Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Priesters → zending van de priester.

In sommige kringen van de clerus heerst een zekere ongerustheid met betrekking tot het feit dat er priesters zijn die proberen hun taak te vervullen door in een hoger beroep of als arbeiders, bijvoorbeeld als “priester-arbeiders”, in de maatschappij aanwezig te zijn. Zij steunen daarbij op de leer van het concilie (Constitutie Lumen gentium nr. 31; Decreet Presbyterorum Ordinis, nr. 8). Wij zouden graag uw mening daarover horen.

Laat ik vooraf duidelijk zeggen dat ik de opvatting die in deze lijnrecht tegenover mijn eigen opvatting staat, ten volle respecteer, ook als ik vind dat ze om velerlei redenen onjuist is. Dat betekent ook dat ik het werk van hen, die zich met veel apostolische inzet beijveren om volgens hun opvatting te handelen, zeer waardeer en dat ik hen in mijn gebed insluit. Zelf ben ik echter van mening dat als het priesterambt op de juiste wijze wordt uitgeoefend - dat wil zeggen zonder angstvalligheid of complexen die meestal een bewijs zijn van een gebrek aan menselijke rijpheid, en zonder een gevoel van klerikale superioriteit dat van een gebrek aan bovennatuurlijke visie getuigt -, dan garandeert het priesterschap als zodanig ten volle dat de priester als mens op eenvoudige, authentieke en legitieme wijze in de maatschappij aanwezig is onder de mensen tot wie hij zich richt. Gewoonlijk zal dit voldoende zijn om met de wereld van de arbeid te kunnen leven en communiceren, om de moeilijkheden ervan te begrijpen en haar lot te delen. Maar wat praktisch nooit succes zal hebben is op amateuristische wijze lekenactiviteiten gaan verrichten bij wijze van naïef paspoort. Want door gebrek aan echtheid is een dergelijke poging, die bovendien een belediging voor het gezond verstand van de leken is, bij voorbaat tot mislukken gedoemd.

Verder vergt het pastorale werk, vooral bij het huidige priestertekort, zoveel van de priester, dat het niet mogelijk is daarnaast een tweede dagtaak te hebben. De mensen hebben ons zo hard nodig, ook al beseffen velen dit niet, dat wij altijd tijd te kort komen. Er is gebrek aan mensen, tijd en krachten. Daarom zeg ik gewoonlijk tegen mijn priesterzonen binnen het Opus Dei dat ze, als ze op een dag ontdekken dat ze tijd over hebben, er heel zeker van kunnen zijn dat ze hun priesterschap niet goed hebben uitgeoefend.

En u moet wel bedenken dat het bij de priesters van het Opus Dei om mensen gaat die, voordat ze de priesterwijding ontvingen, in het burgerleven jarenlang als ingenieur, arts, arbeider enzovoort werkzaam zijn geweest. Toch ken ik er niet een, die op de hulp van rekenliniaal, stethoscoop of pneumatische hamer is aangewezen om in de samenleving, onder zijn vrienden en collega's, waardering en gehoor te vinden. Inderdaad komt het soms voor dat ze hun burgerberoep uitoefenen, althans in zoverre het met de plichten van hun priesterlijke staat verenigbaar is, maar zeker niet, omdat ze het nodig vinden om op die manier van hun aanwezig zijn in de maatschappij te getuigen. Hier spelen dan andere motieven een rol, zoals naastenliefde, of financiële noodzaak bij het van de grond krijgen van een apostolaatswerk. Ook sint Paulus heeft van tijd tot tijd zijn oude beroep van tentenmaker weer op genomen. Maar niet omdat Ananias hem in Damascus de raad gaf het vak van tentenmaker te leren om zo aan de heidenen het evangelie te kunnen verkondigen.

Samenvattend - en zonder daarmee op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de rechtmatigheid en de goede bedoelingen van welk apostolisch initiatief ook - zou ik willen zeggen, dat naar mijn mening bijvoorbeeld de figuur van de academicus of de arbeider die priester wordt, de arbeider-priester, authentieker is en meer aan de bedoeling van Vaticanum II beantwoordt dan de figuur van de priester die arbeider wordt, de priester-arbeider. Afgezien van zijn betekenis in het kader van de gespecialiseerde zielzorg, die altijd nodig zal zijn, behoort de klassieke figuur van de priester-arbeider tot het verleden, tot de tijd waarin de onvermoede mogelijkheden van het lekenapostolaat bij tallozen nog onbekend waren.

In de gehele Kerk is tegenwoordig grote belangstelling voor de problemen van de Derde Wereld zichtbaar. Het is algemeen bekend dat een van de grootste moeilijkheden daar gevormd wordt door het tekort aan priesters, in het bijzonder aan autochtone priesters. Wat is uw mening daarover en wat zijn uw ervaringen op dit gebied?

Ik geloof dat het toenemen van het aantal inheemse priesters inderdaad in veel landen van beslissende betekenis zal zijn voor de ontwikkeling of zelfs het voortbestaan van de Kerk, met name in die landen, die in een fase van een wat overspannen nationalisme verkeren.

Over mijn persoonlijke ervaringen zou ik willen zeggen dat voor mij een zeer belangrijke reden tot dankbaarheid jegens de Heer het feit is dat honderden leken, afkomstig uit nu al meer dan zestig landen waar de opbouw van een inheemse clerus voor de Kerk een brandend probleem is, binnen het Opus Dei een opleiding krijgen en priester worden. Mannen, rechtzinnig in de leer, met een universele, katholieke visie en met een grote bereidheid om te dienen; allen ongetwijfeld voorbeeldiger dan ik. Sommigen hebben in deze landen ook de bisschopswijding ontvangen en reeds bloeiende seminaries gesticht.

Anderhalf jaar geleden had ik de gelegenheid om uw antwoorden op vragen uit een publiek van meer dan tweeduizend mensen in Pamplona te horen. Toen legde u er de nadruk op, dat katholieken zich moeten gedragen als verantwoordelijke en vrije burgers en dat ze “niet mochten leven van hun katholiek-zijn”. Wat betekent dit eigenlijk en welke bedoeling zit er achter deze gedachte?

Ik ben altijd pijnlijk getroffen door de houding van mensen die er een beroep van maken om zich katholiek te noemen, of van mensen die het principe van de persoonlijke vrijheid, waarop de hele christelijke moraaltheologie gebaseerd is, niet willen erkennen.

Een kenmerk van de geest van het Werk en van zijn leden is de Kerk en alle mensen te dienen, zonder zich van de Kerk te bedienen. Ik zie graag dat de christen van Christus getuigt in zijn gedrag en niet alleen in naam, en dat hij daardoor een echt voorbeeld is van een christelijk leven. Van klerikalisme moet ik niets hebben. Ik begrijp heel goed dat er naast een kwalijk antiklerikalisme ook een gezond antiklerikalisme bestaat, dat voortkomt uit de liefde voor het priesterschap en dat in verzet komt als de gewone gelovige of de priester een heilige zending voor zuiver aardse doeleinden misbruikt. U moet niet denken dat ik met die woorden een concreet iemand wil aanvallen. In ons Werk bestaat niet de neiging naar exclusivisme, maar slechts het verlangen om samen te werken met allen die zich voor Christus inzetten en met allen, christenen en niet-christenen, die hun leven zien als een prachtige gelegenheid om te dienen.

De nadruk die ik zelf, vooral na 1928, op dergelijke ideeën gelegd heb, is trouwens lang niet zo belangrijk als het belang dat het leergezag van de Kerk eraan hecht. Voor een arme priester als ik ben, was het een onbeschrijfelijke vreugde, toen het Concilie onlangs in de dogmatische constitutie over de Kerk Lumen gentium alle christenen eraan herinnerde dat ze zich volledig als burgers van de aardse stad dienen te voelen. Zij moeten dus met beroepsdeskundigheid en liefde voor alle mensen werken in alle menselijke activiteiten om zodoende de christelijke volmaaktheid te zoeken, waartoe ze geroepen zijn vanwege het simpele feit dat ze gedoopt zijn.

In hoeverre kun je van economische of politieke doelstellingen van het Opus Dei in Spanje spreken? En kunt u deze, zo ze er zijn, nader verklaren?

Het Opus Dei heeft beslist geen economische of politieke doelstellingen, noch in Spanje, noch ergens anders. Aangespoord door de leer van Christus verdedigen de leden altijd de persoonlijke vrijheid en het recht van alle mensen op leven en werk, op verzorging bij ziekte en ouderdom, op het stichten van een gezin, op het voortbrengen van kinderen en het opvoeden van die kinderen naar hun capaciteiten en aanleg, en ten slotte het recht om als mens en staatsburger serieus genomen te worden.

Maar het Werk stelt hun geen concrete weg voor, noch op economisch, noch op politiek of cultureel terrein. Elk lid is geheel vrij om in deze kwesties naar eigen inzicht te denken en te handelen. In alle tijdelijke zaken hebben de leden van het Werk volledige vrijheid: in het Opus Dei is plaats voor mensen met alle politieke, culturele, sociale en economische opvattingen die voor een christelijk geweten toelaatbaar zijn.

Ik heb het nooit over politiek. Mijn taak als priester is uitsluitend van geestelijke aard. Bovendien ook al zou ik eens mijn mening geven over een tijdelijke zaak, dan zouden de leden van het Werk zich in het geheel niet verplicht voelen om die te delen.

De directeuren van het Werk mogen de andere leden nooit hun eigen opvatting op politiek of professioneel gebied opleggen. Zou ondanks dat een bepaald lid van het Werk zoiets willen proberen of zich van andere leden willen bedienen voor zuiver menselijke doeleinden, dan zou dat lid zonder pardon uitgestoten worden, omdat de anderen zich terecht daartegen zouden verzetten.

Ik heb nog nooit aan een lid van het Opus Dei gevraagd van welke politieke partij hij is of welke politieke overtuiging hij heeft. Ik zal er ook nooit naar vragen, want dat zou me een aanslag op zijn rechtmatige persoonlijke vrijheid lijken. En op gelijke wijze handelen allen die in het Opus Dei een leidende functie hebben. Niettemin weet ik dat er onder de leden van het Opus Dei, in Spanje net zo goed als in elk ander land, inderdaad een grote verscheidenheid van opvattingen bestaat. Ik heb er niets op tegen. Ik respecteer ze alle en zal steeds de overtuiging van ieder eerbiedigen die probeert volgens zijn geweten te handelen. Dit pluralisme is voor het Werk geen probleem. Integendeel, het is een teken van goede geest, waaruit de rechtmatige vrijheid van een ieder blijkt.

Waarom zijn er priesters in een zo uitdrukkelijk laïcale instelling als het Opus Dei? Kan ieder lid priester worden of alleen diegenen, die door de directeuren uitgekozen worden?

De roeping tot het Opus Dei kan ieder ontvangen die zich in zijn eigen levensstaat wil heiligen, of hij nu ongetrouwd, getrouwd of weduwnaar is, of hij nu leek of clericus is.

Daarom komen ook diocesane geestelijken bij het Opus Dei die dan verder diocesaan priester blijven, want het Werk helpt ze om door de heiliging van hun dagelijkse werk naar de christelijke volmaaktheid in hun levenstaak te streven. Dat werk is nu juist hun ambt als priester in dienst van hun bisschop, van het bisdom, van de hele Kerk. Ook in hun geval verandert het lidmaatschap van het Opus Dei niets aan hun levensstaat: ze blijven zich daarna aan de taken wijden die de bisschop hun toevertrouwd heeft en aan alle apostolische activiteiten die ze moeten verrichten, zonder dat het Werk hoe dan ook tussenbeide komt. En ze heiligen zich door de deugden die bij de priester horen zo volmaakt mogelijk te beoefenen.

Behalve de priesters die bij het Opus Dei komen nadat ze de priesterwijding al ontvangen hebben, zijn er in het Werk ook wereldgeestelijken die gewijd zijn, nadat ze daarvoor al als leek, als een gewoon christen, lid van het Opus Dei waren. Het gaat daarbij om een heel klein aantal in verhouding tot het totale aantal leden, het is minder dan twee procent. Ze streven als priester de apostolische doeleinden van het Opus Dei na en zien daarbij af van de uitoefening van hun oude burgerlijke beroep, in de mate die afhankelijk is van ieder geval. Het zijn dus beroepsmensen, die tot het priesterschap geroepen worden na een opleiding te hebben genoten tot arts, ingenieur, monteur, landarbeider, leraar, journalist, noem maar op, en die jarenlang in dat beroep gewerkt hebben. Ze volgen serieus en zonder haast de kerkelijke studies, totdat ze de doctorstitel behaald hebben. Daarbij verliezen ze niet deze specifieke mentaliteit van hun burgerlijke beroepswereld zodat ze, als ze priester gewijd worden, arts-priester, advocaat-priester, arbeider-priester… zijn.

Hun aanwezigheid is voor het apostolaat van het Opus Dei nodig. Dat apostolaat wordt, zoals gezegd, in hoofdzaak door leken uitgeoefend. Elk lid probeert in de eigen omgeving van zijn beroep apostolisch werkzaam te zijn en de mensen dichter bij Christus te brengen door het voorbeeld en door het woord, door de dialoog. Maar in het apostolaat, bij het leiden van de zielen op de wegen van het christelijk leven, stuit men op de sacramentele muur. De heiligende taak van de leek heeft de heiligende taak van de priester nodig, die het boetesacrament toedient, de Eucharistie viert en het woord Gods in naam van de Kerk verkondigt. En omdat het apostolaat van het Opus Dei een specifieke spiritualiteit vereist, is het noodzakelijk dat ook de priester een levende getuigenis geeft van deze eigen geest.

Buiten de dienst aan de medeleden van het Werk kunnen die priesters ook vele andere mensen dienen, en dat doen ze inderdaad. De priesterlijke ijver die hun leven vervult moet hen ertoe brengen dat ieder die hen ontmoet iets van Christus' licht ontvangt. Bovendien spoort de geest van het Opus Dei, waarin bepaald geen groepsmentaliteit of iets dergelijks heerst, deze priesters aan om zich nauw en op doeltreffende wijze met hun broeders, de andere seculiere priesters, verbonden te voelen. In alle bisdommen waarin ze actief zijn en daadwerkelijke steun verlenen, voelen ze zich als diocesane priesters en zijn ze het ook.

Ik wil er nog de nadruk op leggen, want het is een zeer belangrijke realiteit, dat de roeping van de leek in het Opus Dei die de priesterwijding ontvangt, niet verandert. Als zij na een vrije beslissing gevolg geven aan de uitnodiging van de directeuren van het Werk en priester worden, doen ze dat niet omdat ze vinden dat ze op die wijze dichter bij God zouden komen of dat ze zo effectiever naar heiligheid zouden kunnen streven. Ze weten precies dat de roeping van de leek op zich volmaakt is en geen aanvulling nodig heeft en dat de overgave aan God als lid van het Opus Dei vanaf het eerste moment een duidelijke weg is om de christelijke volmaaktheid te bereiken. De priesterwijding is daarom in het geheel niet een soort bekroning van de roeping tot het Opus Dei; het is een oproep die tot enigen gericht is, om de anderen op een nieuwe wijze te dienen. Bij het Werk zijn trouwens geen twee categorieën of soorten leden, bijvoorbeeld de categorie van de leken en die van de priesters. Allen zijn en voelen zich gelijk, zij allen leven volgens dezelfde geest, namelijk de geest van heiliging in hun eigen levensstaat2.

Opmerkingen
2

Mgr. Escrivá spreekt in zijn antwoord over de twee manieren waarop seculiere priesters tot het Opus Dei kunnen behoren:

a) de priesters die voortkomen uit de leken van het Opus Dei. Zij worden door de prelaat tot het priesterschap geroepen, zijn geïncardineerd in de Prelatuur en vormen haar clerus. Zij wijden zich voornamelijk, hoewel niet uitsluitend, aan de pastorale zorg van de gelovigen die tot het Opus Dei behoren en realiseren, samen met de leken, het specifieke apostolaat om in alle lagen van de maatschappij een diep bewustzijn te verspreiden van de universele roeping tot heiligheid en apostolaat;

b) de seculiere priesters die reeds in een diocees geïncardineerd zijn. Zij kunnen ook delen in het geestelijk leven van het Opus Dei, zoals mgr. Escrivá aan het begin van zijn antwoord opmerkt. Zij doen dit door lid te worden van het Priestergenootschap van het Heilig Kruis, dat intrinsiek verenigd is met de Prelatuur, en waarvan de prelaat van het Opus Dei algemeen voorzitter is. Zie de tekst van de Inleiding waar een korte uitleg wordt gegeven van deze priesterlijke vereniging met de juiste juridische termen, die mgr. Escrivá in zijn interview nog niet kon bezigen.