Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Geloof → leven van geloof.

De apostelen waren gewone mensen

Het doet mij goed aan een gebeurtenis te denken die in de bladzijden van het evangelie tot in detail wordt verteld: de roeping van de eerste twaalf. Laten we daar rustig over nadenken en hulp vragen aan deze heilige getuigen van de Heer om Christus te kunnen volgen zoals zij dat deden.

De eerste apostelen, voor wie ik een grote liefde en devotie heb, waren naar menselijke maatstaven heel gewone mensen. Hun maatschappelijke positie was die van vissers, behalve Matteüs. Die had waarschijnlijk een goed inkomen waar hij afstand van deed toen Jezus hem dat vroeg. Ze leefden van de ene dag op de andere en moesten ”s nachts zwoegen om in hun onderhoud te voorzien.

Maar de maatschappelijke positie is niet het belangrijkste. Zij waren niet ontwikkeld en als het om bovennatuurlijke zaken ging, niet bijzonder intelligent. Zelfs de eenvoudigste voorbeelden en vergelijkingen begrepen ze niet en ze moesten zich tot de Meester richten met de vraag: Domine, edissere nobis parabolam, Heer, verklaar ons de gelijkenis (Mt 13, 36). Wanneer Jezus met een beeldspraak een toespeling maakt op het zuurdeeg van de Farizeeën, denken ze dat Hij hun een verwijt maakt omdat ze geen brood hadden gekocht (zie Mt 16, 6-7).

Ze waren arm en onwetend, maar niet eenvoudig of bescheiden. Met al hun beperkingen waren ze eerzuchtig. Dikwijls maakten ze ruzie over wie de grootste zou zijn wanneer — zoals zij dat opvatten — Christus op aarde het koninkrijk Israël zou stichten. Ze wonden zich op en redetwistten met elkaar terwijl het belangrijke moment naderde waarop Jezus zich bij de intimiteit van het Laatste Avondmaal voor de mensheid ging offeren (zie Lc 22, 24-27).

Geloof? Weinig. Jezus zegt het zelf (zie Mt 14, 31; 16, 8; 17, 19; 21, 21). Ze hadden Hem doden zien opwekken, mensen van allerlei ziekten zien genezen, brood en vissen zien vermenigvuldigen, stormen tot bedaren zien brengen, duivels zien uitdrijven. Toch is de heilige Petrus, die als hoofd was uitgekozen, de enige die meteen antwoordt: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God (Mt 16, 16). Maar het is een geloof dat hij op zijn manier interpreteert en daarom permitteert hij het zich om tegen Jezus in te gaan, om te voorkomen dat Hij zich zou overleveren voor de verlossing van de mensen. En Jezus moest hem antwoorden: Ga weg satan, terug! Ge zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil (Mt 16, 23). Petrus was te menselijk in zijn denken, luidt het commentaar van de heilige Johannes Chrysostomus, en daarom meende hij dat die dingen — Christus' lijden en sterven — Hem onwaardig en daarom verwerpelijk waren. Daarom wijst Jezus hem terecht en zegt: Nee, lijden is niet beneden Mijn waardigheid. Jij denkt zo omdat je naar menselijke maatstaven oordeelt, naar het vlees [In Matthaeum homiliae 54, 4 (PG 58, 537)].

Waarin onderscheidden die mannen van weinig geloof zich dan? Misschien in hun liefde voor Christus? Ze hielden zonder twijfel van Hem, tenminste met hun woorden. Soms lieten ze zich door hun enthousiasme meeslepen: Laten wij óók gaan, om met Hem te sterven (Joh 11, 16) Maar toen het erop aankwam namen ze allemaal de vlucht, behalve Johannes die Hem echt en met daden liefhad. Alleen die jongeman, de jongste van de apostelen, bleef bij het kruis. De liefde van de anderen was niet sterk als de dood (Vgl. Hooglied 8, 6).

Dat waren de leerlingen die Jezus had uitgekozen. Zó koos Hij ze en zó gedroegen zij zich voordat ze vervuld van de heilige Geest pijlers van de Kerk zouden worden (zie Gal 2, 9). Het zijn gewone mensen, met gebreken en zwakheden, met meer woorden dan daden. Niettemin riep Jezus hen om vissers van mensen te worden (Mt 4, 19), medeverlossers, bedienaars van Gods genade.

Het geloof, de liefde en de hoop van Jozef

Rechtvaardigheid betekent niet dat men zich zonder meer onderwerpt aan regels; rechtvaardigheid moet van binnenuit komen, moet diepgang hebben en vitaal zijn, want de rechtvaardigeleeft uit het geloof (Hab 2, 4). Leven uit het geloof. Deze woorden, die later voor de apostel Paulus zo vaak het onderwerp van zijn beschouwingen waren, zijn in de heilige Jozef volop werkelijkheid geworden. Hij doet de wil van God niet formeel of uit routine, maar spontaan en van harte. De wet, die door iedere praktiserende jood werd nageleefd, was voor hem geen gewoon wetboek of een koude lijst met voorschriften, maar een uiting van de wil van de levende God. Daarom kon hij de stem van de Heer herkennen toen deze zich onverwachts en verrassend openbaarde.

Het leven van de heilige aartsvader was eenvoudig, maar niet gemakkelijk. Na een bange tijd komt hij te weten dat Maria haar Kind heeft ontvangen van de heilige Geest. Dat Kind, de Zoon van God, een afstammeling van David naar het vlees, wordt geboren in een grot. Engelen vieren zijn geboorte en mensen uit verre landen komen om Hem te aanbidden, maar de koning van Judea wil zijn dood en ze zijn gedwongen om te vluchten. De Zoon van God lijkt een weerloos kind dat in Egypte zal wonen.

Wanneer de heilige Matteüs deze gebeurtenissen in zijn evangelie vertelt, benadrukt hij hoe Jozef de aanwijzingen van God zonder aarzelen opvolgt, ook als de betekenis ervan hem soms duister is, of het verband met de overige plannen van God voor hem verborgen blijft.

De kerkvaders en de geestelijke schrijvers hebben vaak op zijn sterk geloof gewezen. Johannes Chrysostomus zegt over de reactie van Jozef, wanneer de engel hem de opdracht geeft om voor Herodes naar Egypte te vluchten: (zie Mt 2, 13). Toen Jozef dat hoorde, nam hij er geen aanstoot aan en zei ook niet: dat is vreemd. Kort geleden gaf u mij te verstaan dat Hij zijn volk zou redden en nu is Hij niet eens in staat om zichzelf te redden en moeten we vluchten, een reis ondernemen en lange tijd wegblijven. Dat gaat tegen uw belofte. Zo redeneert Jozef niet want hij is trouw. Ook stelt hij geen vragen over de tijd van terugkeer, hoewel de engel dat in het ongewisse had gelaten, want hij had gezegd: Blijf daar – in Egypte – tot ik het u zeg. Toch maakt hij geen moeilijkheden, hij gehoorzaamt, hij gelooft en verdraagt blijmoedig alle beproevingen [In Matthaeum homiliae, 8, 3 (PG 57, 85)].

Het geloof van Jozef wankelt niet, hij gehoorzaamt onmiddellijk, zonder ook maar één moment te aarzelen. We kunnen deze les beter begrijpen als we bedenken dat zijn geloof actief is, en dat zijn volgzaamheid niet betekent dat hij zich door de gebeurtenissen laat leiden. Want niets is zo in strijd met het christelijk geloof als conformisme, apathie of gebrek aan geestkracht.

Jozef liet zijn leven zonder enig voorbehoud in de handen van God, maar hij dacht na over wat er gebeurde. Zo heeft hij van de Heer het vermogen gekregen de werken van God te begrijpen, de ware wijsheid. Hij leerde op die manier, stap voor stap, dat de bovennatuurlijke plannen een goddelijke samenhang hebben, en dat ze soms tegen de menselijke plannen ingaan.

De patriarch verzuimt niet om bij de verschillende omstandigheden na te denken en met verantwoordelijkheid te handelen. Integendeel, hij stelt zijn ervaring in dienst van het geloof. Toen hij uit Egypte terugkwam en hoorde dat Archelaos in plaats van zijn vader Herodes in Judea heerste, vreesde hij daarheen te gaan (Mt 2, 22). Hij had geleerd binnen het kader van de goddelijke plannen te handelen. Als een bevestiging dat God inderdaad dát wil wat hij al vermoedde, krijgt hij de aanwijzing om zich in Galilea terug te trekken.

Zo was het geloof van de heilige Jozef: zonder voorbehoud, vol vertrouwen, met een actieve overgave aan de wil van God, in een bewust beleefde gehoorzaamheid. En met het geloof komt de naastenliefde, de liefde. Zijn geloof is versmolten met de liefde, met de liefde voor God die de beloften aan Abraham, Jacob en Mozes in vervulling kwam brengen; met zijn liefde als echtgenoot van Maria, en met zijn vaderliefde voor Jezus. Hij gelooft en bemint en heeft vertrouwen in de grote zending die God in de wereld begon, de verlossing van de mensen, waarbij Hij zich ook van hem, Jozef, een timmerman uit Galilea, wilde bedienen.

We moeten dus geloven zonder ontmoedigd te worden, zonder ons door menselijke berekeningen te laten tegenhouden. We zullen de hindernissen overwinnen als we aan de slag gaan en ons volledig op deze taak richten, zodat we door onze eigen inspanning nieuwe wegen openen. Bij alle moeilijkheden is dit het recept: persoonlijke heiligheid, overgave aan de Heer.

Heiligheid is leven zoals onze Vader in de hemel het wil. Jullie zullen opmerken dat dat moeilijk is. Dat klopt, want het is een hoog ideaal, maar het is ook gemakkelijk, want het ligt binnen handbereik. Als iemand ziek wordt lukt het niet altijd om het juiste geneesmiddel te vinden. Maar in het bovennatuurlijke ligt het anders. We hebben het geneesmiddel altijd bij de hand en dat is Jezus die aanwezig is in de heilige Eucharistie en die ons bovendien zijn genade geeft in de andere sacramenten die Hij voor ons heeft ingesteld.

Laten we in woord en daad herhalen: Heer, ik vertrouw op U, uw gewone voorzienigheid is voor mij genoeg, ik reken op de hulp die U mij elke dag geeft. We hoeven geen grote wonderen te vragen — waarom zouden we ook? — maar we kunnen Hem wel vragen ons geloof te vermeerderen, ons verstand te verlichten en onze wil te versterken. Jezus is altijd bij ons en Hij is altijd dezelfde.

Vanaf het begin van mijn prediking heb ik jullie gewaarschuwd voor een vals soort vergoddelijking. Wees niet benauwd om jezelf te zien zoals je bent: van leem. Wees niet bezorgd, want jij en ik, wij zijn kinderen van God, vanaf de eeuwigheid uitverkoren door een goddelijke roeping. Dat is de juiste vergoddelijking: De Vader heeft ons door Jezus Christus uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht (Ef 1, 4). Wij zijn op een bijzondere wijze van God, ondanks onze persoonlijke armzaligheid zijn we zijn werktuigen, en we zullen resultaat boeken zolang we het besef van onze zwakheid maar niet kwijtraken. De bekoringen laten ons de dimensie daarvan duidelijk zien.

Als we ons ontmoedigd voelen bij het haarscherp ervaren van onze nietigheid, dan moeten we ons volledig in de handen van God laten en volgzaam zijn. Er wordt verteld dat een bedelaar op een dag Alexander de Grote tegemoet ging en om een aalmoes vroeg. Alexander bleef staan en gaf het bevel hem heer van vijf steden te maken. De arme man, verward en van zijn stuk gebracht, riep uit: zoveel heb ik niet gevraagd! En Alexander antwoordde: jij hebt gevraagd zoals jij bent, ik heb je gegeven zoals ik ben.

Ook wanneer we onze beperkingen heel diep ervaren, kunnen en moeten we naar God de Vader, God de Zoon en God de heilige Geest kijken, want we weten dat wij deel hebben aan het goddelijk leven. We hebben nooit voldoende reden om achterom te kijken: (zie Lc 9, 62) de Heer staat naast ons. We moeten trouw onze verplichtingen nakomen, bij Jezus de liefde en de stimulans vinden om begrip te hebben voor de fouten van anderen en onze eigen fouten te bestrijden. Zo dient zelfs de ontmoediging — die van jou, die van mij, die van alle mensen — ook als steun voor het Rijk van Christus.

Laten we onze zwakheden erkennen, maar de macht van God belijden. Het christelijk leven moet worden gekenmerkt door optimisme, blijdschap en de vaste overtuiging dat de Heer zich van ons wil bedienen. Als wij ons deel voelen van de heilige Kerk, als we zien dat we worden gestut door de sterke rots van Petrus en door de werkzaamheid van de heilige Geest, zullen we het besluit nemen om onze kleine plicht van ieder ogenblik te vervullen: iedere dag een beetje zaaien. En de oogst zal de schuren tot barstens toe vullen.

Jezus aan het kruis, met een Hart dat doorboord is uit liefde voor de mensen, is een duidelijk antwoord — woorden zijn hier overbodig — op de vraag naar de waarde van de dingen en van de mensen. De mensen, hun leven en hun geluk, zijn zoveel waard dat de Zoon van God zich overgeeft om hen te verlossen, te zuiveren en te verheffen. Wie zal zijn gewonde Hart niet beminnen? vroeg een mens van gebed zich af. En hij ging verder: Wie zal niet met liefde aan liefde beantwoorden? Wie zal zo’n zuiver Hart niet omhelzen? Wij, die van vlees zijn, zullen liefde met liefde vergelden. We zullen Degene die voor ons gewond werd, omhelzen. Degene wiens handen en voeten, wiens zijde en Hart door de goddelozen doorboord werden. Laten wij bidden dat Hij zich verwaardigt ons hart aan zich te binden door de band van de liefde en ons hart met een lans te doorsteken, want het is nog altijd hard en onboetvaardig [H. Bonaventura, Vitis mystica, 3, 11 (PL 184, 643)].

Liefhebbende harten hebben zich altijd met zulke gedachten, gevoelens en woorden tot Jezus gericht. Maar om die taal te verstaan, om werkelijk te begrijpen wat het menselijk hart is en wat het Hart van Christus en de liefde van God is, hebben we geloof en nederigheid nodig. Met geloof en nederigheid heeft de heilige Augustinus wereldwijd geroemde woorden voor ons nagelaten: Gij hebt ons geschapen, Heer, opdat wij van U zijn en ons hart heeft geen rust totdat het rust vindt in U [Confessiones, 1, 1, 1 (PL 32, 661)].

Als de mens niet nederig is pretendeert hij over God te beschikken, maar niet op de manier die Christus zelf voor ons mogelijk maakte toen Hij zei: Neemt en eet dit is mijn lichaam, (1 Kor 11, 24) maar veeleer door te proberen de grootheid van God tot menselijke afmetingen terug te brengen. De rede — de koude en blinde rede en niet de intelligentie die voortkomt uit het geloof, noch de gezonde intelligentie van de mens die de dingen op hun waarde kan schatten en liefhebben — verwordt tot de redeloosheid van de mens die zijn eigen armzalige ervaring als maatstaf neemt, die de waarheid over de mens omlaaghaalt en het hart met een korst bedekt, waardoor het ongevoelig wordt voor de inspiraties van de heilige Geest. Ons arme verstand zou verloren zijn als de macht van de barmhartige God het niet uit zijn ellende zou bevrijden: Ik geef u een nieuw hart en een nieuwe geest in uw binnenste; uw hart van steen haal Ik uit u weg, en Ik geef u een hart van vlees (Ez 36, 26). Bij deze beloften van de heilige Schrift krijgt de ziel weer licht en jubelt zij van blijdschap.

Ik ken de plannen die Ik met u heb: ze hebben uw heil op het oog, niet uw onheil, (Jer 29, 11) verklaart God door de mond van de profeet Jeremia. De liturgie betrekt deze woorden op Jezus, want in Hem wordt ons duidelijk hoe God ons liefheeft. Hij komt niet om ons te veroordelen en ons armzaligheid of kleinzieligheid te verwijten. Hij komt om ons te redden, te vergeven, te verontschuldigen en om ons vrede en vreugde te brengen. Als wij deze schitterende relatie van de Heer met zijn kinderen eenmaal gaan zien, zal ons hart als vanzelf veranderen en zal er voor onze ogen een nieuw panorama opengaan, vol reliëf, diepte en licht.

De christelijke blijdschap

Laten we het thema dat de Kerk ons vandaag voorhoudt nog eens oppakken: Maria is met ziel en lichaam naar de hemel gegaan; de engelen jubelen! Ik denk ook aan de grote blijdschap van de heilige Jozef, haar allerzuiverste bruidegom, die haar in het paradijs opwachtte. Maar laten we terugkeren naar de aarde. Het geloof verzekert ons dat ons leven hier beneden een pelgrimstocht is, een reis, waarbij offers, lijden en ontberingen niet zullen ontbreken. Niettemin moet de vreugde altijd een tegenwicht vormen op deze weg.

De Heer in vreugde dienen (Ps 99, 2). Een andere manier om Hem te dienen is er niet. God houdt van een blijmoedige gever (2 Kor 9, 7), van iemand die zich volledig geeft in een offer dat hij van harte brengt, want we hebben geen enkele reden om bedroefd te zijn!

Misschien vinden jullie dit overdreven optimistisch, want ieder mens kent zijn tekorten en mislukkingen, iedereen heeft te maken met leed, vermoeidheid, ondankbaarheid, misschien zelfs met haat. Waarom zouden wij, christenen, die niet anders zijn dan anderen, vrijgesteld zijn van wat bij het leven van de mens hoort?

Het zou naïef zijn te doen alsof we niet herhaaldelijk lijden, moedeloosheid, verdriet en eenzaamheid op onze pelgrimstocht over deze aarde tegenkomen. Door ons geloof weten we met zekerheid dat dit alles geen toeval is, en dat het niet het lot van de mens is om de vernietiging van zijn verlangen naar geluk tegemoet te gaan. Het geloof leert ons dat alles een bovennatuurlijke zin heeft, want alles hoort bij de kern van de roeping die ons naar het huis van de Vader leidt. Deze bovennatuurlijke visie op het aardse bestaan van de christen is geen simpele voorstelling van het complexe leven van de mens. Het geeft ons juist de zekerheid dat de rode draad van de liefde van God er doorheen kan lopen; de sterke, onverwoestbare kabel die het leven op aarde verbindt met het uiteindelijke leven in het Vaderland.

Het feest van Maria Tenhemelopneming houdt ons de realiteit van deze blijde hoop voor ogen. Wij zijn nog onderweg, maar onze Moeder is ons voorgegaan en wijst ons naar het einde van deze weg. Ze zegt ons steeds weer dat het mogelijk is om daar te komen en dat we er ook zullen komen als we trouw zijn, want de allerheiligste Maagd Maria is niet alleen een voorbeeld, maar ook de hulp van de christenen. En op ons gebed — Monstra te esse Matrem, laat zien dat u Moeder bentHymne Ave maris stella) — kan en wil ze niet reageren met de weigering om zich met moederlijke zorg om haar kinderen te bekommeren.