Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Priesters → vrijheid van de leken.

Kenmerkend voor ieder christelijk leven - langs welke weg zich dit ook realiseert - is de “waardigheid en vrijheid van de kinderen Gods”. Waarop doelt u in het bijzonder, als u met nadruk steeds maar weer een lans breekt voor de vrijheid van de leken?

Om precies te zijn, ik doel op de persoonlijke vrijheid die de leken hebben om in het licht van de door het leergezag verkondigde principes concrete beslissingen te nemen van theoretische of praktische aard, die het meest recht doen aan hun persoonlijke overtuigingen en mogelijkheden. Dit betreft dan beslissingen ten aanzien van de verschillende filosofische, economische en politieke opvattingen, ten aanzien van artistieke of culturele stromingen en verder met betrekking tot problemen binnen het beroeps- en sociale leven. Dit noodzakelijke gebied van autonomie, dat de katholieke gelovige nodig heeft wil hij niet achterop raken ten opzichte van de andere leken, en wil hij zijn specifieke apostolische taak te midden van de tijdelijke realiteiten doeltreffend kunnen uitoefenen, moet altijd zorgvuldig gerespecteerd worden door hen, die in de Kerk het priesterambt vervullen. Gebeurt dit niet - worden de leken als instrumenten gebruikt om bepaalde doelen te bereiken die de bevoegdheden van het hiërarchische ambt te buiten gaan - , dan zou men in een anachronistisch en betreurenswaardig klerikalisme vervallen. Door een dergelijke veroordeling tot permanente onmondigheid zouden de apostolische mogelijkheden van de leken enorm beperkt worden en, wat nog erger is en bovendien juist nu bijzonder actueel, de opvatting zelf over autoriteit en eenheid in de Kerk zou in gevaar komen. We mogen niet vergeten, dat - ook onder katholieken - een gezond pluralisme van maatstaven en ideeën in kwesties die God aan de vrije meningsvorming van de mensen heeft overgelaten, niet alleen in overeenstemming is met de hiërarchische ordening en de noodzakelijke eenheid van het volk Gods, maar deze zelfs versterkt en behoedt voor mogelijke vervalsingen.

Deze gedachten verschaffen een dieper inzicht in het wezen van de Kerk, die een door alle gelovigen gevormde gemeenschap is. Wij allen delen aldus in een en dezelfde zending, die ieder moet realiseren volgens zijn persoonlijke omstandigheden. Dankzij de aansporing van de Heilige Geest zijn de leken zich er steeds beter van bewust dat ze Kerk zijn, dat ze een specifieke, verheven en noodzakelijke - immers door God gewilde - taak hebben. Zij weten dat die taak berust op het eenvoudige gegeven dat ze christen zijn en dat die niet afhankelijk is van een opdracht van de hiërarchie. Het spreekt vanzelf dat de leken die taak in eenheid met de kerkelijke hiërarchie en in overeenstemming met het leergezag dienen te vervullen. Zonder eenheid met het bisschoppencollege en met het hoofd ervan, de Paus van Rome, kan er namelijk voor een katholiek geen eenheid met Christus bestaan.

Die specifieke manier waarop leken hun bijdrage aan de heiligheid en het apostolaat van de Kerk leveren bestaat in de vrije en verantwoordelijke werkzaamheid midden in de tijdelijke structuren; zo kunnen ze daar het zuurdesem van de christelijke boodschap overal brengen. Het getuigenis dat een christen door zijn leven geeft, zijn woord dat in de naam van God licht brengt en zijn verantwoordelijk handelen in de dienst van de medemensen, met wie hij de gemeenschappelijke problemen helpt oplossen, dat zijn allemaal uitingen van deze aanwezigheid, waardoor de gewone christen zijn goddelijke taak vervult.

Vele jaren geleden, al vanaf de stichtingsdag van het Opus Dei zelf, heb ik de volgende woorden van Christus die Johannes ons overlevert, zelf overwogen en anderen laten overwegen: et ego, si exaltatus fuero a terra, omnia traham ad meipsum (Joh 12,32). Christus trekt door zijn dood aan het kruis de hele schepping naar zich toe. In Zijn Naam moeten de christenen door hun werk midden in de wereld alle dingen met God verzoenen en zo Christus aan de top van alle menselijke activiteiten plaatsen.

Hieraan zou ik willen toevoegen dat naast deze bewustwording van de leken zich een analoge ontwikkeling bij de herders voordoet. Zij beseffen steeds meer wat het specifieke van de roeping van de leek is en dat deze roeping bevorderd en ondersteund moet worden door een pastoraal die te midden van het Volk Gods het charisma van de heiligheid en van het apostolaat laat ontdekken in de talloze en gevarieerde vormen zoals God die toestaat.

Deze nieuwe vorm van zielzorg stelt hoge eisen, maar is volgens mij absoluut noodzakelijk. Ze vereist de bovennatuurlijke gave om de geesten te onderscheiden, verder een fijngevoeligheid voor de dingen van God en de nederigheid om de eigen ideeën niet aan anderen op te dringen en dienstbaar te zijn aan wat God in de zielen opwekt. Kort gezegd, ze vereist de liefde voor de rechtmatige vrijheid van de kinderen Gods die Christus ontmoeten en Hem uitdragen over wegen, die weliswaar verschillend, maar allemaal even goddelijk zijn.

Een van de grootste gevaren die tegenwoordig een bedreiging voor de Kerk vormen, zou juist kunnen zijn dat deze door God gewilde christelijke vrijheid niet erkend wordt en dat men de christenen een verregaande gelijkvormigheid wil opdringen, omdat men daardoor een grotere doeltreffendheid denkt te kunnen bereiken. Die houding komt weliswaar voort uit de rechtmatige en zelfs prijzenswaardige wens, dat de Kerk een getuigenis moet geven dat de moderne wereld fascineert, maar toch ben ik bang dat die weg verkeerd is. Aan de ene kant zou de hiërarchie daardoor in tijdelijke zaken verstrikt kunnen raken, met als gevolg een andersoortig maar even noodlottig klerikalisme als in vroegere tijden. Aan de andere kant zou het de leken, de gewone christenen, kunnen isoleren van de wereld waarin ze leven en ze tot uitvoerders van beslissingen of ideeën maken, die hun ontstaan buiten die wereld vinden.

Ik heb de indruk dat van ons priesters de nederigheid verlangd wordt om te leren niet in de mode te zijn, maar om echte dienaren van de dienaren van God te zijn volgens het woord van de Doper: illum oportet crescere, me autem minui (Joh 3,30) - Hij moet groeien en ik moet kleiner worden. Op die wijze kunnen de gewone christenen, de leken, Christus in alle sectoren van de maatschappij tegenwoordig stellen. Een van de belangrijkste taken van de priester zal altijd zijn de christelijke leer te onderwijzen; de ander te helpen om zich te verdiepen in de persoonlijke en sociale eisen van het evangelie; ertoe te bewegen de tekenen van de tijd juist te verstaan. Maar ieder priesterlijk werk moet gedaan worden binnen het grootst mogelijke respect voor de rechtmatige vrijheid van de gewetens: elke mens moet in vrijheid op Gods stem antwoorden. Maar afgezien van deze hulp van de priester ontvangt iedere katholiek persoonlijk ook licht van God en de genade van staat om de specifieke taken te vervullen, die hem als mens en als christen gegeven zijn.

Wie van mening is dat om Christus' stem in de wereld te laten horen de clerus moet spreken of zich overal moet laten zien, heeft maar weinig begrepen van de waardigheid van de goddelijke roeping van alle en van iedere christengelovige afzonderlijk.

Een essentieel bestanddeel van de christelijke geest is niet alleen de eenheid met de hiërarchie - Paus en bisschoppen - maar ook de verbondenheid met de andere broeders in het geloof. Al lang ben ik van mening dat een van de grootste kwalen van de Kerk van onze tijd is dat veel katholieken niet weten wat de katholieken van andere landen en van andere rangen en standen denken en doen. Het is nodig dat men deze broederlijkheid die het leven van de eerste christenen zo diep beïnvloedde, opnieuw in praktijk brengt. Op die wijze zullen wij ons verenigd weten en tegelijk de verscheidenheid van persoonlijke roepingen liefhebben. Dan zullen veel onrechtvaardige en beledigende oordelen vermeden worden, die bepaalde kleine groepen in naam van het katholicisme verspreiden en die gericht zijn tegen andere geloofsgenoten, die in werkelijkheid rechtschapen en met offergeest werken, zich richtend op de bijzondere omstandigheden van hun land.

Het is belangrijk dat ieder trouw probeert te zijn aan zijn eigen goddelijke roeping en de Kerk dus niet berooft van de vruchten van zijn van God ontvangen charisma. De eigen taak van de leden van het Opus Dei, die normale christenen zijn, bestaat in het heiligen van de wereld van binnenuit door de meest uiteenlopende menselijke werkzaamheden te verrichten. Daar hun lidmaatschap van het Werk hun positie in de wereld niet verandert, nemen ze deel aan gemeenschappelijke religieuze diensten, aan het leven van de parochie enzovoort, op een wijze die overeenstemt met de omstandigheden van ieder geval. Ook in dit opzicht zijn het normale burgers die goede katholieken willen zijn.

Maar in de regel leggen de leden van het Werk zich niet toe op werk dat confessioneel van karakter is. Alleen in uitzonderingsgevallen, op uitdrukkelijk verzoek van het kerkelijk gezag, werkt deze of gene van het Werk in kerkelijke instellingen. Achter die houding steekt niet de wens om anders te zijn en nog veel minder is het een teken van geringschatting van confessionele activiteiten. Het is niets anders dan de beslissing om zich aan datgene te wijden dat tot de eigen roeping van het Opus Dei behoort. Er zijn al veel religieuzen en clerici en ook veel leken die op dat gebied vol ijver actief zijn en die daaraan al hun krachten geven.

De speciale taak van de leden van het Opus Dei, waartoe ze zich door God geroepen voelen is van andere aard. Binnen de algemene roeping om heilig te zijn ontvangen de leden van het Opus Dei nog een speciale roeping om in vrijheid en verantwoordelijkheid naar heiligheid te streven en apostolaat te doen midden in de wereld waarbij ze dan de plicht op zich nemen om volgens een specifieke geest te leven en gedurende hun leven een bijzondere vorming te ontvangen. Als de leden hun werk in de wereld zouden verwaarlozen om kerkelijk werk te doen, zouden ze hun door God ontvangen gaven braak laten liggen. En door hun wens om direct pastoraal werk te doen zouden ze de Kerk in feite schade berokkenen, want dan zouden er minder christenen zijn die bezig zijn met zichzelf te heiligen in alle beroepen en taken van de burgermaatschappij en op het immense gebied van de wereldlijke arbeid.

Bovendien eist de noodzaak om zich in beroep en geloof voortdurend verder te ontwikkelen, naast de tijd die men nodig heeft voor het geestelijk leven, het gebed en het offervaardig vervullen van zijn plichten van staat, het hele leven op: er blijft geen vrije tijd over.

Waarom zijn er priesters in een zo uitdrukkelijk laïcale instelling als het Opus Dei? Kan ieder lid priester worden of alleen diegenen, die door de directeuren uitgekozen worden?

De roeping tot het Opus Dei kan ieder ontvangen die zich in zijn eigen levensstaat wil heiligen, of hij nu ongetrouwd, getrouwd of weduwnaar is, of hij nu leek of clericus is.

Daarom komen ook diocesane geestelijken bij het Opus Dei die dan verder diocesaan priester blijven, want het Werk helpt ze om door de heiliging van hun dagelijkse werk naar de christelijke volmaaktheid in hun levenstaak te streven. Dat werk is nu juist hun ambt als priester in dienst van hun bisschop, van het bisdom, van de hele Kerk. Ook in hun geval verandert het lidmaatschap van het Opus Dei niets aan hun levensstaat: ze blijven zich daarna aan de taken wijden die de bisschop hun toevertrouwd heeft en aan alle apostolische activiteiten die ze moeten verrichten, zonder dat het Werk hoe dan ook tussenbeide komt. En ze heiligen zich door de deugden die bij de priester horen zo volmaakt mogelijk te beoefenen.

Behalve de priesters die bij het Opus Dei komen nadat ze de priesterwijding al ontvangen hebben, zijn er in het Werk ook wereldgeestelijken die gewijd zijn, nadat ze daarvoor al als leek, als een gewoon christen, lid van het Opus Dei waren. Het gaat daarbij om een heel klein aantal in verhouding tot het totale aantal leden, het is minder dan twee procent. Ze streven als priester de apostolische doeleinden van het Opus Dei na en zien daarbij af van de uitoefening van hun oude burgerlijke beroep, in de mate die afhankelijk is van ieder geval. Het zijn dus beroepsmensen, die tot het priesterschap geroepen worden na een opleiding te hebben genoten tot arts, ingenieur, monteur, landarbeider, leraar, journalist, noem maar op, en die jarenlang in dat beroep gewerkt hebben. Ze volgen serieus en zonder haast de kerkelijke studies, totdat ze de doctorstitel behaald hebben. Daarbij verliezen ze niet deze specifieke mentaliteit van hun burgerlijke beroepswereld zodat ze, als ze priester gewijd worden, arts-priester, advocaat-priester, arbeider-priester… zijn.

Hun aanwezigheid is voor het apostolaat van het Opus Dei nodig. Dat apostolaat wordt, zoals gezegd, in hoofdzaak door leken uitgeoefend. Elk lid probeert in de eigen omgeving van zijn beroep apostolisch werkzaam te zijn en de mensen dichter bij Christus te brengen door het voorbeeld en door het woord, door de dialoog. Maar in het apostolaat, bij het leiden van de zielen op de wegen van het christelijk leven, stuit men op de sacramentele muur. De heiligende taak van de leek heeft de heiligende taak van de priester nodig, die het boetesacrament toedient, de Eucharistie viert en het woord Gods in naam van de Kerk verkondigt. En omdat het apostolaat van het Opus Dei een specifieke spiritualiteit vereist, is het noodzakelijk dat ook de priester een levende getuigenis geeft van deze eigen geest.

Buiten de dienst aan de medeleden van het Werk kunnen die priesters ook vele andere mensen dienen, en dat doen ze inderdaad. De priesterlijke ijver die hun leven vervult moet hen ertoe brengen dat ieder die hen ontmoet iets van Christus' licht ontvangt. Bovendien spoort de geest van het Opus Dei, waarin bepaald geen groepsmentaliteit of iets dergelijks heerst, deze priesters aan om zich nauw en op doeltreffende wijze met hun broeders, de andere seculiere priesters, verbonden te voelen. In alle bisdommen waarin ze actief zijn en daadwerkelijke steun verlenen, voelen ze zich als diocesane priesters en zijn ze het ook.

Ik wil er nog de nadruk op leggen, want het is een zeer belangrijke realiteit, dat de roeping van de leek in het Opus Dei die de priesterwijding ontvangt, niet verandert. Als zij na een vrije beslissing gevolg geven aan de uitnodiging van de directeuren van het Werk en priester worden, doen ze dat niet omdat ze vinden dat ze op die wijze dichter bij God zouden komen of dat ze zo effectiever naar heiligheid zouden kunnen streven. Ze weten precies dat de roeping van de leek op zich volmaakt is en geen aanvulling nodig heeft en dat de overgave aan God als lid van het Opus Dei vanaf het eerste moment een duidelijke weg is om de christelijke volmaaktheid te bereiken. De priesterwijding is daarom in het geheel niet een soort bekroning van de roeping tot het Opus Dei; het is een oproep die tot enigen gericht is, om de anderen op een nieuwe wijze te dienen. Bij het Werk zijn trouwens geen twee categorieën of soorten leden, bijvoorbeeld de categorie van de leken en die van de priesters. Allen zijn en voelen zich gelijk, zij allen leven volgens dezelfde geest, namelijk de geest van heiliging in hun eigen levensstaat2.

Opmerkingen
2

Mgr. Escrivá spreekt in zijn antwoord over de twee manieren waarop seculiere priesters tot het Opus Dei kunnen behoren:

a) de priesters die voortkomen uit de leken van het Opus Dei. Zij worden door de prelaat tot het priesterschap geroepen, zijn geïncardineerd in de Prelatuur en vormen haar clerus. Zij wijden zich voornamelijk, hoewel niet uitsluitend, aan de pastorale zorg van de gelovigen die tot het Opus Dei behoren en realiseren, samen met de leken, het specifieke apostolaat om in alle lagen van de maatschappij een diep bewustzijn te verspreiden van de universele roeping tot heiligheid en apostolaat;

b) de seculiere priesters die reeds in een diocees geïncardineerd zijn. Zij kunnen ook delen in het geestelijk leven van het Opus Dei, zoals mgr. Escrivá aan het begin van zijn antwoord opmerkt. Zij doen dit door lid te worden van het Priestergenootschap van het Heilig Kruis, dat intrinsiek verenigd is met de Prelatuur, en waarvan de prelaat van het Opus Dei algemeen voorzitter is. Zie de tekst van de Inleiding waar een korte uitleg wordt gegeven van deze priesterlijke vereniging met de juiste juridische termen, die mgr. Escrivá in zijn interview nog niet kon bezigen.