Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Zwakheid, menselijke .

Onophoudelijke strijd

Aan de oorlog van een christen zal nooit een einde komen, want in zijn geestelijk leven moet hij steeds weer beginnen en opnieuw beginnen. Dit voorkomt dat hij hoogmoedig wordt en zich inbeeldt dat hij er al is. Moeilijkheden op onze weg zijn niet te vermijden; we zouden geen mens van vlees en bloed zijn als we niet op hindernissen zouden stuiten. We zullen altijd met hartstochten te kampen hebben die ons omlaag trekken en we zullen ons altijd weer tegen die meer of minder hevige aanvallen moeten verweren.

Het zou geen ontdekking voor ons moeten zijn dat wij in ons lichaam en in onze ziel de prikkel voelen van de hoogmoed, de zinnelijkheid, de jaloezie, de luiheid en het verlangen om over anderen te heersen. Dit is een oude kwaal die door onze persoonlijke ervaring stelselmatig wordt bevestigd, en die het uitgangspunt en de normale situatie is bij onze innerlijke strijd om de overwinning te behalen bij onze wedloop naar het huis van de Vader. Daarom leert de heilige Paulus ons: Ik loop dan ook niet in den blinde, ik boks niet als een die in de lucht slaat. Nee, ik beuk mijn lichaam en houd het in bedwang om niet, na anderen gepredikt te hebben, zelf te worden verworpen (1 Kor 9, 26).

Een christen kan niet op signalen van buiten of op een goede stemming wachten om de strijd op te pakken of daarin te volharden. Het geestelijk leven is geen kwestie van gevoel maar een zaak van de goddelijke genade en van onze wil, van liefde. Alle leerlingen waren in staat Christus te volgen op zijn triomfdag in Jeruzalem, maar op het moment van de schande van het kruis lieten ze Hem bijna allemaal in de steek.

Om echt lief te hebben moet je sterk zijn en trouw, je hart moet stevig verankerd zijn in het geloof, de hoop en de liefde. Alleen wie leeg en oppervlakkig is verandert het object van zijn liefde door zijn grilligheid; dit is overigens geen liefde, maar het egoïstisch zoeken van compensaties. Waar liefde is, is overgave: het vermogen zich weg te schenken, de bereidheid om offers te brengen, om afstand te doen. En juist in de overgave, het offer, het afstand doen en de beproeving bij tegenslagen, vinden we het geluk en een blijdschap die niets of niemand ons kan ontnemen.

Deze strijd voeren we uit liefde en we mogen niet bedrukt worden als we vallen, zelfs niet als we diep vallen, als we maar met berouw en goede voornemens onze toevlucht bij God zoeken in het boetesacrament. Een christen is geen krampachtige verzamelaar van smetteloze bewijzen van goed gedrag. Jezus is zowel geroerd door de onschuld en de trouw van Johannes, als door het berouw van Petrus nadat deze gevallen was. Jezus begrijpt onze zwakheid en trekt ons als over een hellend vlak naar zich toe. Hij verwacht van ons dat we steeds weer ons best doen om elke dag een beetje hoger te komen. Hij zoekt ons zoals Hij de leerlingen van Emmaüs heeft gezocht door ze tegemoet te gaan; zoals Hij Thomas heeft gezocht en hem de open wonden in zijn handen en zijn zijde heeft getoond en ze hem met zijn vingers liet aanraken. Juist omdat Jezus onze zwakheid kent, wacht Hij steeds tot we weer naar Hem terugkeren.

De innerlijke strijd

Draag uw deel van het lijden, als een goed soldaat van Jezus (2 Tim 2, 3), zegt de heilige Paulus ons. Het leven van de christen is een krijgsdienst, een grootse oorlog voor de vrede. Deze komt in niets overeen met menselijke krijgszuchtige ondernemingen die een geest van verdeeldheid en dikwijls van haat ademen, terwijl de oorlog die de kinderen van God tegen hun egoïsme voeren, wortelt in een streven naar eenheid en liefde. Al zijn we zwakke mensen, onze strijd is geen uiting van zwakheid. De wapens waarmee wij strijden zijn geen aardse wapens; ze zijn geladen met Gods kracht, in staat elke sterkte te breken. Wij werpen menselijke redeneringen omver, elke verschansing die door de hoogmoed is opgeworpen tegen de kennis van God (2 Kor 10, 3-5). Het is de onverbiddelijke strijd tegen onze hoogmoed, tegen de arrogantie die ons bereid maakt het kwade te doen, tegen onze eigengereidheid.

Laten we op deze Palmzondag, waarmee voor Jezus de week begint die beslissend is voor onze redding, geen oppervlakkige beschouwingen doen, maar naar de kern gaan van wat werkelijk belangrijk is. Vergeet niet dat ons streven is naar de hemel te gaan en dat al het andere niet de moeite waard is. Om naar de hemel te gaan moeten we trouw zijn aan de leer van Christus, en om trouw te zijn moeten we voortdurend strijden tegen de hindernissen die ons eeuwig geluk in de weg staan.

Ik weet dat wij aan onze zwakheid denken zo gauw er sprake is van strijden, dat we zien aankomen dat we het onderspit gaan delven en verkeerde wegen zullen inslaan. God houdt daar rekening mee. We zijn onderweg, en het is onvermijdelijk dat we bij het lopen stof doen opwaaien. Wij zijn schepselen en we zitten vol fouten. Ik denk trouwens dat die er moeten zijn: ze zijn als de schaduw die het contrast tussen de genade van God en onze inspanning om aan dit goddelijk geschenk te beantwoorden des te duidelijker maakt. En dit contrast van licht en donker maakt ons menselijk, nederig, begrijpend en edelmoedig.

We moeten ons niets aanpraten: als wij in ons leven op glans en overwinningen rekenen, moeten we ook op achteruitgang en nederlagen rekenen. Zo is de weg van de christen op aarde altijd geweest, ook van degenen die wij nu als heiligen vereren. Denk maar aan Petrus, Augustinus en Franciscus. Ik houd niet van levensbeschrijvingen waarin heiligen, misschien uit naïviteit maar ook door weinig kennis van de leer, worden afgeschilderd als mensen die vanaf de moederschoot in de genade van God waren bevestigd. Nee, de echte levensbeschrijvingen van de christelijke helden lijken op die van ons: zij streden en overwonnen, zij streden en verloren. En daarna begonnen ze, vol berouw, opnieuw aan de strijd.

Het moet ons niet verbazen dat we regelmatig de nederlaag leiden, gewoonlijk of misschien altijd in kleine dingen, maar dat doet ons pijn alsof het om iets groots gaat. Als we van God houden, als we nederig zijn en met volharding strijden, dan hebben die nederlagen niet al te veel belang, want er zullen overwinningen op volgen die groot zijn in de ogen van God. Als wij met een oprechte bedoeling handelen en proberen de wil van God te doen, kunnen we in onze kleinheid verzekerd zijn van zijn genade, en dan bestaan er geen nederlagen.

We moeten dus geloven zonder ontmoedigd te worden, zonder ons door menselijke berekeningen te laten tegenhouden. We zullen de hindernissen overwinnen als we aan de slag gaan en ons volledig op deze taak richten, zodat we door onze eigen inspanning nieuwe wegen openen. Bij alle moeilijkheden is dit het recept: persoonlijke heiligheid, overgave aan de Heer.

Heiligheid is leven zoals onze Vader in de hemel het wil. Jullie zullen opmerken dat dat moeilijk is. Dat klopt, want het is een hoog ideaal, maar het is ook gemakkelijk, want het ligt binnen handbereik. Als iemand ziek wordt lukt het niet altijd om het juiste geneesmiddel te vinden. Maar in het bovennatuurlijke ligt het anders. We hebben het geneesmiddel altijd bij de hand en dat is Jezus die aanwezig is in de heilige Eucharistie en die ons bovendien zijn genade geeft in de andere sacramenten die Hij voor ons heeft ingesteld.

Laten we in woord en daad herhalen: Heer, ik vertrouw op U, uw gewone voorzienigheid is voor mij genoeg, ik reken op de hulp die U mij elke dag geeft. We hoeven geen grote wonderen te vragen — waarom zouden we ook? — maar we kunnen Hem wel vragen ons geloof te vermeerderen, ons verstand te verlichten en onze wil te versterken. Jezus is altijd bij ons en Hij is altijd dezelfde.

Vanaf het begin van mijn prediking heb ik jullie gewaarschuwd voor een vals soort vergoddelijking. Wees niet benauwd om jezelf te zien zoals je bent: van leem. Wees niet bezorgd, want jij en ik, wij zijn kinderen van God, vanaf de eeuwigheid uitverkoren door een goddelijke roeping. Dat is de juiste vergoddelijking: De Vader heeft ons door Jezus Christus uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht (Ef 1, 4). Wij zijn op een bijzondere wijze van God, ondanks onze persoonlijke armzaligheid zijn we zijn werktuigen, en we zullen resultaat boeken zolang we het besef van onze zwakheid maar niet kwijtraken. De bekoringen laten ons de dimensie daarvan duidelijk zien.

Als we ons ontmoedigd voelen bij het haarscherp ervaren van onze nietigheid, dan moeten we ons volledig in de handen van God laten en volgzaam zijn. Er wordt verteld dat een bedelaar op een dag Alexander de Grote tegemoet ging en om een aalmoes vroeg. Alexander bleef staan en gaf het bevel hem heer van vijf steden te maken. De arme man, verward en van zijn stuk gebracht, riep uit: zoveel heb ik niet gevraagd! En Alexander antwoordde: jij hebt gevraagd zoals jij bent, ik heb je gegeven zoals ik ben.

Ook wanneer we onze beperkingen heel diep ervaren, kunnen en moeten we naar God de Vader, God de Zoon en God de heilige Geest kijken, want we weten dat wij deel hebben aan het goddelijk leven. We hebben nooit voldoende reden om achterom te kijken: (zie Lc 9, 62) de Heer staat naast ons. We moeten trouw onze verplichtingen nakomen, bij Jezus de liefde en de stimulans vinden om begrip te hebben voor de fouten van anderen en onze eigen fouten te bestrijden. Zo dient zelfs de ontmoediging — die van jou, die van mij, die van alle mensen — ook als steun voor het Rijk van Christus.

Laten we onze zwakheden erkennen, maar de macht van God belijden. Het christelijk leven moet worden gekenmerkt door optimisme, blijdschap en de vaste overtuiging dat de Heer zich van ons wil bedienen. Als wij ons deel voelen van de heilige Kerk, als we zien dat we worden gestut door de sterke rots van Petrus en door de werkzaamheid van de heilige Geest, zullen we het besluit nemen om onze kleine plicht van ieder ogenblik te vervullen: iedere dag een beetje zaaien. En de oogst zal de schuren tot barstens toe vullen.

Het koninkrijk in de ziel

Groot bent U, Heer onze God, U geeft bovennatuurlijke zin en goddelijke vruchtbaarheid aan ons leven! U doet ons uit liefde voor uw Zoon uit alle kracht, met lichaam en ziel, uitroepen: Oportet illum regnare! Hij hoort koning te zijn! Ook al klinkt de echo van onze zwakheid in ons na, U weet dat wij schepselen zijn, en wat voor schepselen! Niet alleen onze voeten zijn van leem, maar ook ons hart en ons hoofd (zie Dan 2, 33), maar met uw genade zullen we ons voor U inzetten, enkel en alleen voor U.

Christus moet heersen, maar in de eerste plaats in onze ziel. Wat zouden we Hem antwoorden op de vraag: jij, hoe laat jij Mij in jou heersen? Ik zou Hem zeggen dat ik daarvoor een overvloed van zijn genade nodig heb, want alleen dan zal alles kunnen veranderen in een hosanna, een vreugdezang voor Christus, mijn koning: iedere hartslag, de lichtste ademhaling, een vluchtige blik, ieder doodgewoon woord, de eenvoudigste gewaarwording: alles.

Willen we dat Christus heerst, dan moeten we consequent zijn en Hem op de eerste plaats ons hart geven. Want wat wij zeggen over het koninkrijk van Christus zou anders niet meer dan gepraat zijn zonder christelijke inhoud, iets uiterlijks zonder geloof, een misleidend gebruik van de naam van God voor menselijke doeleinden.

Als Jezus in mijn en jouw ziel zou heersen op voorwaarde dat wij Hem een waardige verblijfplaats kunnen aanbieden, dan zouden we alle reden hebben om te wanhopen. Maar vrees niet, dochter van Sion, zie, uw koning komt, gezeten op een ezelsveulen (Joh 12, 15). Zie je? Jezus stelt zich tevreden met een arm dier als troon. Ik weet niet hoe jullie erover denken, maar ik vind het geen vernedering om me voor God als een arme ezel te voelen: Als een lastdier was ik tegenover U, maar altijd ben ik bij U, U pakt mijn rechterhand vast, (Ps 72, 23-24). Gij leidt mij bij de halster.

Je ziet nu nog maar weinig ezels, maar denk eens aan de eigenschappen van dat dier. Ik heb het niet over een oude, koppige, wrokkige ezel die zich met een verraderlijke trap kan wreken, maar over een jong ezeltje, met de oren gespannen als antennes, sober, hardwerkend, met een vastberaden, vrolijke tred. Er zijn honderden mooiere dieren, met meer vaardigheden en feller. Maar Christus heeft zijn blik op hem laten vallen om zich als koning voor te stellen aan het volk dat Hem toejuichte in Jeruzalem. Want Jezus kan niets beginnen met berekenende sluwheid, met de wreedheid van kille harten, met opzichtige maar lege schoonheid. Hij houdt van de blijdschap van een jong hart, van een eenvoudige tred, een stem zonder gemaaktheid, heldere ogen, oren die zijn liefdevolle woorden willen opvangen. Zo heerst Hij in de ziel.