Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is apostolaat → priesters en leken.

In sommige kringen van de clerus heerst een zekere ongerustheid met betrekking tot het feit dat er priesters zijn die proberen hun taak te vervullen door in een hoger beroep of als arbeiders, bijvoorbeeld als “priester-arbeiders”, in de maatschappij aanwezig te zijn. Zij steunen daarbij op de leer van het concilie (Constitutie Lumen gentium nr. 31; Decreet Presbyterorum Ordinis, nr. 8). Wij zouden graag uw mening daarover horen.

Laat ik vooraf duidelijk zeggen dat ik de opvatting die in deze lijnrecht tegenover mijn eigen opvatting staat, ten volle respecteer, ook als ik vind dat ze om velerlei redenen onjuist is. Dat betekent ook dat ik het werk van hen, die zich met veel apostolische inzet beijveren om volgens hun opvatting te handelen, zeer waardeer en dat ik hen in mijn gebed insluit. Zelf ben ik echter van mening dat als het priesterambt op de juiste wijze wordt uitgeoefend - dat wil zeggen zonder angstvalligheid of complexen die meestal een bewijs zijn van een gebrek aan menselijke rijpheid, en zonder een gevoel van klerikale superioriteit dat van een gebrek aan bovennatuurlijke visie getuigt -, dan garandeert het priesterschap als zodanig ten volle dat de priester als mens op eenvoudige, authentieke en legitieme wijze in de maatschappij aanwezig is onder de mensen tot wie hij zich richt. Gewoonlijk zal dit voldoende zijn om met de wereld van de arbeid te kunnen leven en communiceren, om de moeilijkheden ervan te begrijpen en haar lot te delen. Maar wat praktisch nooit succes zal hebben is op amateuristische wijze lekenactiviteiten gaan verrichten bij wijze van naïef paspoort. Want door gebrek aan echtheid is een dergelijke poging, die bovendien een belediging voor het gezond verstand van de leken is, bij voorbaat tot mislukken gedoemd.

Verder vergt het pastorale werk, vooral bij het huidige priestertekort, zoveel van de priester, dat het niet mogelijk is daarnaast een tweede dagtaak te hebben. De mensen hebben ons zo hard nodig, ook al beseffen velen dit niet, dat wij altijd tijd te kort komen. Er is gebrek aan mensen, tijd en krachten. Daarom zeg ik gewoonlijk tegen mijn priesterzonen binnen het Opus Dei dat ze, als ze op een dag ontdekken dat ze tijd over hebben, er heel zeker van kunnen zijn dat ze hun priesterschap niet goed hebben uitgeoefend.

En u moet wel bedenken dat het bij de priesters van het Opus Dei om mensen gaat die, voordat ze de priesterwijding ontvingen, in het burgerleven jarenlang als ingenieur, arts, arbeider enzovoort werkzaam zijn geweest. Toch ken ik er niet een, die op de hulp van rekenliniaal, stethoscoop of pneumatische hamer is aangewezen om in de samenleving, onder zijn vrienden en collega's, waardering en gehoor te vinden. Inderdaad komt het soms voor dat ze hun burgerberoep uitoefenen, althans in zoverre het met de plichten van hun priesterlijke staat verenigbaar is, maar zeker niet, omdat ze het nodig vinden om op die manier van hun aanwezig zijn in de maatschappij te getuigen. Hier spelen dan andere motieven een rol, zoals naastenliefde, of financiële noodzaak bij het van de grond krijgen van een apostolaatswerk. Ook sint Paulus heeft van tijd tot tijd zijn oude beroep van tentenmaker weer op genomen. Maar niet omdat Ananias hem in Damascus de raad gaf het vak van tentenmaker te leren om zo aan de heidenen het evangelie te kunnen verkondigen.

Samenvattend - en zonder daarmee op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de rechtmatigheid en de goede bedoelingen van welk apostolisch initiatief ook - zou ik willen zeggen, dat naar mijn mening bijvoorbeeld de figuur van de academicus of de arbeider die priester wordt, de arbeider-priester, authentieker is en meer aan de bedoeling van Vaticanum II beantwoordt dan de figuur van de priester die arbeider wordt, de priester-arbeider. Afgezien van zijn betekenis in het kader van de gespecialiseerde zielzorg, die altijd nodig zal zijn, behoort de klassieke figuur van de priester-arbeider tot het verleden, tot de tijd waarin de onvermoede mogelijkheden van het lekenapostolaat bij tallozen nog onbekend waren.

Waarom zijn er priesters in een zo uitdrukkelijk laïcale instelling als het Opus Dei? Kan ieder lid priester worden of alleen diegenen, die door de directeuren uitgekozen worden?

De roeping tot het Opus Dei kan ieder ontvangen die zich in zijn eigen levensstaat wil heiligen, of hij nu ongetrouwd, getrouwd of weduwnaar is, of hij nu leek of clericus is.

Daarom komen ook diocesane geestelijken bij het Opus Dei die dan verder diocesaan priester blijven, want het Werk helpt ze om door de heiliging van hun dagelijkse werk naar de christelijke volmaaktheid in hun levenstaak te streven. Dat werk is nu juist hun ambt als priester in dienst van hun bisschop, van het bisdom, van de hele Kerk. Ook in hun geval verandert het lidmaatschap van het Opus Dei niets aan hun levensstaat: ze blijven zich daarna aan de taken wijden die de bisschop hun toevertrouwd heeft en aan alle apostolische activiteiten die ze moeten verrichten, zonder dat het Werk hoe dan ook tussenbeide komt. En ze heiligen zich door de deugden die bij de priester horen zo volmaakt mogelijk te beoefenen.

Behalve de priesters die bij het Opus Dei komen nadat ze de priesterwijding al ontvangen hebben, zijn er in het Werk ook wereldgeestelijken die gewijd zijn, nadat ze daarvoor al als leek, als een gewoon christen, lid van het Opus Dei waren. Het gaat daarbij om een heel klein aantal in verhouding tot het totale aantal leden, het is minder dan twee procent. Ze streven als priester de apostolische doeleinden van het Opus Dei na en zien daarbij af van de uitoefening van hun oude burgerlijke beroep, in de mate die afhankelijk is van ieder geval. Het zijn dus beroepsmensen, die tot het priesterschap geroepen worden na een opleiding te hebben genoten tot arts, ingenieur, monteur, landarbeider, leraar, journalist, noem maar op, en die jarenlang in dat beroep gewerkt hebben. Ze volgen serieus en zonder haast de kerkelijke studies, totdat ze de doctorstitel behaald hebben. Daarbij verliezen ze niet deze specifieke mentaliteit van hun burgerlijke beroepswereld zodat ze, als ze priester gewijd worden, arts-priester, advocaat-priester, arbeider-priester… zijn.

Hun aanwezigheid is voor het apostolaat van het Opus Dei nodig. Dat apostolaat wordt, zoals gezegd, in hoofdzaak door leken uitgeoefend. Elk lid probeert in de eigen omgeving van zijn beroep apostolisch werkzaam te zijn en de mensen dichter bij Christus te brengen door het voorbeeld en door het woord, door de dialoog. Maar in het apostolaat, bij het leiden van de zielen op de wegen van het christelijk leven, stuit men op de sacramentele muur. De heiligende taak van de leek heeft de heiligende taak van de priester nodig, die het boetesacrament toedient, de Eucharistie viert en het woord Gods in naam van de Kerk verkondigt. En omdat het apostolaat van het Opus Dei een specifieke spiritualiteit vereist, is het noodzakelijk dat ook de priester een levende getuigenis geeft van deze eigen geest.

Buiten de dienst aan de medeleden van het Werk kunnen die priesters ook vele andere mensen dienen, en dat doen ze inderdaad. De priesterlijke ijver die hun leven vervult moet hen ertoe brengen dat ieder die hen ontmoet iets van Christus' licht ontvangt. Bovendien spoort de geest van het Opus Dei, waarin bepaald geen groepsmentaliteit of iets dergelijks heerst, deze priesters aan om zich nauw en op doeltreffende wijze met hun broeders, de andere seculiere priesters, verbonden te voelen. In alle bisdommen waarin ze actief zijn en daadwerkelijke steun verlenen, voelen ze zich als diocesane priesters en zijn ze het ook.

Ik wil er nog de nadruk op leggen, want het is een zeer belangrijke realiteit, dat de roeping van de leek in het Opus Dei die de priesterwijding ontvangt, niet verandert. Als zij na een vrije beslissing gevolg geven aan de uitnodiging van de directeuren van het Werk en priester worden, doen ze dat niet omdat ze vinden dat ze op die wijze dichter bij God zouden komen of dat ze zo effectiever naar heiligheid zouden kunnen streven. Ze weten precies dat de roeping van de leek op zich volmaakt is en geen aanvulling nodig heeft en dat de overgave aan God als lid van het Opus Dei vanaf het eerste moment een duidelijke weg is om de christelijke volmaaktheid te bereiken. De priesterwijding is daarom in het geheel niet een soort bekroning van de roeping tot het Opus Dei; het is een oproep die tot enigen gericht is, om de anderen op een nieuwe wijze te dienen. Bij het Werk zijn trouwens geen twee categorieën of soorten leden, bijvoorbeeld de categorie van de leken en die van de priesters. Allen zijn en voelen zich gelijk, zij allen leven volgens dezelfde geest, namelijk de geest van heiliging in hun eigen levensstaat2.

Opmerkingen
2

Mgr. Escrivá spreekt in zijn antwoord over de twee manieren waarop seculiere priesters tot het Opus Dei kunnen behoren:

a) de priesters die voortkomen uit de leken van het Opus Dei. Zij worden door de prelaat tot het priesterschap geroepen, zijn geïncardineerd in de Prelatuur en vormen haar clerus. Zij wijden zich voornamelijk, hoewel niet uitsluitend, aan de pastorale zorg van de gelovigen die tot het Opus Dei behoren en realiseren, samen met de leken, het specifieke apostolaat om in alle lagen van de maatschappij een diep bewustzijn te verspreiden van de universele roeping tot heiligheid en apostolaat;

b) de seculiere priesters die reeds in een diocees geïncardineerd zijn. Zij kunnen ook delen in het geestelijk leven van het Opus Dei, zoals mgr. Escrivá aan het begin van zijn antwoord opmerkt. Zij doen dit door lid te worden van het Priestergenootschap van het Heilig Kruis, dat intrinsiek verenigd is met de Prelatuur, en waarvan de prelaat van het Opus Dei algemeen voorzitter is. Zie de tekst van de Inleiding waar een korte uitleg wordt gegeven van deze priesterlijke vereniging met de juiste juridische termen, die mgr. Escrivá in zijn interview nog niet kon bezigen.