Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Nederigheid → fundamentele deugd van het christelijk leven .

Kort geleden zag ik een prachtig reliëf in marmer, met de afbeelding van de aanbidding van het Kind Jezus door de drie wijzen. Rond het reliëf waren figuren afgebeeld: vier engelen, ieder met een symbool: een kroon, een wereldbol met een kruis erop, een zwaard en een scepter. Met deze vertrouwde symbolen werd de gebeurtenis voorgesteld die wij vandaag vieren: enkele wijze mannen — volgens de traditie waren het koningen — knielen neer voor een Kind, nadat zij in Jeruzalem gevraagd hadden: Waar is de pasgeboren koning der Joden?[Mt 2, 2).

Aangespoord door deze vraag kijk ik naar Jezus die in een kribbe ligt (Lc 2, 12), een plaats die bestemd is voor dieren. Heer, waar is uw koningschap, uw kroon, uw zwaard, uw scepter? Ze behoren Hem toe, maar Hij wil ze niet. Hij heerst, gewikkeld in doeken. Hij is een weerloze koning die zich in de hulpeloosheid van een klein kind aan ons voorstelt. Hoe zouden wij niet denken aan de woorden van de apostel: Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen (Fil 2, 7).

God is mens geworden om de wil van zijn Vader aan ons bekend te maken. In de kribbe begint Hij al met zijn onderricht. Hij zoekt ons met een oproep tot heiligheid, opdat wij de verlossing samen met Hem voltooien. Denk eens na over dit eerste onderricht: wij moeten met Hem verlossen, maar niet door over onze naasten te heersen, maar over onszelf. Net als Christus moeten wij ons ontledigen, ons als de dienaar van anderen beschouwen om hen tot God te kunnen brengen.

Waar is de Koning? Zal Jezus niet op de eerste plaats in het hart, in jouw hart willen heersen? Daarom komt Hij als een klein kind, want wie zou niet van zo”n schepseltje houden? Waar is de Koning? Waar is de Christus die de heilige Geest probeert vorm te geven in onze ziel? Hij is niet te vinden in de trots, want die scheidt ons van God, en ook niet in de liefdeloosheid, want die isoleert ons van de mensen. Christus kan daar niet zijn, want daar is de mens alleen.

Als je op dit feest van Driekoningen aan de voeten van het Jezuskind knielt, voor een Koning zonder uiterlijke tekenen van zijn koningschap, dan kun je Hem zeggen: Heer, ban de trots uit mijn leven, breek mijn eigenliefde, deze drang om mij te laten gelden en mijn wil aan anderen op te leggen. Maak dat de vereenzelviging met U het fundament van mijn leven wordt.

We gaan onze beschouwing over Witte Donderdag beëindigen. Als Onze Lieve Heer ons heeft geholpen — en daartoe is Hij altijd bereid, als we ons hart maar voor Hem openstellen — dan zal dat een aansporing voor ons zijn om te beantwoorden met wat het belangrijkste is: met liefde. En door een leven van dienstbaarheid zullen we erin slagen de liefde onder de mensen te verbreiden. Ik heb u een voorbeeld gegeven (Joh 13, 15), zegt Jezus zijn leerlingen na de voetwassing op de avond van het Laatste Avondmaal. Laten wij hoogmoed, eerzucht en heerszuchtige verlangens uit ons hart bannen en dan zullen vrede en vreugde, die hun wortels hebben in onze persoonlijke offergeest, om ons en in ons heersen.

Om te eindigen een gedachte van kinderlijke liefde voor Maria, de moeder van God en ook onze moeder. Neem me niet kwalijk dat ik weer een herinnering uit mijn kinderjaren ophaal: een prentje dat in mijn streek verspreid werd toen de heilige Pius X een sterke impuls gaf aan de praktijk van de veelvuldige communie. Op dat prentje werd Maria afgebeeld in aanbidding voor de heilige Hostie. Onze Lieve Vrouw leert ons, net zoals toen en dat zal ze blijven doen, om met Jezus te spreken, vertrouwelijk met Hem om te gaan en Hem in de verschillende omstandigheden van de dag te herkennen en te ontmoeten. Maar vooral op het heilig ogenblik van het Misoffer, wanneer de tijd zich met de eeuwigheid verenigt en Jezus met het gebaar van de eeuwige hogepriester alles tot zich trekt om het vervolgens divino afflante Spiritu, door de adem van de heilige Geest naar de Vader te brengen.

Het kan dat inbeelding en trots de kop opsteken bij de gedachte aan de waardigheid van de zending waartoe God ons roept. Maar we hebben een verkeerd beeld van de christelijke roeping als we ons daardoor laten verblinden en vergeten dat we van leem zijn gemaakt, dat we stof en ellende zijn. Het kwaad zit niet alleen in de wereld om ons heen, het zit ook in onszelf, het nestelt zich in ons hart en verleidt ons tot laagheid en egoïsme. Alleen de genade van God is een sterke rots; wij zijn zand, drijfzand.

Als we een blik werpen op de geschiedenis van de mensheid of als we de situatie in de wereld bezien, dan is het pijnlijk te moeten constateren dat er na twintig eeuwen zo weinig mensen zijn die zich christen noemen, en dat degenen die deze naam dragen vaak niet trouw zijn aan hun roeping. Jaren geleden zei iemand die het niet kwaad bedoelde maar geen geloof had, bij het zien van een wereldkaart: Hier zie je de mislukking van Christus. Al zoveel eeuwen proberen ze zijn leer in het hart van de mensen te planten en kijk eens naar het resultaat: er zijn geen christenen.

Ook nu zijn er velen die zo denken. Maar Christus is niet mislukt: de wereld wordt voortdurend door zijn woord en zijn leven bevrucht. Het werk van Christus, de taak die zijn Vader Hem heeft opgedragen, wordt werkelijkheid. De geschiedenis is doortrokken van zijn kracht die het ware leven brengt: wanneer alles aan Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die het al aan Hem onderwierp. Dan zal God alles in allen zijn (1 Kor 15, 28).

God wil ons als medewerkers bij deze opdracht die Hij in de wereld uitvoert, Hij wil het risico van onze vrijheid lopen. Als ik naar het pasgeboren Kindje in Betlehem kijk dat zwak, arm en weerloos is, dan raakt mij dat echt. God geeft zich over in de handen van de mensen, Hij komt naar ons toe en daalt naar ons af.

Hij die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden (Fil 2, 6-7) God buigt zich over naar onze vrijheid, onze onvolmaaktheid en onze ellende. Hij laat toe dat goddelijke schatten in aarden kruiken worden gedragen en dat wij deze schatten aan anderen laten kennen door onze ontoereikendheid met zijn goddelijke kracht te vermengen.

De christenen dragen de grote genadeschatten in lemen vaten (zie 2 Kor 4, 7). God heeft ze toevertrouwd aan de broze en zwakke menselijke vrijheid. Ondanks zijn hulp zullen onze begeerten, gemakzucht en trots soms toch de weg versperren voor de genade en ons verleiden tot de zonde. Al lang, al meer dan een kwart eeuw, heb ik de gewoonte om bij het bidden van de geloofsbelijdenis iets toe te voegen aan de woorden waarmee ik mijn geloof in de goddelijkheid van de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk bevestig: ondanks alles. Als ik dat aan iemand vertel en hij mij vraagt wat ik daarmee bedoel, antwoord ik: jouw en mijn zonden.

Ook al is dit nog zo waar, het geeft ons absoluut niet het recht om de Kerk naar menselijke maatstaven en zonder de goddelijke deugd van geloof te beoordelen, en alleen maar te kijken naar het meer of minder competent zijn van sommige geestelijken of sommige christenen. Dat zou oppervlakkig zijn. Het belangrijkste in de Kerk is niet dat we kijken hoe de mensen aan de genade beantwoorden, maar dat we kijken naar wat God doet. De Kerk is Christus die onder ons aanwezig is, God die naar de mensheid komt om haar te redden, die ons door zijn openbaring roept, met zijn genade heiligt, en ons in de kleine en grote strijd van het leven van alledag met zijn voortdurende hulp ondersteunt.

Het is niet uitgesloten dat wij de mensen gaan wantrouwen; iedereen zou in ieder geval zichzelf moeten wantrouwen en de dag met een mea culpa, met woorden van diep en oprecht berouw moeten afsluiten. Wij hebben niet het recht om aan God te twijfelen. En twijfelen aan de Kerk, aan haar goddelijke oorsprong, aan de reddende werking van haar prediking en van haar sacramenten, is twijfelen aan God en aan de werkelijke komst van de heilige Geest.

Voordat Christus werd gekruisigd — schrijft de heilige Johannes Chrysostomus — was er geen verzoening. En zolang er geen verzoening was, werd de heilige Geest niet gezonden… De afwezigheid van de heilige Geest was een teken van de goddelijke toorn. Maar nu u ziet dat Hij met de volheid van zijn gaven gezonden is, mag u niet aan de verzoening twijfelen. Men zal misschien vragen: waar is de heilige Geest dan? Men kon van zijn aanwezigheid spreken toen er wonderen gebeurden, doden ten leven werden opgewekt en melaatsen werden genezen. Maar hoe kunnen we nú weten dat Hij er werkelijk is? Weest niet bezorgd, ik zal u tonen dat de heilige Geest ook nu onder ons is…

Als de heilige Geest er niet was, zouden wij niet kunnen zeggen: Heer Jezus, want niemand kan zeggen: Jezus is de Heer, behalve in de heilige Geest (1 Kor 12, 3). Als de heilige Geest er niet was, zouden we niet met vertrouwen kunnen bidden. Want als we bidden, zeggen we: Onze Vader die in de hemel zijt (Mt 6, 9). Als de heilige Geest er niet was, zouden we God niet Vader kunnen noemen. Hoe weten we dat? Omdat de apostel ons leert: Omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van zijn Zoon in onze harten gezonden, die roept: Abba, Vader (Gal 4, 6).

Als u dus God de Vader aanroept, bedenk dan dat het de Geest is die uw ziel heeft beroerd en u dit gebed ingegeven heeft. Als de heilige Geest er niet was, zou er in de Kerk geen enkel woord van wijsheid of wetenschap zijn, want er staat geschreven: Door de Geest wordt het woord der wijsheid gegeven (1 Kor 12, 8)… Als de heilige Geest niet aanwezig was, zou er geen Kerk zijn. Als er echter een Kerk is, dan is het zeker dat de heilige Geest er is [H. Johannes Chrysostomos, Sermones panegyrici in solemnitates D.N. Iesu Christi, hom. 1, De Sancta Pentecoste, nr. 3-4 (PG 50, 457)].

Ondanks alle menselijke gebreken en tekorten, herhaal ik, is de Kerk het teken en in zekere zin — dus niet in de strikte zin van de dogmatische definitie van het wezen van de zeven sacramenten van het Nieuwe Verbond — het universele sacrament van de tegenwoordigheid van God in de wereld. Christen zijn betekent opnieuw geboren worden uit God en naar de mensen gezonden worden om hun de redding te verkondigen. Als wij een sterk en levend geloof zouden hebben en met moed bekendheid zouden geven aan Christus, dan zouden ook onze ogen wonderen zien, zoals in de tijd van de apostelen.

Ook nu worden blinden genezen die niet meer naar de hemel konden kijken om de wonderwerken van God te zien. Ook nu wordt bewegingsvrijheid gegeven aan lammen en kreupelen die door hun hartstochten geketend waren en die al niet meer wisten lief te hebben. Ook nu wordt het gehoor teruggegeven aan doven die niets van God wilden weten. En stommen van wie de tong gebonden was, omdat ze hun nederlagen niet wilden bekennen, worden tot spreken gebracht. En doden die door hun zonden het leven verloren hadden, staan op. Opnieuw ervaren wij dat het woord van God levend en krachtig is, snijdender dan elk tweesnijdend zwaard (Heb 4, 12). En net als de eerste christengelovigen verheugen ook wij ons vol verbazing over de kracht van de heilige Geest en zijn werking in het verstand en de wil van zijn schepselen.

We waren zojuist aanwezig bij de gebeurtenis in Naïn. We zouden ons ook veel andere gebeurtenissen voor de geest kunnen halen, want het evangelie staat er vol van. Deze verhalen hebben het hart van de mensen altijd geraakt en zullen dat blijven doen. Ze gaan niet alleen over het oprechte gebaar van een man die medelijden heeft met zijn medemensen, maar vooral over de openbaring van de onmetelijke liefde van God. Het hart van Jezus is het hart van de mensgeworden God, van de Emmanuël, God met ons.

De Kerk wordt, met Christus verenigd, geboren uit een doorstoken Hart (Hymne bij de vigilie van het feest van het heilig Hart). Uit dit hart dat wijd openstaat, ontvangen wij het leven. Moeten we hierbij niet vanzelf, al is het maar even, bij de sacramenten stilstaan waardoor God in ons werkt en ons laat delen in de verlossende kracht van Christus? Het is toch vanzelfsprekend dat wij met een bijzondere dankbaarheid aan het allerheiligst sacrament van de Eucharistie denken, aan het heilig offer van Calvarië en de voortdurende onbloedige hernieuwing ervan in de heilige Mis? Het is Jezus die zich als voedsel aan ons geeft. Omdat Jezus tot ons komt wordt alles anders, want er werkt een kracht in ons — de hulp van de heilige Geest — die onze ziel vult en die vorm geeft aan onze daden, onze gedachten en onze gevoelens. Het hart van Christus geeft vrede aan de christen.

Het fundament van de overgave die de Heer van ons vraagt zijn niet alleen onze eigen wensen of onze eigen krachten die zo vaak beperkt en hulpeloos zijn; de overgave steunt in de eerste plaats op de genade die het liefdevolle hart van de mensgeworden God voor ons heeft veroverd. Daarom kunnen en moeten wij volharden in ons geestelijk leven als kinderen van onze Vader die in de hemel is, zonder toe te geven aan ontmoediging of neerslachtigheid. Ik wijs er graag op dat de christen juist in het dagelijks leven, in de gewone dingen en in de normale omstandigheden, vanuit het geloof, de hoop en de liefde leeft. Hierin ligt namelijk de essentie van het doen en laten van de mens die vertrouwt op de hulp van God. In deze theologale deugden vindt hij vreugde, kracht en innerlijke vrede.

Dit zijn de vruchten van de vrede van Christus, van de vrede die zijn allerheiligst Hart ons brengt. Want, het is goed daar nog eens op terug te komen, de liefde van Jezus voor de mensen is een van die onpeilbare diepten van het goddelijk mysterie, van de liefde van de Zoon voor de Vader en voor de heilige Geest. De heilige Geest, de liefdesband tussen de Vader en de Zoon, ontmoet in het Woord een menselijk hart.

Het is niet mogelijk over deze centrale mysteries van ons geloof te spreken zonder ons bewust te zijn van de beperktheid van ons verstand en de rijkdom van de openbaring. Toch geloven wij nederig en vast in deze waarheden, ook al kunnen we ze met ons verstand niet bevatten. Gesteund door het getuigenis van Christus weten we dat het zo is; dat de liefde in de schoot van de Drie-eenheid over alle mensen wordt uitgegoten via de liefde van het hart van Jezus.