geef u een hart van vlees (Ez 36, 26). Bij deze beloften van de heilige Schrift krijgt de ziel weer licht en jubelt zij van blijdschap.

Ik ken de plannen die Ik met u heb: ze hebben uw heil op het oog, niet uw onheil, (Jer 29, 11) verklaart God door de mond van de profeet Jeremia. De liturgie betrekt deze woorden op Jezus, want in Hem wordt ons duidelijk hoe God ons liefheeft. Hij komt niet om ons te veroordelen en ons armzaligheid of kleinzieligheid te verwijten. Hij komt om ons te redden, te vergeven, te verontschuldigen en om ons vrede en vreugde te brengen. Als wij deze schitterende relatie van de Heer met zijn kinderen eenmaal gaan zien, zal ons hart als vanzelf veranderen en zal er voor onze ogen een nieuw panorama opengaan, vol reliëf, diepte en licht.

De persoonlijke vrijheid

Een christen mag in zijn werk — en het is zijn plicht te werken — niet de hand lichten met de eisen die van nature passen bij de aard van zijn werk. Als met de uitdrukking de zegen over de menselijke activiteiten zou worden bedoeld dat daarmee hun eigen dynamiek ongedaan wordt gemaakt of eraan wordt ontnomen, dan zou ik die woorden niet willen gebruiken. Ik ben ervan overtuigd dat de dagelijkse bezigheden van de mensen geen soort confessioneel uithangbord moeten hebben. Ik vind namelijk, met alle respect voor andere meningen, dat we dan het gevaar lopen de heilige naam van ons geloof lichtvaardig te gebruiken. Bovendien is het etiket katholiek af en toe gebruikt om mentaliteiten en manieren van doen te rechtvaardigen die menselijk gezien niet bepaald prijzenswaardig waren.

Aangezien de wereld met alles wat daar is goed is — met uitzondering van de zonde —omdat zij uit de handen van God is voortgekomen, moet een christen in de voortdurende strijd om God niet te beledigingen, een positieve strijd uit liefde, samen met zijn medeburgers al het aardse als een opdracht beschouwen, en alle zaken die betrekking hebben op de waardigheid van de persoon verdedigen.

Heel in het bijzonder mag hij het grote goed van de persoonlijke vrijheid niet uit het oog verliezen. Alleen als hij de individuele vrijheid van anderen met de daarbij behorende persoonlijke verantwoordelijkheid verdedigt, kan hij ook op een menselijk en christelijk eerzame manier zijn eigen vrijheid verdedigen. Ik blijf steeds herhalen dat de Heer ons, zonder enige verdienste van onze kant, een groot bovennatuurlijk geschenk heeft gegeven: de goddelijke genade, en een prachtig menselijk geschenk: de persoonlijke vrijheid. Dit eist van ons dat we integer zijn en ons best doen om ons binnen de goddelijke wetten te bewegen; want waar de Geest van God is, daar is vrijheid (2 Kor 3, 17). Anders ontaardt dit in willekeur.

Het koninkrijk van Christus is een rijk van vrijheid waar geen andere slaven zijn dan zij die zich vrijwillig door de liefde van God gevangen laten nemen. Deze gezegende slavernij uit liefde maakt ons vrij! Zonder vrijheid kunnen wij niet aan de genade beantwoorden; zonder vrijheid kunnen we ons niet in vrijheid aan de Heer geven op grond van het meest bovennatuurlijke motief dat er is: omdat we er zin in hebben.

Sommigen van degenen die nu naar mij luisteren, kennen mij al jaren. Jullie kunnen bevestigen dat ik al mijn hele leven de persoonlijke vrijheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid verkondig. Ik heb die overal gezocht en die zoek ik nog steeds, zoals Diogenes naar een mens zocht. En ik houd er steeds meer van, meer dan van alle dingen op aarde; het is een schat die we nooit genoeg kunnen waarderen.

Als ik over persoonlijke vrijheid spreek, gebruik ik dat begrip niet als voorwendsel om het over thema”s te hebben die misschien heel gerechtvaardigd zijn, maar mij in mijn functie als priester niet aangaan. Het is nu eenmaal niet mijn taak om wereldlijke, tijdgebonden onderwerpen te behandelen. Het zijn zaken die Christus aan de vrije en bezonnen discussie van de mensen heeft overgelaten. Ik weet ook dat de priester menselijke partijdigheid tot elke prijs uit de weg moet gaan, en dat hij zijn de mond alleen moet opendoen om de zielen naar God te brengen, naar zijn verlossingsleer, naar de sacramenten die Jezus heeft ingesteld, naar het innerlijk leven dat ons dichter bij de Heer brengt, want wij weten dat wij zijn kinderen zijn en dus broeders en zusters van alle mensen, zonder iemand uit te zonderen.

Vandaag vieren we het feest van Christus Koning. Ik ga mijn boekje als priester niet te buiten als ik zeg dat iemand die het koninkrijk van Christus opvat als een politiek programma zich niet in het bovennatuurlijk doel van het geloof verdiept zal hebben. En dan is er weinig voor nodig of hij zal het geweten van anderen beladen met lasten die niet van Jezus komen, want zijn juk is zacht en zijn last licht (Mt 11, 30). Laten we de mensen echt liefhebben, laten we Christus boven alles liefhebben, en we zullen in een vredige en geloofwaardige samenleving de rechtmatige vrijheid van anderen alleen maar kunnen liefhebben.