Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Waardigheid, menselijke .

Als u ermee instemt, dat God het bevel voert over uw schip, dat Hij de koers bepaalt, wat een zekerheid! … zelfs als het schijnt dat Hij er niet bij is, dat Hij blijft slapen, dat Hij zich om ons geen zorgen maakt, en de storm in het midden van de diepste duisternis opsteekt. De heilige Marcus doet het relaas van de Apostelen die zich in ongeveer dezelfde omstandigheden bevonden. Toen Jezus zag, dat zij zich aftobden om vooruit te komen —de wind zat hun tegen— kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake te voet over het meer naar hen toe… Weest gerust, Ik ben het. Vreest niet. Hij klom bij hen in de boot en de wind bedaarde (Mar 6, 48 en 50-51).

Kinderen, er gebeuren zoveel dingen op aarde! Ik zou kunnen spreken over inspanning, lijden, slechte behandeling, martelingen —ik meen elke letter— over de heldenmoed van velen. In onze ogen en in ons verstand lijkt het soms dat Christus slaapt, dat Hij ons niet hoort; maar de heilige Lucas vertelt ons hoe Hij zich bekommert om de zijnen: en onder het varen viel Hij in slaap. Toen een hevige stormbui op het meer losbarstte, maakte het schip water en ze verkeerden in nood. Ze liepen dan ook naar Hem toe en maakten Hem wakker met de uitroep: Meester, Meester, wij vergaan! Hij stond op, richtte zich met een dwingend woord tot de wind en het woeste water; ze bedaarden en het werd stil. En hij sprak tot hen: Waar is uw geloof? (Luc 8, 23-25).

Als wij ons geven, geeft Hij zich geheel en al aan ons. Wij moeten een volstrekt vertrouwen in de Meester hebben, wij moeten ons lot in zijn handen leggen, zonder krenterigheid. We moeten Hem door onze daden laten zien, dat de boot van Hem is, dat Hij naar eigen goeddunken mag beschikken over alles wat van ons is.

Tot slot: met de voorspraak van de Heilige Maria maken wij de voornemens om met geloof te leven; vol hoop te volharden; aan Christus toegewijd te blijven; Hem echt, echt, echt te beminnen; ons avontuur der liefde van begin tot eind te beleven en te genieten, want wij zijn verliefd op God; Christus als Meester en Heer aan boord van ons arme bootje te laten, Hem bezit te doen nemen van onze ziel; Hem oprecht te tonen, dat we ons best doen altijd, dag en nacht, in zijn tegenwoordigheid te blijven omdat Hij ons tot het geloof geroepen heeft: ecce ego quia vocasti me! (1 Sam 3, 8), hier ben ik. U hebt mij geroepen. En wij komen naar zijn schaapsstal, gelokt door zijn stem en het fluitje van de Goede Herder, zeker als we ervan zijn het tijdelijk en eeuwig geluk alleen maar in zijn beschutting te vinden.

Ik herhaal nog eens: de enige slavernij die ik aanvaard is die van Gods Liefde. En dat alleen omdat de godsdienst —ik heb het bij andere gelegenheden al gezegd— de grootste muiterij is van de mens die niet als een beest wil leven, die rust noch duur vindt tot hij de Schepper ontmoet en kent. Ik wil dat u ook zo'n muiter bent, vrij van alle banden; want ik wil —Christus wil— dat wij kinderen van God zijn. Slaaf of Gods kind! Dat is de keuze van ons leven. Of kind van God, of slaaf van de hoogmoed, van het zingenot, van dat benauwende egoïsme waarin zoveel zielen verstrikt schijnen te zijn.

Gods liefde wijst de weg van de waarheid, van de gerechtigheid en van het goede. Als we besluiten de Heer te antwoorden met ?mijn vrijheid behoort U? zijn we op hetzelfde moment bevrijd van alle banden waarmee we vastzaten aan onnozelheden, aan lachwekkende bezigheden en pietluttige eerzucht. En de vrijheid —die onmeetbare schat, die wonderbaarlijke parel; wat zou het jammer zijn haar voor de zwijnen te werpen (vgl. Mat 7, 6)— heeft dan als enige taak te leren het goede te doen (vgl. Jes 1, 17).

Dat is de roemrijke vrijheid van de kinderen van God! Christenen die ontmoedigd zouden raken, die timide, bedremmeld of jaloers staan tegenover de losbandigheid van hen die het Woord van God niet hebben ontvangen, laten daarmee zien dat ze een armzalig begrip van ons geloof hebben. Als we werkelijk de Wet van Christus in praktijk brengen —althans moeite doen die Wet in praktijk te brengen, want het zal ons niet altijd helemaal lukken— zullen we ontdekken dat we begiftigd zijn met een wonderlijke geestkracht, waardoor we de betekenis van de meest volledige menselijke vrijheid niet elders hoeven te zoeken.

Ons geloof is geen last en ook geen beperking. Wie dat denkt, levert het bewijs van een heel mager begrip van de christelijke waarheid. Door God te kiezen verliezen we niets, winnen we alles: wie, ten koste van zijn ziel, zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden (Mat 10, 39).

Wij hebben de winnende kaart getrokken en de eerste prijs gewonnen. Als er iets is waardoor we dit niet duidelijk zien, moeten we onze ziel tot op de bodem onderzoeken. Misschien is er weinig geloof, weinig persoonlijk contact met God, weinig gebedsleven. We moeten de Heer vragen —door de tussenkomst van zijn Moeder en onze Moeder— onze liefde voor Hem te doen groeien, ons de gelegenheid te geven de zoetheid van zijn aanwezigheid te smaken. Want alleen in het liefhebben bereikt men de vrijheid ten volle: de vrijheid om het voorwerp van onze liefde nooit, tot in de eeuwigheid, te willen loslaten.

Natuurlijkheid en eenvoud zijn twee prachtige menselijke deugden die de mens in staat stellen de boodschap van Christus te ontvangen. En, in tegenstelling daarmee, vormt alles wat verward en gecompliceerd is, wat om zichzelf draait en kronkelt, vaak een muur die een beletsel is om de stem van de Heer te horen. Denk aan wat Christus de Farizeeërs hard verwijt: ze hebben zich verstrikt in een sluwe wereld waar je tienden moet betalen over mint, dille en komijn, terwijl de wezenlijkste plichten uit de wet, rechtvaardigheid en geloof, veronachtzaamd worden. Met veel zorg filtreren ze alles wat ze drinken, opdat er geen mug doorschiet, maar ze schrokken een kameel naar binnen (vgl. Mat 23, 23-24).

Nee. Noch het leven van een goed mens die —buiten zijn schuld— Christus niet kent, noch het leven van een christen is vreemd, buitenissig. Die natuurlijke deugden waar we vandaag gedachten aan gewijd hebben, leiden allemaal tot dezelfde slotsom. Werkelijk mens is hij die tracht waarachtig, loyaal, oprecht, moedig, matig, edelmoedig, rustig, rechtschapen, ijverig, geduldig te zijn. Een dergelijk gedrag kan moeilijk zijn, maar nooit vreemd. Als sommigen zich hierover verbazen, zal dat wel zijn omdat ze met vertroebelde blik kijken, beneveld door een heimelijke lafheid, door gebrek aan vastberadenheid.

Hecht niet het minste geloof aan mensen die de deugd van nederigheid voorstellen als menselijke verlegenheid, of als een veroordeling tot levenslange droefenis. Zich voelen als een met krammen gerepareerd stuk aardewerk is een bron van voortdurende vreugde. Het is erkennen tegenover God, dat we niet veel voorstellen: kind, zoon, dochter. Bestaat er een groter vreugde dan armzalig en zwak te zijn, in de wetenschap dat men toch kind van God is? Waarom worden wij mensen bedroefd? Omdat het leven hier op aarde niet verloopt zoals wij het zelf zouden hopen, omdat er obstakels opgeworpen worden die het ons verhinderen of moeilijk maken onze persoonlijke wensen in vervulling te doen gaan.

Niets daarvan zal gebeuren als de ziel in de bovennatuurlijke werkelijkheid van zijn kindzijn van God leeft. Als God vóór ons is, wie zal er dan tegen ons zijn? (Rom 8, 31). Laat hen treurig zijn die zichzelf niet toestaan te erkennen dat ze een kind van God zijn. Ik herhaal het keer op keer.

Tot slot ontdekken we in de liturgie van vandaag twee smeekbeden die als een pijl uit ons hart en onze mond te voorschijn moeten schieten. Wij bidden U, almachtige God, geef dat wij, door zonder ophouden de goddelijke Geheimen te voltrekken, verdienen mogen uw hemelse gaven te verkrijgen (Postcommunie van de Mis). En wij smeken U, Heer, dat Gij ons gewaardigt U zonder ophouden volgens uw wil te dienen (Gebed over het volk). Dienen, dienen, mijn kinderen, dat is onze taak; dient alle mensen, opdat in onze dagen het gelovige volk in verdienste en aantal moge toenemen (Ibidem).

Vervolgen we het verhaal van de heilige Matteüs: Wij weten dat Gij oprecht zijt en de weg Gods naar zuivere waarheid leert (Ibidem). Ik sta altijd weer verbaasd tegenover een dergelijk cynisme. Zij komen met de bedoeling de woorden van Jezus Christus Onze Heer te verdraaien, of Hem te betrappen op een onzorgvuldigheid en —in plaats van Hem eenvoudigweg voor te leggen wat hun een onontwarbare knoop lijkt— trachten ze de Meester te bedwelmen met loftuitingen die alleen aan toegewijde lippen zouden mogen ontsnappen, uit rechtschapen harten zouden mogen opwellen. Ik sta expres stil bij deze nuances om te leren niet wantrouwig te worden, maar wel verstandig; om niet op het bedrog van veinzerij in te gaan, hoewel die verpakt lijkt in woorden en gebaren die overeenstemmen met de werkelijkheid zoals gebeurt in de perikoop die wij overwegen: Gij kent geen onderscheid, zeggen ze; Gij zijt gekomen voor alle mensen; U wordt in niets weerhouden de waarheid te verkondigen en het goede te onderwijzen (vgl. Mat 22, 16).

Ik herhaal: verstandig, ja; wantrouwig, nee. Stel in iedereen een absoluut volstrekt vertrouwen, wees heel eerlijk. Voor mij telt meer het woord van een christen, van een trouw mens —ik vertrouw ieder van hen immers volledig— dan de gewaarmerkte handtekeningen van honderd eenstemmige notarissen, hoewel ik misschien in een enkel geval bedrogen uitkwam door me aan deze regel te houden. Ik stel me liever bloot aan misbruik van dit vertrouwen dan aan iemand het krediet te onthouden dat hij verdient als persoon en als kind van God. Ik verzeker u, dat het effect van deze handelwijze mij nooit teleurgesteld heeft.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift