Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Christelijk leven  → vroomheid, innerlijk leven .

Na uw duidelijke uiteenzetting over dit punt de volgende vraag: wat zijn de bijzondere kenmerken van de geestelijke vorming van de leden van het Opus Dei, waardoor er niemand op grond van materiële of tijdelijke overwegingen lid van het Opus Dei is?

Elk motief dat niet zuiver geestelijk van aard is, is absoluut uitgesloten, omdat het Werk veel verlangt - onthechting, offer, zelfverloochening, ononderbroken werken voor de mensen - en niets geeft. Ik bedoel hiermee dat het Werk geen wereldlijke voordelen biedt. In plaats daarvan verschaft het zoveel te meer op het niveau van het geestelijk leven. Het verschaft middelen om in de ascetische strijd te overwinnen, het leidt de mensen naar wegen van gebed, het leert met Christus als broer om te gaan, God te zien in alle omstandigheden van het leven, zich kind van God te voelen en daarom vastbesloten Zijn leer te verspreiden.

Wie niet op de weg van het innerlijk leven vooruitgaat en begrijpt dat het de moeite waard is zich helemaal weg te schenken, het eigen leven in dienstbaarheid aan de Heer over te geven, die kan in het Opus Dei niet volharden. Want heiligheid is geen etiket, noch etiquette, maar stelt diep ingrijpende eisen.

Ook heeft het Opus Dei geen enkele activiteit met politieke, economische of ideologische doeleinden. Het is niet gebaat bij tijdelijke activiteiten. Zijn werk is uitsluitend op de geestelijke vorming van de leden en op de apostolische projecten gericht, dat wil zeggen op de voortdurende geestelijke verzorging van alle leden en op de gemeenschappelijke apostolaatswerken voor sociale hulp, liefdadigheid, opvoeding…

De leden van het Opus Dei hebben zich enkel en alleen verenigd om een duidelijk omschreven weg van heiligheid te volgen en om aan bepaalde apostolische projecten mee te werken. Hun onderlinge verplichtingen hebben geen betrekking op enig tijdelijk belang, eenvoudigweg omdat op dit terrein alle leden van het Opus Dei vrij zijn, zodat ieder zijn eigen weg gaat met verschillende en soms tegengestelde doeleinden en belangen.

Als gevolg van de uitsluitend bovennatuurlijke doeleinden is de geest van het Werk een geest van vrijheid en van liefde voor de persoonlijke vrijheid van allen. Omdat die liefde voor de vrijheid oprecht is en niet alleen maar theorie, houden wij ook van het noodzakelijke gevolg van die vrijheid, namelijk het pluralisme. In het Opus Dei is het pluralisme gewenst en bemind, het wordt niet alleen maar getolereerd en beslist niet belemmerd. Als ik al deze verschillen in instelling en opvatting zie die er bij de leden van het Werk in politieke, economische, sociale, artistieke en andere kwesties bestaan, dan is dat panorama voor mij een rede van blijdschap, omdat het bewijst dat alles functioneert zoals God het gewild heeft.

Eenheid in geest en verscheidenheid in wereldlijke zaken zijn te verenigen als er geen fanatisme en intolerantie heersen en vooral als men vanuit het geloof leeft en beseft dat wij mensen niet alleen verbonden zijn door wederzijdse genegenheid of door gemeenschappelijke belangen, maar vooral ook door de werking van die ene Geest, die van ons broeders van Christus maakt en die ons zo naar God onze Vader leidt.

Een echte christen zal nooit denken dat de eenheid in het geloof, de trouw aan het leergezag en aan de traditie van de Kerk en het streven om aan alle mensen de heilsboodschap te brengen, in tegenspraak zouden kunnen zijn met de grote verscheidenheid in opvattingen, die er kunnen zijn in kwesties die God, zoals men wel zegt, aan de vrije discussie heeft overgelaten. Sterker nog, voor een echte christen is het volkomen duidelijk dat die verscheidenheid deel uitmaakt van het goddelijke plan, dat ze gewild is door God, die zijn gaven en zijn licht uitdeelt zoals Hij wil. De christen dient de andere mensen lief te hebben en daarom tegenovergestelde meningen te respecteren en broederlijk te leven met die mensen, die anders denken dan hij.

Juist omdat de leden van het Werk in deze geest gevormd zijn, is het onvoorstelbaar dat iemand het in zijn hoofd zou halen om zijn lidmaatschap van het Werk te eigen bate te gebruiken of om anderen zijn politieke of culturele opvattingen op te dringen. De andere leden zouden dat beslist niet accepteren. Het bewuste lid zou òf zijn houding moeten veranderen òf het Werk moeten verlaten. In dit opzicht mag niemand in het Werk ooit de geringste afwijking toelaten, want hier gaat het niet alleen om de verdediging van de eigen vrijheid, maar ook om het bovennatuurlijke karakter van een taak, waaraan men zich in overgave wijdt. Daarom ben ik van mening dat persoonlijke vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid de beste garantie vormen voor de bovennatuurlijke doelstelling van het Werk van God.

U hebt het vaak gehad over de arbeid, het werk. Kunt u ons zeggen welke plaats dit in de spiritualiteit van het Opus Dei heeft?

De roeping tot het Opus Dei verandert of wijzigt de levensomstandigheden en de levensstaat van de betreffende persoon op geen enkele wijze. Omdat werken een levensvoorwaarde voor de mens vormt, wordt de menselijke roeping tot de arbeid juist bevestigd door de bovennatuurlijke roeping tot heiligheid en apostolaat in de geest van het Opus Dei. Verreweg de meeste leden van het Werk zijn leken, gewone christenen, mensen dus, van wie de arbeid een deel van hun bestaan vormt; een werkzaamheid die hen vaak volledig in beslag neemt, waarmee ze in hun levensonderhoud voorzien, hun gezin onderhouden, bijdragen tot het algemeen welzijn en hun persoonlijkheid ontplooien.

De roeping tot het Opus Dei bevestigt dit allemaal, zodat een van de essentiële kenmerken van die roeping is, dat je menselijk en bovennatuurlijk zo volmaakt mogelijk - ondanks de menselijke tekortkomingen - in de wereld leeft en dat je daar werkzaam bent. Het dient werk te zijn dat doeltreffend tot de opbouw van de aardse stad bijdraagt - en daarom gedaan met beroepscompetentie en in een geest van dienstbaarheid - en tot de heiliging van de wereld. Zo wordt het werk iets wat heilig maakt en zelf geheiligd is.

Wie geheel en al volgens zijn geloof wil leven en een apostolaat in de geest van het Opus Dei wil beoefenen moet zichzelf door zijn beroep heiligen, zijn beroep heiligen en de anderen door zijn beroep heiligen. Door zo te leven, zonder zich dus van zijn medeburgers, zijn gelijken, te onderscheiden, streeft hij ernaar om aan Christus gelijkvormig te worden en om het voorbeeld dat Hij ons dertig jaar in de werkplaats in Nazaret gegeven heeft, na te volgen.

Want die dagelijkse taak is niet alleen het kader waarin men zichzelf moet heiligen, maar is de materie zelf van zijn heiligheid: in de drukte van elke dag ontdekt hij de hand van God en vindt hij impulsen voor zijn leven van gebed. Zijn beroepsmatige bezigheid brengt hem in contact met andere mensen - familieleden, vrienden, collega's - en met de grote problemen van zijn omgeving en de hele wereld. Daarmee wordt hem de gelegenheid geboden om met overgave in dienstbaarheid voor anderen te leven, en dat is voor een christen het meest belangrijke. Zo moet hij een waarachtig en geloofwaardig getuigenis voor Christus proberen af te leggen, opdat alle mensen de Heer leren kennen en beminnen, en ontdekken dat het normale leven in de wereld, het werk van elke dag, een ontmoeting met God kan zijn.

Met andere woorden: heiligheid en apostolaat vormen met het leven van de leden van het Werk een eenheid. Daarom is de arbeid de spil van hun geestelijk leven. Hun overgave aan God is geënt op het werk dat ze deden voordat ze bij het Opus Dei kwamen en dat ze ook daarna blijven doen.

Toen ik in de eerste jaren van mijn werkzaamheid als priester dat begon te verkondigen, begrepen sommigen me niet. Anderen namen er aanstoot aan, want ze waren gewend om over de wereld alleen maar in negatieve zin te horen spreken. De Heer had mij laten inzien - en ik wilde het aan anderen doorgeven - dat de wereld goed is, omdat de werken van God altijd volmaakt zijn. Alleen wij mensen maken de wereld slecht door onze zonden.

Ik zei toen al en ik herhaal het steeds dat wij de wereld moeten liefhebben omdat wij in de wereld God ontmoeten. In alles immers wat in de wereld gebeurt en plaatsvindt verschijnt en openbaart zich God.

Het goede vermengt zich met het kwade in de geschiedenis van de mensheid. Daarom moet de christen een goed onderscheidingsvermogen bezitten. Maar dat mag hem er nooit toe verleiden om te ontkennen dat de werken van God goed zijn. Het moet integendeel voor hem aanleiding zijn om het goddelijke te ontdekken dat zich in het menselijke manifesteert, zelfs achter onze eigen zwakheden. Een goed motto voor het christelijk leven kunnen wij in de woorden van de apostel vinden: Alle dingen zijn van jullie, jullie zijn van Christus en Christus is van God (1 Kor 3, 22-23). Zo kun je de bedoelingen verwezenlijken van God die de wereld wil redden.

Een deel van de tegenwoordige jeugd heeft bijna helemaal het gevoel voor christelijke vroomheid verloren en maakt zich er met de term kwezelarij vanaf. Dat schijnt een reactie te zijn op een opgedrongen godsdienstige opvoeding die vaak niet verder komt dan het bijbrengen van een paar sentimentele, vrome routineuze oefeningen. Weet u misschien een oplossing voor dat probleem?

In de vraag zelf komt al direct tot uiting wat er gedaan moet worden. Je moet - eerst door het eigen voorbeeld en dan pas door het woord - laten zien wat echte vroomheid is. Kwezelachtigheid is alleen maar een trieste, pseudo-spirituele karikatuur, die in het algemeen ontstaat uit een onvoldoende kennis van de geloofsleer en ook uit een zekere misvorming van het karakter. Het is logisch dat zoiets weerstand oproept bij jongeren die zoeken naar het echte en het eenvoudige.

Met blijdschap heb ik geconstateerd dat jonge mensen, zowel van nu als van veertig jaar geleden, door de christelijke vroomheid gepakt worden:

- als ze zien dat men er oprecht naar leeft;

- als ze begrijpen dat bidden niets anders is dan spreken met God, zoals je met je vader en moeder of met je vriend spreekt, een heel persoonlijke omgang waarin elke vorm van anonimiteit afwezig is;

- als ervoor gezorgd wordt dat in hun hart die woorden van Christus weerklinken, die als een uitnodiging zijn voor een vertrouwelijke ontmoeting: vos autem dixi amicos (Joh 15,15), Ik heb jullie vrienden genoemd;

- als men ten slotte een flink beroep weet te doen op hun geloof, opdat ze begrijpen dat Christus dezelfde is, gisteren, vandaag en in eeuwigheid (Heb 13,18).

Aan de andere kant moeten jonge mensen begrijpen dat die eenvoudige, uit het hart komende vroomheid ook de beoefening van de natuurlijke deugden vereist. Vroomheid kan echt niet beperkt blijven tot het doen van een paar vrome oefeningen of gebeden elke week of elke dag, maar moet het hele leven doordringen en aan werk, ontspanning, vriendschap en plezier, in een woord aan alles, een nieuwe zin geven. Wij zijn niet alleen maar op gezette tijden kinderen van God, ook al moeten er ogenblikken zijn die speciaal bestemd zijn om te beschouwen en dieper besef te krijgen van ons goddelijk kindschap, dat de kern is van onze vroomheid.

Zojuist zei ik dat jonge mensen dat soort dingen goed begrijpen. Nu voeg ik eraan toe dat wie zo probeert te leven, zich altijd jong zal voelen. De christen die in vereniging met Christus leeft kan, ook al is hij een oudje van 80 jaar, nog met het volste recht de smaak van de woorden proeven die aan de voet van het altaar gebeden worden: Ik wil opgaan naar het altaar van God, van God die mijn jeugd verblijdt (Ps 42,4).

De echt christelijke geest die de verrijzenis van het vlees belijdt, heeft zich logischerwijze altijd verzet tegen een valse vergeestelijking zonder bang te zijn van materialisme beschuldigd te worden. Integendeel, het is geoorloofd van een christelijk materialisme te spreken dat zich dapper te weer stelt tegen materialistische stromingen die zich afsluiten voor de geest.

Wat zijn de sacramenten - sporen van de Menswording van het Woord, zoals de ouden zeiden - anders dan de meest duidelijke uiting van de weg, die God gekozen heeft om ons te heiligen en naar de hemel te leiden? Zien jullie niet dat elk sacrament de liefde van God is - met al haar scheppende en verlossende kracht - die ons gegeven wordt met behulp van stoffelijke middelen? Wat is de Eucharistie, die wij over enige ogenblikken zullen vieren, anders dan het hoogverheven Lichaam en Bloed van onze Verlosser die zich voor ons offert door middel van de nederige materie van deze wereld, wijn en brood, door middel van de elementen van de natuur die door de mens gecultiveerd zijn (vgl. Gaudium et Spes, 38), zoals het laatste oecumenisch concilie in herinnering heeft willen brengen?

In dit licht is het goed te begrijpen dat de heilige Paulus schrijft: Alles behoort jullie toe, maar jullie behoren aan Christus toe en Christus aan God (1 Kor 3,22-23). Het gaat om een opwaartse beweging die de heilige Geest, uitgestort in onze harten, in de wereld wil veroorzaken: een beweging die van de aarde opstijgt tot aan de heerlijkheid van God. En om voor altijd duidelijk te maken dat die beweging zelfs de meest prozaïsch lijkende realiteiten omvat, schrijft de heilige Paulus ook: Of jullie nu eten of drinken, doet alles ter ere van God (1 Kor 10,31).