Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Heilige Geest  → zijn handelen in de christenen.

Hoe is volgens u het grote succes van het Opus Dei te verklaren? Welke maatstaven legt u daarbij aan?

Als een onderneming een bovennatuurlijk doel nastreeft, betekent succes of mislukking, althans in de gewone betekenis van het woord, erg weinig. De heilige Paulus zei reeds tegen de christenen van Korinte dat in het geestelijk leven niet het oordeel van anderen, ook niet het eigen oordeel, maar alleen het oordeel van God van belang is.

Zeker, het Werk is vandaag de dag over de hele wereld verspreid. Mannen en vrouwen van ongeveer 70 nationaliteiten maken er deel van uit. Als ik aan dit feit denk, ben ik zelf verrast. Ik vind er geen menselijke verklaring voor. De enige verklaring is voor mij de wil van God, want de Geest waait waar Hij wil en bedient zich van wie Hij wil om de mensen te heiligen. Dat alles is voor mij een reden om God te danken, om nederig te zijn en om tot Hem te bidden en te vragen dat ik Hem altijd op de juiste wijze mag dienen.

U vraagt mij ook welke maatstaf ik daarbij aanleg? Het antwoord is heel eenvoudig: de maatstaf van de heiligheid, van de vruchten van heiligheid.

Het belangrijkste apostolaat van het Opus Dei is dat wat elk lid uitoefent door het getuigenis van zijn leven en door zijn woord in de dagelijkse omgang met zijn vrienden, kennissen en collega's. Wie zou de bovennatuurlijke uitwerking van dat stille en nederige apostolaat durven meten? Het voorbeeld van een trouwe en oprechte vriend of de invloed van een goede moeder in het gezin, dergelijke dingen kunnen als resultaat amper gemeten worden.

Maar misschien heeft uw vraag meer betrekking op de gemeenschappelijke apostolaatsactiviteiten van het Opus Dei, waarbij men de resultaten vanuit een zuiver menselijk, als het ware technisch standpunt zou kunnen beoordelen. Dient bijvoorbeeld een vakopleiding voor arbeiders inderdaad de sociale vooruitgang van de mensen die zo'n opleiding volgen, of geeft een universiteit aan de studenten inderdaad een adequate beroepsopleiding en culturele vorming? Als ik uw vraag in die zin mag interpreteren dan zou ik willen zeggen dat het succes ervan voor een deel ligt in het feit dat zij, die in die apostolische instellingen werken, daar hun beroep van maken. Overeenkomstig de gestelde eisen hebben ze zich daarop voorbereid als mensen, die serieus werk willen leveren. Dat wil onder andere zeggen dat die projecten niet volgens een vast schema gepland worden. Integendeel, men houdt in ieder concreet geval rekening met de specifieke maatschappelijke behoeften van het land of de streek, waar men een bepaalde activiteit wil ontplooien, zodat ze beantwoordt aan de eisen van de praktijk.

Maar ik leg er nog eens de nadruk op dat het Opus Dei zich niet in eerste instantie voor het zuiver menselijke resultaat interesseert. Het echte, doorslaggevende succes of het falen van die gemeenschappelijke werken hangt, ervan uitgaande dat ze menselijkerwijs goed gedaan zijn, af van de vraag of zowel degenen die er werkzaam zijn als die er de vruchten van plukken daar inderdaad een hulp en een aansporing vinden om God meer te beminnen, om zich er steeds meer van bewust te worden dat ze broeders zijn van hun medemensen en dat ze daarvan getuigen door een onbaatzuchtige dienst aan de mensheid.

In Spanje beroemt het Opus Dei zich erop dat het onder alle rangen en standen leden heeft. Gaat deze bewering ook op voor de rest van de wereld? Is het juist dat het Opus Dei in andere landen overwegend mensen uit de betere kringen aantrekt, dus uit de hogere posities van de industrie, de overheid, de politiek en uit de vrije beroepen?

In Spanje en in de hele wereld hebben zich inderdaad mensen uit alle lagen van de bevolking bij het Opus Dei aangesloten: mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, arbeiders, industriëlen, ambtenaren, boeren, beoefenaars van de vrije beroepen enzovoort. God is het die de roeping geeft en God roept zonder aanzien des persoons.

Maar het Opus Dei beroemt zich niet op dat feit en ook niet op andere feiten. Een apostolisch werk groeit niet dankzij menselijke inspanningen, maar door de bezieling van de Heilige Geest. In een vereniging die een aardse doelstelling heeft, is het logisch om indrukwekkende statistieken over aantal, positie en kwaliteiten van de leden te publiceren. Zo gebeurt dat inderdaad bij organisaties die in het tijdelijke hun prestige zoeken. Maar als het om de heiliging van mensen gaat, is zo'n houding alleen maar bevorderlijk voor de collectieve hoogmoed. Christus wil echter de nederigheid van de enkeling en van de gemeenschap van christenen.

Hebt u een verklaring voor de groeiende betekenis die men aan het Opus Dei toekent? Komt dat alleen maar door het aantrekkelijke van zijn leer of worden daarin ook bepaalde verwachtingen van onze tijd weerspiegeld?

De Heer riep in het jaar 1928 het Opus Dei tot leven om de christenen eraan te helpen herinneren dat God, zoals het boek Genesis vertelt, de mens schiep om te werken. Wij zijn gekomen om opnieuw de aandacht te vestigen op het voorbeeld van Christus, die dertig jaar lang in Nazaret heeft gewerkt en daar een ambacht uitoefende. In de handen van Christus wordt de arbeid - beroepswerk, zoals door miljoenen mensen over de hele wereld verricht wordt - tot een goddelijk werk, een daad van verlossing en een weg van heil.

De geest van het Opus Dei neemt de prachtige, eeuwenlang door vele christenen vergeten werkelijkheid weer op, dat alle arbeid die op het menselijk vlak waardig en eerlijk is, een goddelijk werk kan worden. Als men God wil dienen bestaan er geen onbelangrijke of tweederangs werkzaamheden; allemaal zijn ze van het grootste belang.

Om God te beminnen en te dienen is het niet nodig bijzondere dingen te doen. Tot alle mensen, zonder uitzondering, richt Christus zijn oproep om volmaakt te zijn, zoals Zijn hemelse Vader volmaakt is (Mat 5,48). Heilig worden betekent voor veruit de meeste mensen hun eigen werk te heiligen, zichzelf en de anderen door het werk te heiligen, en daardoor elke dag God op hun levensweg te ontmoeten.

De huidige maatschappelijke ontwikkeling brengt een steeds groeiende waardering voor de arbeid met zich mee en maakt het aldus de mensen van onze tijd blijkbaar gemakkelijk om dat aspect van de christelijke boodschap te begrijpen, waarop de spiritualiteit van het Opus Dei zo de nadruk legt. Van beslissende betekenis echter is de invloed van de Heilige Geest. Die heeft met Zijn levenwekkende werkzaamheid onze tijd getuige willen maken van een diepe vernieuwing voor het hele christendom. Als men de decreten van het Tweede Vaticaans Concilie leest, dan lijkt de nieuwe waardering voor de gewone arbeid en voor de waardigheid van de roeping tot een christelijk werkzaam leven midden in de wereld een belangrijk deel van deze vernieuwing te zijn.

Deze gedachten verschaffen een dieper inzicht in het wezen van de Kerk, die een door alle gelovigen gevormde gemeenschap is. Wij allen delen aldus in een en dezelfde zending, die ieder moet realiseren volgens zijn persoonlijke omstandigheden. Dankzij de aansporing van de Heilige Geest zijn de leken zich er steeds beter van bewust dat ze Kerk zijn, dat ze een specifieke, verheven en noodzakelijke - immers door God gewilde - taak hebben. Zij weten dat die taak berust op het eenvoudige gegeven dat ze christen zijn en dat die niet afhankelijk is van een opdracht van de hiërarchie. Het spreekt vanzelf dat de leken die taak in eenheid met de kerkelijke hiërarchie en in overeenstemming met het leergezag dienen te vervullen. Zonder eenheid met het bisschoppencollege en met het hoofd ervan, de Paus van Rome, kan er namelijk voor een katholiek geen eenheid met Christus bestaan.

Die specifieke manier waarop leken hun bijdrage aan de heiligheid en het apostolaat van de Kerk leveren bestaat in de vrije en verantwoordelijke werkzaamheid midden in de tijdelijke structuren; zo kunnen ze daar het zuurdesem van de christelijke boodschap overal brengen. Het getuigenis dat een christen door zijn leven geeft, zijn woord dat in de naam van God licht brengt en zijn verantwoordelijk handelen in de dienst van de medemensen, met wie hij de gemeenschappelijke problemen helpt oplossen, dat zijn allemaal uitingen van deze aanwezigheid, waardoor de gewone christen zijn goddelijke taak vervult.

Vele jaren geleden, al vanaf de stichtingsdag van het Opus Dei zelf, heb ik de volgende woorden van Christus die Johannes ons overlevert, zelf overwogen en anderen laten overwegen: et ego, si exaltatus fuero a terra, omnia traham ad meipsum (Joh 12,32). Christus trekt door zijn dood aan het kruis de hele schepping naar zich toe. In Zijn Naam moeten de christenen door hun werk midden in de wereld alle dingen met God verzoenen en zo Christus aan de top van alle menselijke activiteiten plaatsen.

Hieraan zou ik willen toevoegen dat naast deze bewustwording van de leken zich een analoge ontwikkeling bij de herders voordoet. Zij beseffen steeds meer wat het specifieke van de roeping van de leek is en dat deze roeping bevorderd en ondersteund moet worden door een pastoraal die te midden van het Volk Gods het charisma van de heiligheid en van het apostolaat laat ontdekken in de talloze en gevarieerde vormen zoals God die toestaat.

Deze nieuwe vorm van zielzorg stelt hoge eisen, maar is volgens mij absoluut noodzakelijk. Ze vereist de bovennatuurlijke gave om de geesten te onderscheiden, verder een fijngevoeligheid voor de dingen van God en de nederigheid om de eigen ideeën niet aan anderen op te dringen en dienstbaar te zijn aan wat God in de zielen opwekt. Kort gezegd, ze vereist de liefde voor de rechtmatige vrijheid van de kinderen Gods die Christus ontmoeten en Hem uitdragen over wegen, die weliswaar verschillend, maar allemaal even goddelijk zijn.

Een van de grootste gevaren die tegenwoordig een bedreiging voor de Kerk vormen, zou juist kunnen zijn dat deze door God gewilde christelijke vrijheid niet erkend wordt en dat men de christenen een verregaande gelijkvormigheid wil opdringen, omdat men daardoor een grotere doeltreffendheid denkt te kunnen bereiken. Die houding komt weliswaar voort uit de rechtmatige en zelfs prijzenswaardige wens, dat de Kerk een getuigenis moet geven dat de moderne wereld fascineert, maar toch ben ik bang dat die weg verkeerd is. Aan de ene kant zou de hiërarchie daardoor in tijdelijke zaken verstrikt kunnen raken, met als gevolg een andersoortig maar even noodlottig klerikalisme als in vroegere tijden. Aan de andere kant zou het de leken, de gewone christenen, kunnen isoleren van de wereld waarin ze leven en ze tot uitvoerders van beslissingen of ideeën maken, die hun ontstaan buiten die wereld vinden.

Ik heb de indruk dat van ons priesters de nederigheid verlangd wordt om te leren niet in de mode te zijn, maar om echte dienaren van de dienaren van God te zijn volgens het woord van de Doper: illum oportet crescere, me autem minui (Joh 3,30) - Hij moet groeien en ik moet kleiner worden. Op die wijze kunnen de gewone christenen, de leken, Christus in alle sectoren van de maatschappij tegenwoordig stellen. Een van de belangrijkste taken van de priester zal altijd zijn de christelijke leer te onderwijzen; de ander te helpen om zich te verdiepen in de persoonlijke en sociale eisen van het evangelie; ertoe te bewegen de tekenen van de tijd juist te verstaan. Maar ieder priesterlijk werk moet gedaan worden binnen het grootst mogelijke respect voor de rechtmatige vrijheid van de gewetens: elke mens moet in vrijheid op Gods stem antwoorden. Maar afgezien van deze hulp van de priester ontvangt iedere katholiek persoonlijk ook licht van God en de genade van staat om de specifieke taken te vervullen, die hem als mens en als christen gegeven zijn.

Wie van mening is dat om Christus' stem in de wereld te laten horen de clerus moet spreken of zich overal moet laten zien, heeft maar weinig begrepen van de waardigheid van de goddelijke roeping van alle en van iedere christengelovige afzonderlijk.

Na uw duidelijke uiteenzetting over dit punt de volgende vraag: wat zijn de bijzondere kenmerken van de geestelijke vorming van de leden van het Opus Dei, waardoor er niemand op grond van materiële of tijdelijke overwegingen lid van het Opus Dei is?

Elk motief dat niet zuiver geestelijk van aard is, is absoluut uitgesloten, omdat het Werk veel verlangt - onthechting, offer, zelfverloochening, ononderbroken werken voor de mensen - en niets geeft. Ik bedoel hiermee dat het Werk geen wereldlijke voordelen biedt. In plaats daarvan verschaft het zoveel te meer op het niveau van het geestelijk leven. Het verschaft middelen om in de ascetische strijd te overwinnen, het leidt de mensen naar wegen van gebed, het leert met Christus als broer om te gaan, God te zien in alle omstandigheden van het leven, zich kind van God te voelen en daarom vastbesloten Zijn leer te verspreiden.

Wie niet op de weg van het innerlijk leven vooruitgaat en begrijpt dat het de moeite waard is zich helemaal weg te schenken, het eigen leven in dienstbaarheid aan de Heer over te geven, die kan in het Opus Dei niet volharden. Want heiligheid is geen etiket, noch etiquette, maar stelt diep ingrijpende eisen.

Ook heeft het Opus Dei geen enkele activiteit met politieke, economische of ideologische doeleinden. Het is niet gebaat bij tijdelijke activiteiten. Zijn werk is uitsluitend op de geestelijke vorming van de leden en op de apostolische projecten gericht, dat wil zeggen op de voortdurende geestelijke verzorging van alle leden en op de gemeenschappelijke apostolaatswerken voor sociale hulp, liefdadigheid, opvoeding…

De leden van het Opus Dei hebben zich enkel en alleen verenigd om een duidelijk omschreven weg van heiligheid te volgen en om aan bepaalde apostolische projecten mee te werken. Hun onderlinge verplichtingen hebben geen betrekking op enig tijdelijk belang, eenvoudigweg omdat op dit terrein alle leden van het Opus Dei vrij zijn, zodat ieder zijn eigen weg gaat met verschillende en soms tegengestelde doeleinden en belangen.

Als gevolg van de uitsluitend bovennatuurlijke doeleinden is de geest van het Werk een geest van vrijheid en van liefde voor de persoonlijke vrijheid van allen. Omdat die liefde voor de vrijheid oprecht is en niet alleen maar theorie, houden wij ook van het noodzakelijke gevolg van die vrijheid, namelijk het pluralisme. In het Opus Dei is het pluralisme gewenst en bemind, het wordt niet alleen maar getolereerd en beslist niet belemmerd. Als ik al deze verschillen in instelling en opvatting zie die er bij de leden van het Werk in politieke, economische, sociale, artistieke en andere kwesties bestaan, dan is dat panorama voor mij een rede van blijdschap, omdat het bewijst dat alles functioneert zoals God het gewild heeft.

Eenheid in geest en verscheidenheid in wereldlijke zaken zijn te verenigen als er geen fanatisme en intolerantie heersen en vooral als men vanuit het geloof leeft en beseft dat wij mensen niet alleen verbonden zijn door wederzijdse genegenheid of door gemeenschappelijke belangen, maar vooral ook door de werking van die ene Geest, die van ons broeders van Christus maakt en die ons zo naar God onze Vader leidt.

Een echte christen zal nooit denken dat de eenheid in het geloof, de trouw aan het leergezag en aan de traditie van de Kerk en het streven om aan alle mensen de heilsboodschap te brengen, in tegenspraak zouden kunnen zijn met de grote verscheidenheid in opvattingen, die er kunnen zijn in kwesties die God, zoals men wel zegt, aan de vrije discussie heeft overgelaten. Sterker nog, voor een echte christen is het volkomen duidelijk dat die verscheidenheid deel uitmaakt van het goddelijke plan, dat ze gewild is door God, die zijn gaven en zijn licht uitdeelt zoals Hij wil. De christen dient de andere mensen lief te hebben en daarom tegenovergestelde meningen te respecteren en broederlijk te leven met die mensen, die anders denken dan hij.

Juist omdat de leden van het Werk in deze geest gevormd zijn, is het onvoorstelbaar dat iemand het in zijn hoofd zou halen om zijn lidmaatschap van het Werk te eigen bate te gebruiken of om anderen zijn politieke of culturele opvattingen op te dringen. De andere leden zouden dat beslist niet accepteren. Het bewuste lid zou òf zijn houding moeten veranderen òf het Werk moeten verlaten. In dit opzicht mag niemand in het Werk ooit de geringste afwijking toelaten, want hier gaat het niet alleen om de verdediging van de eigen vrijheid, maar ook om het bovennatuurlijke karakter van een taak, waaraan men zich in overgave wijdt. Daarom ben ik van mening dat persoonlijke vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid de beste garantie vormen voor de bovennatuurlijke doelstelling van het Werk van God.