Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Deugden → o.l. Vrouw, meesteres van deugden.

Als wij zo leven, zullen we in de wereld een stuk vrede verwerkelijken; we zullen de dienst van de Heer voor anderen aantrekkelijk weten de maken, want God houdt van een blijmoedige gever (2 Kor 9, 7). De christen is in de maatschappij één tussen velen, maar zijn hart stroomt over van de vreugde van hem die zich voorneemt de Wil van de Vader —met de voortdurende hulp van de genade— te volbrengen. En hij voelt zich geen slachtoffer, niet iemand die geestelijk of lichamelijk onder dwang staat. Hij gaat met opgeheven hoofd, omdat hij mens is en omdat hij kind van God is.

Ons geloof stelt die deugden, waarvan niemand ooit de beoefening zou mogen vergeten, in het volle daglicht. Niemand kan het in menselijkheid winnen van de christen. Daarom is hij die Christus volgt in staat —niet door eigen verdiensten, maar door de genade van de Heer— aan de mensen om hem heen dat duidelijk te maken wat ze vaak wel aanvoelen, maar niet kunnen begrijpen: dat het werkelijke geluk, de authentieke dienst aan de naaste altijd via het hart van de Heer, perfectus Deus, perfectus homo, gaat.

Laten we naar Maria gaan, onze Moeder, het verhevenste schepsel dat uit de handen van God is voortgekomen. Vragen wij haar van ons goede mensen te maken en dat die natuurlijke deugden, ingebed in het genadeleven, de beste hulp worden voor hen die samen met ons in de wereld werken voor de vrede en het geluk van allen.

Laten we nu aan zijn gezegende Moeder denken, die ook onze Moeder is. Op de Calvarieberg, naast de plaats der terechtstellingen, bidt zij. Dat is geen nieuwe houding voor Maria. Dat is altijd het kenmerk van haar gedrag geweest, bij het vervullen van haar plichten, bij het regelen van haar huishouden. Te midden van haar dagelijkse bezigheden bleef ze gericht op God. Christus, perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), heeft gewild, dat ook zijn Moeder, het meest hoogverheven schepsel, zij die vol van genade is, in ons het verlangen versterkt altijd onze blik te richten op de goddelijke liefde. Denk nog eens aan het tafereel van de Boodschap van de Engel. De Aartsengel komt haar de goddelijke boodschap brengen dat zij de Moeder van God zal worden. Hij treft haar aan in afzondering, in gebed. Maria heeft haar hele wezen op God gericht als Sint Gabriël haar begroet: Gij zijt vol van genade, de Heer is met u (Luc 1, 28). Een paar dagen erna laat zij haar vreugde ten hemel stijgen in het Magnificat — de jubelzang van Maria die de Heilige Geest ons door de fijngevoelige trouw van de heilige Lucas meegedeeld heeft, vrucht van de dagelijkse omgang van de allerheiligste Maagd Maria met God.

Onze Moeder heeft vaak en lang stilgestaan bij de woorden van de heilige vrouwen en mannen uit het Oude Testament, bij hun verlangen naar de Heiland en bij de gebeurtenissen waarin ze een rol speelden. Ze is ontroerd bij het zien van de opeenstapeling van wonderen, bij het zien van de overvloed aan barmhartigheid van God voor zijn volk, dat zo vaak ondankbaar is. Bij het beschouwen van die liefdevolle genegenheid van de Hemel, die er telkens opnieuw is, stroomt haar onbevlekt hart over: Mijn hart prijst hoog de Heer, van vreugde juicht mijn geest om God, mijn Redder: daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid van zijn dienstmaagd (Luc 1, 46­48). De kinderen van die goede Moeder, de eerste christenen, hebben haar tot voorbeeld genomen. Ook wij kunnen en moeten van haar voorbeeld leren.

Leermeesteres van geloof, hoop en liefde

“Door haar liefde heeft Maria eraan meegewerkt dat er in de Kerk gelovigen geboren zullen worden, lidmaten behorend bij dat Hoofd waarvan zij naar het vlees de echte moeder is” (H. Augustinus, De Sancta Virginitate, 6 (PL 40, 399)). Als een moeder onderricht zij; en net als bij een moeder zijn haar lessen niet opzienbarend. Om te begrijpen wat zij ons wil laten zien, niet zozeer door beloften als wel door daden, is het nodig dat onze ziel een basis aan fijnzinnigheid en een minimum aan fijngevoeligheid bezit.

Leermeesteres van het geloof. Zalig zij die geloofd heeft (Luc 1, 45), zo begroet haar nicht Elisabet haar, wanneer Onze Lieve Vrouw de bergen overtrekt om haar te bezoeken. De akte van geloof van Maria moet iets geweldigs geweest zijn: Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord (Luc 1, 38). Bij de geboorte van haar Zoon beschouwt zij de grootse dingen van God hier op aarde: er is een koor van engelen en zowel de herders als de machtigen der aarde komen het Kind aanbidden. Vervolgens echter moet de heilige Familie naar Egypte vluchten om te ontsnappen aan de misdadige plannen van Herodes. Daarna heerst er stilte: dertig lange jaren van eenvoudig en gewoon leven, zoals dat van zoveel gezinnen in een klein dorpje in Galilea.

Het heilig evangelie maakt het ons met enkele woorden makkelijk om het voorbeeld van Maria te begrijpen: Maria bewaarde al deze dingen in haar hart en overwoog ze bij zichzelf (Luc 2, 19). Wij moeten proberen haar na te volgen door in een liefdevolle dialoog met de Heer over alles te spreken wat ons overkomt, tot en met de kleinste gebeurtenissen. Laten we niet vergeten, dat we die moeten afwegen, inschatten en bekijken met de ogen van het geloof om de Wil van God te achterhalen.

Als ons geloof zwak is, laten we dan onze toevlucht nemen tot Maria. De heilige Johannes vertelt dat de leerlingen vanwege het wonder op de bruiloft van Kana, dat Christus op verzoek van zijn moeder deed, in Hem geloofden (Joh 2, 11). Onze Moeder is altijd onze voorspreekster bij haar Zoon, opdat hij ons aandacht schenkt en zich zo aan ons toont, dat wij kunnen belijden: Gij zijt waarlijk de Zoon van God.

Leermeesteres van de hoop. Maria verkondigde: van heden af prijst elk geslacht mij zalig (Luc 1, 48). In menselijke termen zou men zich kunnen afvragen waar die hoop op gebaseerd was? Wie was zij voor de mannen en vrouwen van toen? De grote vrouwen van het oude testament —Judit, Ester, Debora— verwierven al hier op aarde menselijke roem, zij werden door het volk toegejuicht, geprezen. De troon van Maria is de troon van haar Zoon, het Kruis. En de rest van haar leven, tot zij met lichaam en ziel ten hemel werd opgenomen, maakt haar zwijgende aanwezigheid indruk op ons. De heilige Lucas, die haar goed kende, vermeldt, dat zij bij de eerste leerlingen was, in gebed. Zo beëindigde zij, die door alle schepselen tot in eeuwigheid eer gebracht zou moeten worden, haar dagen hier op aarde.

Wat steekt de hoop van onze Vrouwe schril af tegen ons ongeduld. We dringen er vaak bij God op aan, dat Hij ons het kleine beetje goed dat we voor Hem tot stand gebracht hebben, terstond beloont. De eerste moeilijkheid doet zich nog niet voor, of we beklagen ons. Wij zijn vaak niet in staat de poging door te zetten, de hoop niet te verliezen. Omdat ons geloof te kort schiet: Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is (Luc 1, 45).

Leermeesteres van de liefde. Denk aan het tafereel van de opdracht van Jezus in de tempel. De grijsaard Simeon zei tegen Maria, zijn Moeder: Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden; en uw eigen ziel zal met een zwaard worden doorboord (Luc 2, 34­35). De onmetelijke liefde van Maria voor de mensheid maakt dat, ook in haar, het woord van Christus vervuld wordt: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden (Joh 15, 13).

De pausen hebben Maria terecht Medeverlosseres genoemd: “zozeer leed zij mee met haar lijdende en stervende Zoon en stierf zij als het ware bijna zelf, zozeer heeft zij voor het heil van de mensen afstand gedaan van haar moederlijke aanspraken op haar Zoon en Hem geofferd, in zoverre het van haar afhing, om de goddelijke rechtvaardigheid te bevredigen, dat we terecht kunnen zeggen, dat zij het menselijk geslacht samen met Christus verlost heeft” (Benedictus XV, Brief Inter sodalicia, 22 maart 1918, ASS 101919, p. 182). Zo begrijpen we het lijden en sterven van onze Heer beter als we ons steeds voor ogen houden: stabat autem iuxta crucem Iesu mater eius (Joh 19, 25), naast Jezus' Kruis stond zijn Moeder.

U zult vast wel hebben gemerkt hoe sommige moeders vanuit een terecht gevoel van trots zich haasten aan de zijde van hun kinderen te staan wanneer dezen zegevieren of hun publiekelijk eer wordt betoond. Anderen daarentegen blijven op de achtergrond, ook op die momenten, en houden van hen in stilte. Maria was zo'n moeder, en Jezus wist dat.

Maar nu, bij de schande van het Kruisoffer, was Maria juist wel aanwezig en bedroefd hoorde zij dat de voorbijgangers Hem hoonden, terwijl ze het hoofd schudden en zeiden: Gij daar, die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red Uzelf; als Gij de Zoon van God zijt, kom dan van dat kruis af! (Mat 27, 39­40). Onze Vrouwe hoorde de woorden van haar Zoon en deelde zijn smart: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Mat 27, 46). Wat kon zij doen? Zich verenigen met de verlossende liefde van haar Zoon, en de Vader de onmetelijke smart offeren die als een scherp zwaard haar zuiver hart doorboorde.

Jezus voelt zich opnieuw gesterkt door de bescheiden en liefdevolle aanwezigheid van zijn Moeder. Maria schreeuwt het niet uit, zij rent niet heen en weer. Stabat: zij staat, naast haar Zoon. Dan ziet Jezus haar aan, waarna hij zijn blik op Johannes richt. En hij roept uit: Vrouw, zie daar uw zoon. Vervolgens zegt Hij tot de leerling: Zie daar uw Moeder (Joh 19, 26­27). In Johannes vertrouwt Christus alle mensen aan zijn Moeder toe, in het bijzonder zijn leerlingen: zij, die in Hem zouden geloven.

Felix culpa (Paaswake, Exsultet) —zingt de Kerk— gelukkige schuld, want zij heeft ons zo'n grote Verlosser gebracht. Gelukkige schuld, kunnen wij er bovendien aan toevoegen, die ons de heilige Maria als Moeder heeft gebracht. Voortaan zijn wij veilig, voortaan behoeven we ons nergens meer zorgen over te maken, want de Vrouwe, die gekroond is tot koningin van hemel en aarde, is alvermogend in haar smeken bij God. Jezus kan Maria, noch ons als kinderen van zijn eigen Moeder, iets weigeren.