Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Eenheid.

Volgens diverse bronnen staan de meeste religieuze ordes, met name de Jezuïeten, enigszins vijandig tegenover het Opus Dei. Zijn zulke geruchten gegrond of zijn het niets anders dan mythen die in de publiciteit hun weg vinden als het verband tussen bepaalde feiten en toestanden niet voldoende bekend is?

Ook al zijn wij geen religieuzen - we lijken er ook niet op, en geen autoriteit ter wereld kan ons dwingen het te worden - , toch achten en beminnen wij de religieuze staat. Elke dag bid ik dat alle religieuzen ook in de toekomst aan de Kerk de vruchten van hun deugden, van hun apostolische werken en van hun heiligheid zullen schenken. De geruchten waarover u het had, zijn niets anders dan… geruchten. Leden van veel orden en congregaties hebben het Opus Dei steeds van hun waardering en sympathie doen blijken, vooral veel leden van de beschouwende orden. Ze bidden voor ons, ze schrijven ons dikwijls en maken ons werk op alle mogelijke manieren bekend, want ze weten van ons contemplatieve leven te midden van onze bezigheden in de wereld. De algemeen secretaris van het Opus Dei, don Álvaro del Portillo, onderhield goede betrekkingen met de laatste generaal van de Jezuïeten, en ik heb contact met de tegenwoordige generaal, pater Arrupe, en wij hebben waardering voor elkaar. Als er gebrek aan begrip zou zijn, dan zou dat alleen maar op gebrek aan christelijke geest wijzen. Want ons geloof betekent eenheid, niet rivaliteit en verdeeldheid.

Hoe staat men bij het Opus Dei tegenover de verklaring van het Concilie over de godsdienstvrijheid, met name wat betreft de toepassing ervan in Spanje, waar het “protestantenstatuut” nog steeds gehandhaafd wordt? Wat moet je denken van het zogenoemde integralisme dat het Werk nu en dan verweten wordt?

Integralisme? Het Opus Dei staat niet links en niet rechts en ook niet in het midden. Als priester streef ik ernaar om bij Christus te staan, die aan het kruis beide armen geopend heeft en niet alleen maar één arm. Van beide kanten neem ik in volledige vrijheid dat, wat mij overtuigt. En dat maakt dat ik mijn hart en armen voor alle mensen open houd. Elk lid van het Werk is volledig vrij om binnen de grenzen van het christelijke geloof zijn eigen keuze te maken.

Op het punt van godsdienstvrijheid heeft het Opus Dei sinds de eerste dag van zijn stichting nooit wie dan ook gediscrimineerd. Het leeft en werkt met iedereen samen, want het ziet in iedere mens een ziel die respect en liefde verdient. Dat zijn niet alleen maar holle frasen. Ons Werk is de eerste katholieke organisatie die met toestemming van de Heilige Stoel ook niet-katholieken en niet-christenen als medewerkers aanneemt. Ik heb steeds de vrijheid van de gewetens verdedigd. Geweld begrijp ik niet: het lijkt me niet geschikt om te overtuigen en ook niet om te overwinnen. De dwaling bestrijd je met het gebed, met de genade Gods, met serieuze studie, nooit met geweld, steeds met liefde. Dat is de geest waarnaar we van meet af aan geleefd hebben, en daarom zult u begrijpen hoe blij ik was met de leer van het Concilie over dit thema.

Met betrekking tot het statuut waarover u sprak, moet ik zeggen dat het niet mijn taak is om dat probleem op te lossen, maar de taak van de kerkelijke hiërarchie en de katholieken van dat land. Het is aan hen om de geest van het Concilie op dit concrete geval toe te passen.

Anderhalf jaar geleden had ik de gelegenheid om uw antwoorden op vragen uit een publiek van meer dan tweeduizend mensen in Pamplona te horen. Toen legde u er de nadruk op, dat katholieken zich moeten gedragen als verantwoordelijke en vrije burgers en dat ze “niet mochten leven van hun katholiek-zijn”. Wat betekent dit eigenlijk en welke bedoeling zit er achter deze gedachte?

Ik ben altijd pijnlijk getroffen door de houding van mensen die er een beroep van maken om zich katholiek te noemen, of van mensen die het principe van de persoonlijke vrijheid, waarop de hele christelijke moraaltheologie gebaseerd is, niet willen erkennen.

Een kenmerk van de geest van het Werk en van zijn leden is de Kerk en alle mensen te dienen, zonder zich van de Kerk te bedienen. Ik zie graag dat de christen van Christus getuigt in zijn gedrag en niet alleen in naam, en dat hij daardoor een echt voorbeeld is van een christelijk leven. Van klerikalisme moet ik niets hebben. Ik begrijp heel goed dat er naast een kwalijk antiklerikalisme ook een gezond antiklerikalisme bestaat, dat voortkomt uit de liefde voor het priesterschap en dat in verzet komt als de gewone gelovige of de priester een heilige zending voor zuiver aardse doeleinden misbruikt. U moet niet denken dat ik met die woorden een concreet iemand wil aanvallen. In ons Werk bestaat niet de neiging naar exclusivisme, maar slechts het verlangen om samen te werken met allen die zich voor Christus inzetten en met allen, christenen en niet-christenen, die hun leven zien als een prachtige gelegenheid om te dienen.

De nadruk die ik zelf, vooral na 1928, op dergelijke ideeën gelegd heb, is trouwens lang niet zo belangrijk als het belang dat het leergezag van de Kerk eraan hecht. Voor een arme priester als ik ben, was het een onbeschrijfelijke vreugde, toen het Concilie onlangs in de dogmatische constitutie over de Kerk Lumen gentium alle christenen eraan herinnerde dat ze zich volledig als burgers van de aardse stad dienen te voelen. Zij moeten dus met beroepsdeskundigheid en liefde voor alle mensen werken in alle menselijke activiteiten om zodoende de christelijke volmaaktheid te zoeken, waartoe ze geroepen zijn vanwege het simpele feit dat ze gedoopt zijn.

Wat is volgens u de reden dat een aantal religieuze ordes, zoals de Jezuïeten, aan het Opus Dei aanstoot neemt?

Ik ken een groot aantal religieuzen die weten dat wij geen orde zijn, en die onze genegenheid voor hen oprecht beantwoorden en ook bidden en offers opdragen voor het apostolische werk van het Opus Dei. Wat de Jezuïeten betreft, ik ken hun generaal pater Arrupe, en heb contact met hem. Ik kan u verzekeren dat wij elkaar waarderen en een warm hart toedragen.

Misschien hebt u een religieus ontmoet die ons Werk niet begrijpt. Als dat zo is, dan zal het wel op een misverstand berusten of op gebrek aan kennis van ons werk. Want dat is specifiek laïcaal en seculier en ontwikkelt zich op een totaal ander gebied dan waarop religieuzen actief zijn. Wij waarderen alle leden van de ordes, wij sluiten ze in ons hart en bidden God dat Hij hun dienst ten bate van de Kerk en van de hele mensheid steeds beter mag maken. Nooit zal er vijandigheid zijn tussen het Opus Dei en de leden van welke orde ook, want daarvoor zijn er twee nodig en wij willen niemands vijand zijn.

Een essentieel bestanddeel van de christelijke geest is niet alleen de eenheid met de hiërarchie - Paus en bisschoppen - maar ook de verbondenheid met de andere broeders in het geloof. Al lang ben ik van mening dat een van de grootste kwalen van de Kerk van onze tijd is dat veel katholieken niet weten wat de katholieken van andere landen en van andere rangen en standen denken en doen. Het is nodig dat men deze broederlijkheid die het leven van de eerste christenen zo diep beïnvloedde, opnieuw in praktijk brengt. Op die wijze zullen wij ons verenigd weten en tegelijk de verscheidenheid van persoonlijke roepingen liefhebben. Dan zullen veel onrechtvaardige en beledigende oordelen vermeden worden, die bepaalde kleine groepen in naam van het katholicisme verspreiden en die gericht zijn tegen andere geloofsgenoten, die in werkelijkheid rechtschapen en met offergeest werken, zich richtend op de bijzondere omstandigheden van hun land.

Het is belangrijk dat ieder trouw probeert te zijn aan zijn eigen goddelijke roeping en de Kerk dus niet berooft van de vruchten van zijn van God ontvangen charisma. De eigen taak van de leden van het Opus Dei, die normale christenen zijn, bestaat in het heiligen van de wereld van binnenuit door de meest uiteenlopende menselijke werkzaamheden te verrichten. Daar hun lidmaatschap van het Werk hun positie in de wereld niet verandert, nemen ze deel aan gemeenschappelijke religieuze diensten, aan het leven van de parochie enzovoort, op een wijze die overeenstemt met de omstandigheden van ieder geval. Ook in dit opzicht zijn het normale burgers die goede katholieken willen zijn.

Maar in de regel leggen de leden van het Werk zich niet toe op werk dat confessioneel van karakter is. Alleen in uitzonderingsgevallen, op uitdrukkelijk verzoek van het kerkelijk gezag, werkt deze of gene van het Werk in kerkelijke instellingen. Achter die houding steekt niet de wens om anders te zijn en nog veel minder is het een teken van geringschatting van confessionele activiteiten. Het is niets anders dan de beslissing om zich aan datgene te wijden dat tot de eigen roeping van het Opus Dei behoort. Er zijn al veel religieuzen en clerici en ook veel leken die op dat gebied vol ijver actief zijn en die daaraan al hun krachten geven.

De speciale taak van de leden van het Opus Dei, waartoe ze zich door God geroepen voelen is van andere aard. Binnen de algemene roeping om heilig te zijn ontvangen de leden van het Opus Dei nog een speciale roeping om in vrijheid en verantwoordelijkheid naar heiligheid te streven en apostolaat te doen midden in de wereld waarbij ze dan de plicht op zich nemen om volgens een specifieke geest te leven en gedurende hun leven een bijzondere vorming te ontvangen. Als de leden hun werk in de wereld zouden verwaarlozen om kerkelijk werk te doen, zouden ze hun door God ontvangen gaven braak laten liggen. En door hun wens om direct pastoraal werk te doen zouden ze de Kerk in feite schade berokkenen, want dan zouden er minder christenen zijn die bezig zijn met zichzelf te heiligen in alle beroepen en taken van de burgermaatschappij en op het immense gebied van de wereldlijke arbeid.

Bovendien eist de noodzaak om zich in beroep en geloof voortdurend verder te ontwikkelen, naast de tijd die men nodig heeft voor het geestelijk leven, het gebed en het offervaardig vervullen van zijn plichten van staat, het hele leven op: er blijft geen vrije tijd over.