Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is arbeid → goed gedaan werk .

Hij ging weldoende rond

Zie je dat het belangrijk is Jezus te kennen en met liefde naar zijn leven te kijken? Ik ben dikwijls in de heilige Schrift op zoek gegaan naar de definitie, naar de beschrijving van het leven van Jezus en die heb ik gevonden in een paar woorden van de heilige Geest: Pertransiit benefaciendo, Hij ging weldoende rond (Hand 10, 38). Iedere dag van zijn leven op aarde, van zijn geboorte tot aan zijn dood, ging Hij weldoende rond, iedere dag bracht Hij door met het goede te doen. En op een andere plaats zegt de heilige Schrift: bene omnia fecit, Hij heeft alles welgedaan (Mc 7, 37). Hij heeft alles tot een goed einde gebracht, wat Hij deed was alleen maar goed.

En jij? En ik? Laten we eens kijken of er dingen zijn die wij moeten verbeteren. Ik zie bij mijzelf veel waaraan ik moet werken, en omdat ik besef dat ik niet in staat ben om op eigen krachten het goede te doen, en omdat Jezus ons heeft gezegd dat wij zonder Hem niets kunnen (zie Joh 15, 5), willen wij, jij en ik, de hulp van de Heer afsmeken op voorspraak van zijn Moeder, in een intiem gesprek dat eigen is aan mensen die van God houden. Meer zeg ik er niet over, want ieder van jullie moet zelf spreken, volgens je eigen behoeften. Nu ik jullie deze raad geef, pas ik deze leer, in stilte, op mij en mijn eigen ellende toe.

Wil je ergens toe dienen: dien!

Om je beroep te heiligen moet je het werk menselijk en bovennatuurlijk gezien serieus nemen. Als contrast daarmee wil ik een stukje aanhalen uit een van die oude verhalen van de apocriefe evangeliën: De vader van Jezus, die timmerman was, maakte ploegen en jukken. Op zekere dag — gaat het verhaal verder — bestelde een belangrijke man een bed bij hem. Toen bleek dat één van de beddenpoten korter was dan de andere wist Jozef zich geen raad. Toen zei het Kind Jezus tegen zijn vader: Leg de twee palen zo op de grond dat ze aan één uiteinde gelijk zijn. Dat deed Jozef. Jezus ging aan de andere kant staan, pakte het kortste stuk hout en rekte het uit tot het even lang was als het andere. Bij het zien van het wonder was Jozef, zijn vader, vol bewondering, sloeg zijn armen om het Kind, overlaadde het met kussen en zei: Wat ben ik toch gelukkig dat God mij dit Kind heeft gegeven! (Evangelie van de kinderjaren, ten onrechte toegeschreven aan de apostel Thomas; uit “Los evangelios apócrifos”, edición de A. Santos Otero, Madrid 1956, p. 314—315).

Voor zoiets zou Jozef God niet bedanken, want op die manier zal hij nooit gewerkt hebben. Hij is geen man van gemakkelijke en miraculeuze oplossingen, maar een man die doorzet, zich inspant en zo nodig inventief is. De christen weet dat God wonderen doet; dat Hij ze eeuwen geleden heeft gedaan, dat Hij ze bleef doen en ze nog steeds doet, want non est abbreviata manus Domini, de macht van de Heer is niet kleiner geworden (Jes 59, 1).

Wonderen laten de verlossende almacht van God zien, maar ze zijn geen middel om ons onvermogen op te heffen, of onze gemakzucht een handje te helpen. Het wonder dat de Heer van jou vraagt is dat je volhardt in je christelijke en goddelijke roeping, in de heiliging van het dagelijks werk. Hij vraagt je het wonder om het proza van alledag om te zetten in een heldendicht, door de gewone bezigheden met liefde te doen. Hij verwacht van jou dat je een mens bent met verantwoordelijkheidsbesef, apostolische ijver en dat je goed bent in je beroep.

Als motto voor je werk wil ik je het volgende meegeven: Wil je ergens toe dienen: dien! Maar dan moet je in de eerste plaats weten hoe je je werk tot een goed einde brengt. Ik geloof niet in de oprechte bedoeling van iemand die geen moeite doet om de nodige deskundigheid in zijn beroep te ontwikkelen. Goede wil alleen is niet genoeg, je moet ook weten hoe je het moet aanpakken, en of we dat echt willen zal blijken uit onze inzet om de dingen met de grootst mogelijke perfectie af te ronden.

Hoewel we er bij andere gelegenheden al veel over hebben gesproken, wil ik de natuurlijkheid en eenvoud van het leven van de heilige Jozef die zich niet van zijn buren afzonderde of onnodig afstand schiep, nog eens onderstrepen.

Ik spreek dan ook niet graag van katholieke arbeiders, katholieke ingenieurs, katholieke artsen — al kan het in bepaalde omstandigheden wenselijk zijn dat te doen — alsof het soorten zijn binnen een geslacht, alsof katholieken een apart groepje vormen. Dit zou de indruk wekken dat er een kloof is tussen christenen en de rest van de mensheid. Ik respecteer een andere mening, maar ik denk dat het juister is om te spreken van arbeiders die katholiek zijn, of van katholieken die arbeider zijn; van ingenieurs die katholiek zijn, of van katholieken die ingenieur zijn. Want de mens die gelovig is en een intellectueel, technisch of ambachtelijk beroep heeft, is met de anderen verbonden, hij is gelijk aan de anderen, hij heeft dezelfde rechten en plichten, dezelfde wens om in het leven vooruit te komen, en zet zich evenzeer in om de gemeenschappelijke problemen aan te pakken en op te lossen.

Een katholiek die deze instelling heeft zal van zijn leven een getuigenis van geloof, hoop en liefde weten te maken; met eenvoud en natuurlijkheid, zonder enige ophef. Door een coherent gedrag laat hij zien dat de Kerk steeds in de wereld aanwezig is, want alle katholieken zijn zelf de Kerk, als volwaardig lid van het ene volk van God.

De persoonlijke vrijheid

Een christen mag in zijn werk — en het is zijn plicht te werken — niet de hand lichten met de eisen die van nature passen bij de aard van zijn werk. Als met de uitdrukking de zegen over de menselijke activiteiten zou worden bedoeld dat daarmee hun eigen dynamiek ongedaan wordt gemaakt of eraan wordt ontnomen, dan zou ik die woorden niet willen gebruiken. Ik ben ervan overtuigd dat de dagelijkse bezigheden van de mensen geen soort confessioneel uithangbord moeten hebben. Ik vind namelijk, met alle respect voor andere meningen, dat we dan het gevaar lopen de heilige naam van ons geloof lichtvaardig te gebruiken. Bovendien is het etiket katholiek af en toe gebruikt om mentaliteiten en manieren van doen te rechtvaardigen die menselijk gezien niet bepaald prijzenswaardig waren.

Aangezien de wereld met alles wat daar is goed is — met uitzondering van de zonde —omdat zij uit de handen van God is voortgekomen, moet een christen in de voortdurende strijd om God niet te beledigingen, een positieve strijd uit liefde, samen met zijn medeburgers al het aardse als een opdracht beschouwen, en alle zaken die betrekking hebben op de waardigheid van de persoon verdedigen.

Heel in het bijzonder mag hij het grote goed van de persoonlijke vrijheid niet uit het oog verliezen. Alleen als hij de individuele vrijheid van anderen met de daarbij behorende persoonlijke verantwoordelijkheid verdedigt, kan hij ook op een menselijk en christelijk eerzame manier zijn eigen vrijheid verdedigen. Ik blijf steeds herhalen dat de Heer ons, zonder enige verdienste van onze kant, een groot bovennatuurlijk geschenk heeft gegeven: de goddelijke genade, en een prachtig menselijk geschenk: de persoonlijke vrijheid. Dit eist van ons dat we integer zijn en ons best doen om ons binnen de goddelijke wetten te bewegen; want waar de Geest van God is, daar is vrijheid (2 Kor 3, 17). Anders ontaardt dit in willekeur.

Het koninkrijk van Christus is een rijk van vrijheid waar geen andere slaven zijn dan zij die zich vrijwillig door de liefde van God gevangen laten nemen. Deze gezegende slavernij uit liefde maakt ons vrij! Zonder vrijheid kunnen wij niet aan de genade beantwoorden; zonder vrijheid kunnen we ons niet in vrijheid aan de Heer geven op grond van het meest bovennatuurlijke motief dat er is: omdat we er zin in hebben.

Sommigen van degenen die nu naar mij luisteren, kennen mij al jaren. Jullie kunnen bevestigen dat ik al mijn hele leven de persoonlijke vrijheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid verkondig. Ik heb die overal gezocht en die zoek ik nog steeds, zoals Diogenes naar een mens zocht. En ik houd er steeds meer van, meer dan van alle dingen op aarde; het is een schat die we nooit genoeg kunnen waarderen.

Als ik over persoonlijke vrijheid spreek, gebruik ik dat begrip niet als voorwendsel om het over thema”s te hebben die misschien heel gerechtvaardigd zijn, maar mij in mijn functie als priester niet aangaan. Het is nu eenmaal niet mijn taak om wereldlijke, tijdgebonden onderwerpen te behandelen. Het zijn zaken die Christus aan de vrije en bezonnen discussie van de mensen heeft overgelaten. Ik weet ook dat de priester menselijke partijdigheid tot elke prijs uit de weg moet gaan, en dat hij zijn de mond alleen moet opendoen om de zielen naar God te brengen, naar zijn verlossingsleer, naar de sacramenten die Jezus heeft ingesteld, naar het innerlijk leven dat ons dichter bij de Heer brengt, want wij weten dat wij zijn kinderen zijn en dus broeders en zusters van alle mensen, zonder iemand uit te zonderen.

Vandaag vieren we het feest van Christus Koning. Ik ga mijn boekje als priester niet te buiten als ik zeg dat iemand die het koninkrijk van Christus opvat als een politiek programma zich niet in het bovennatuurlijk doel van het geloof verdiept zal hebben. En dan is er weinig voor nodig of hij zal het geweten van anderen beladen met lasten die niet van Jezus komen, want zijn juk is zacht en zijn last licht (Mt 11, 30). Laten we de mensen echt liefhebben, laten we Christus boven alles liefhebben, en we zullen in een vredige en geloofwaardige samenleving de rechtmatige vrijheid van anderen alleen maar kunnen liefhebben.