Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Verlossing.

Wij staan aan het begin van de Goede Week. Het ogenblik waarop zich op de Calvarieberg de Verlossing van de hele mensheid zal voltrekken, is dichtbij. Dit is, lijkt me, een zeer geschikt moment voor u en voor mij om te overwegen hoe Jezus, onze Heer, ons heeft gered. Een moment ter overweging van zijn werkelijk onuitsprekelijke liefde voor die arme schepselen die uit stof, van de aarde genomen, gevormd zijn.

Memento, homo, quia pulvis es, et in pulverem reverteris (Ritus van de oplegging van de as op Aswoensdag; Vgl. Gen 3, 19): “Bedenk wel: stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”. Op deze wijze vermaant onze Moeder, de heilige Kerk, ons bij het begin van de vasten om nooit te vergeten hoe armzalig we zijn; dat ons lichaam, dat nu vol levenskracht is, ooit uiteen zal vallen tot stof, zoals de fijne wolken die onze voeten bij het lopen opwerpen, als de nevel die door zonnestralen verdreven wordt (Wijsh 2, 4).

Het voorbeeld van Christus

Na deze realistische verwijzing naar de onbeduidendheid van ieder van ons zou ik u graag een andere en heerlijke realiteit willen voorhouden: de vrijgevigheid van God waardoor we gesteund en vergoddelijkt worden. Luister naar de woorden van de Apostel: De liefdedaad van onze Heer Jezus Christus hoef ik u niet in herinnering te brengen: hoe Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij rijk zoudt worden door zijn armoede (2 Kor 8, 9). Kijkt u in alle rust naar het voorbeeld van de Meester, dan begrijpt u onmiddellijk, dat we daarin een niet aflatende aansporing vinden om ons leven lang te mediteren en om onze oprechte voornemens tot grotere edelmoedigheid in praktijk te brengen. Want we mogen het doel dat we moeten bereiken niet uit het oog verliezen: ieder van ons moet gelijkvormig worden aan Christus die —u hebt het zojuist gehoord— voor u en voor mij arm geworden is en geleden heeft. Daarmee geeft Hij ons een voorbeeld, opdat wij in zijn voetstappen zullen treden (vgl. 1 Petr 2, 21).

De blik op de hemel gericht

Moge onze hoop groeien, zodat wij gesterkt worden in het geloof dat een vaste grond is van wat wij hopen, het overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen (Heb 11, 1). Mogen wij groeien in deze deugd en dus de Heer smeken dat Hij zijn Liefde in ons vermeerdert. Immers, alleen hij wordt echt vertrouwd, die met alle kracht bemint. En het is de moeite waard de Heer te beminnen. U zult wel, net als ik, ervaren hebben dat wie verliefd is, zich zonder meer aan de ander overgeeft, in een prachtig klinkende harmonie van harten die kloppen in eenzelfde verlangen. Hoe zal dan de Liefde van God wel niet zijn? Weet u niet, dat Christus voor ieder van ons gestorven is? Ja, omwille van dat arme, kleine hart van ons werd het verlossende kruisoffer van Jezus volbracht.

De Heer spreekt ons vaak over de beloning die Hij met zijn dood en verrijzenis verdiend heeft. Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als Ik dan ben heengegaan en een plaats voor u heb bereid, kom Ik terug om u op te nemen bij Mij, opdat ook gij zult zijn waar Ik ben (Joh 14, 2­3). De hemel is het doel van ons aards levenspad. Jezus is ons voorgegaan en wacht daar onze komst af, in gezelschap van Maria en Jozef —die ik zozeer vereer—, van de engelen en de heiligen.

Er is nooit gebrek geweest aan ketters —ook niet in de apostolische tijd— die het erop gemunt hadden gelovigen de hoop te ontnemen. En als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgestaan, hoe kunnen dan sommigen onder u beweren, dat er geen opstanding van de doden bestaat? Als er geen opstanding van de doden bestaat, is ook Christus niet verrezen. En wanneer Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud en uw geloof eveneens… (1 Kor 15, 12­14). De goddelijkheid van onze weg —Jezus, weg, waarheid en leven (vgl. Joh 14, 6)— staat er borg voor dat deze leidt naar het eeuwig geluk, als wij ons niet van Hem afzonderen.

De taferelen waarin Christus tot zijn Vader spreekt, zijn zo talrijk, dat het niet mogelijk is bij allemaal stil te staan. Maar we mogen, lijkt me, niet voorbijgaan aan de uren, de zo intense uren die voorafgaan aan zijn Lijden en Sterven, de uren waarin Hij zich voorbereidt op het voltrekken van het Offer waardoor wij verzoend zullen worden met de goddelijke liefde. In de intimiteit van het Cenakel loopt zijn hart over. Hij richt zich in een smeekgebed tot de Vader. Hij kondigt de komst van de Heilige Geest aan. Hij spoort de zijnen aan tot een niet aflatende ijver in liefde en geloof.

Deze gloedvolle overpeinzing van de Verlosser vindt haar voortzetting in Getsemane als Hij voelt dat zijn lijden vol vernederingen en smarten ophanden is; met dat harde Kruis —het schandhout van de boosdoeners— waarnaar Hij zo vurig verlangde. Vader, als Gij wilt, laat dan deze beker aan Mij voorbijgaan (Luc 22, 42). En Hij bidt verder: Maar toch: niet mijn wil, maar uw wil geschiede (Ibidem). Later, als Hij aan het kruishout genageld is, alleen, de armen gespreid, met het gebaar van de eeuwige priester, is het nog steeds hetzelfde gesprek met zijn Vader: in uw handen beveel ik mijn geest (Luc 23, 46).