Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Zwakheid, menselijke  → werking van de genade.

De ervaring van onze zonden mag ons daarom niet aan onze opdracht doen twijfelen. Zeker, onze zonden kunnen het moeilijker maken om Christus te herkennen. Daarom moeten we de confrontatie met onze persoonlijke ellende aangaan en zuivering zoeken, maar in het besef dat God ons in dit leven niet de absolute overwinning over het kwaad heeft beloofd, maar dat Hij ons vraagt om te strijden. Sufficit tibi gratia mea, Mijn genade is u genoeg,[2 Kor 12, 9) was het antwoord van God toen Paulus Hem vroeg bevrijd te worden van de angel die hem vernederde.

De macht van God manifesteert zich in onze zwakheid en spoort ons aan om tegen onze fouten te strijden, ook al weten we dat we op deze aardse reis nooit de volledige overwinning zullen behalen. Het christelijk leven is een voortdurend beginnen en opnieuw beginnen, een dagelijkse vernieuwing.

Als wij in zijn kruis en in zijn sterven delen, wordt de verrijzenis van Christus werkelijkheid in ons. We moeten van het kruis, van de overgave en van de versterving houden. Christelijk optimisme is geen luchthartig en ook geen simpel menselijk vertrouwen dat alles wel goed zal gaan. Het is een optimisme dat is geworteld in het besef van onze vrijheid en in het geloof in de genade. Dit optimisme verplicht ons om eisen aan onszelf te stellen en ons in te spannen om aan de oproep van God te beantwoorden.

Christus openbaart zich dus niet ondanks onze ellende, maar in zekere zin door onze ellende, door ons leven van mensen van vlees en leem. Hij openbaart zich in onze inspanning om een beter mens te worden, in onze liefde die zuiver probeert te zijn, in onze strijd ons egoïsme de baas te worden en ons helemaal aan anderen te geven en van ons leven een voortdurende dienst te maken.

De christenen dragen de grote genadeschatten in lemen vaten (zie 2 Kor 4, 7). God heeft ze toevertrouwd aan de broze en zwakke menselijke vrijheid. Ondanks zijn hulp zullen onze begeerten, gemakzucht en trots soms toch de weg versperren voor de genade en ons verleiden tot de zonde. Al lang, al meer dan een kwart eeuw, heb ik de gewoonte om bij het bidden van de geloofsbelijdenis iets toe te voegen aan de woorden waarmee ik mijn geloof in de goddelijkheid van de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk bevestig: ondanks alles. Als ik dat aan iemand vertel en hij mij vraagt wat ik daarmee bedoel, antwoord ik: jouw en mijn zonden.

Ook al is dit nog zo waar, het geeft ons absoluut niet het recht om de Kerk naar menselijke maatstaven en zonder de goddelijke deugd van geloof te beoordelen, en alleen maar te kijken naar het meer of minder competent zijn van sommige geestelijken of sommige christenen. Dat zou oppervlakkig zijn. Het belangrijkste in de Kerk is niet dat we kijken hoe de mensen aan de genade beantwoorden, maar dat we kijken naar wat God doet. De Kerk is Christus die onder ons aanwezig is, God die naar de mensheid komt om haar te redden, die ons door zijn openbaring roept, met zijn genade heiligt, en ons in de kleine en grote strijd van het leven van alledag met zijn voortdurende hulp ondersteunt.

Het is niet uitgesloten dat wij de mensen gaan wantrouwen; iedereen zou in ieder geval zichzelf moeten wantrouwen en de dag met een mea culpa, met woorden van diep en oprecht berouw moeten afsluiten. Wij hebben niet het recht om aan God te twijfelen. En twijfelen aan de Kerk, aan haar goddelijke oorsprong, aan de reddende werking van haar prediking en van haar sacramenten, is twijfelen aan God en aan de werkelijke komst van de heilige Geest.

Voordat Christus werd gekruisigd — schrijft de heilige Johannes Chrysostomus — was er geen verzoening. En zolang er geen verzoening was, werd de heilige Geest niet gezonden… De afwezigheid van de heilige Geest was een teken van de goddelijke toorn. Maar nu u ziet dat Hij met de volheid van zijn gaven gezonden is, mag u niet aan de verzoening twijfelen. Men zal misschien vragen: waar is de heilige Geest dan? Men kon van zijn aanwezigheid spreken toen er wonderen gebeurden, doden ten leven werden opgewekt en melaatsen werden genezen. Maar hoe kunnen we nú weten dat Hij er werkelijk is? Weest niet bezorgd, ik zal u tonen dat de heilige Geest ook nu onder ons is…

Als de heilige Geest er niet was, zouden wij niet kunnen zeggen: Heer Jezus, want niemand kan zeggen: Jezus is de Heer, behalve in de heilige Geest (1 Kor 12, 3). Als de heilige Geest er niet was, zouden we niet met vertrouwen kunnen bidden. Want als we bidden, zeggen we: Onze Vader die in de hemel zijt (Mt 6, 9). Als de heilige Geest er niet was, zouden we God niet Vader kunnen noemen. Hoe weten we dat? Omdat de apostel ons leert: Omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van zijn Zoon in onze harten gezonden, die roept: Abba, Vader (Gal 4, 6).

Als u dus God de Vader aanroept, bedenk dan dat het de Geest is die uw ziel heeft beroerd en u dit gebed ingegeven heeft. Als de heilige Geest er niet was, zou er in de Kerk geen enkel woord van wijsheid of wetenschap zijn, want er staat geschreven: Door de Geest wordt het woord der wijsheid gegeven (1 Kor 12, 8)… Als de heilige Geest niet aanwezig was, zou er geen Kerk zijn. Als er echter een Kerk is, dan is het zeker dat de heilige Geest er is [H. Johannes Chrysostomos, Sermones panegyrici in solemnitates D.N. Iesu Christi, hom. 1, De Sancta Pentecoste, nr. 3-4 (PG 50, 457)].

Ondanks alle menselijke gebreken en tekorten, herhaal ik, is de Kerk het teken en in zekere zin — dus niet in de strikte zin van de dogmatische definitie van het wezen van de zeven sacramenten van het Nieuwe Verbond — het universele sacrament van de tegenwoordigheid van God in de wereld. Christen zijn betekent opnieuw geboren worden uit God en naar de mensen gezonden worden om hun de redding te verkondigen. Als wij een sterk en levend geloof zouden hebben en met moed bekendheid zouden geven aan Christus, dan zouden ook onze ogen wonderen zien, zoals in de tijd van de apostelen.

Ook nu worden blinden genezen die niet meer naar de hemel konden kijken om de wonderwerken van God te zien. Ook nu wordt bewegingsvrijheid gegeven aan lammen en kreupelen die door hun hartstochten geketend waren en die al niet meer wisten lief te hebben. Ook nu wordt het gehoor teruggegeven aan doven die niets van God wilden weten. En stommen van wie de tong gebonden was, omdat ze hun nederlagen niet wilden bekennen, worden tot spreken gebracht. En doden die door hun zonden het leven verloren hadden, staan op. Opnieuw ervaren wij dat het woord van God levend en krachtig is, snijdender dan elk tweesnijdend zwaard (Heb 4, 12). En net als de eerste christengelovigen verheugen ook wij ons vol verbazing over de kracht van de heilige Geest en zijn werking in het verstand en de wil van zijn schepselen.

Binnen de perken van onze huidige situatie, want de zonde is op een of andere manier nog in ons aanwezig, kan de christen met een nieuwe helderheid de grote rijkdom van zijn goddelijk kindschap zien wanneer hij beseft dat hij uit vrije wil in de zaken van zijn Vader werkt en dat zijn vreugde constant wordt omdat niets zijn hoop teniet kan doen.

Juist dan kan hij ook heel de schoonheid van de aarde bewonderen, alle rijkdom en goedheid naar waarde schatten, liefhebben met de kracht en zuiverheid waarvoor het menselijk hart geschapen is. Dan ontaardt het verdriet om de zonde ook niet in een bittere, wanhopige of trotse houding, want het berouw en het besef van de persoonlijke zwakheid brengen hem er opnieuw toe zich te verenigen met het grote verlangen van Christus om te verlossen, en een diepere solidariteit met alle mensen te voelen. Als de christen ten slotte onmiskenbaar de kracht van de heilige Geest in zich ervaart, zal het eigen falen hem niet ontmoedigen, maar een aansporing zijn om opnieuw te beginnen en een trouwe getuige van Christus te blijven op alle wegen van de aarde, ondanks de persoonlijke ellende, die in deze gevallen doorgaans uit lichte fouten bestaat waardoor de ziel nauwelijks wordt vertroebeld. Maar ook al zouden deze fouten ernstig zijn, de vrede met God komt weer terug als hij vol berouw zijn toevlucht neemt tot het sacrament van de boete, en opnieuw wordt hij een goede getuige van de goddelijke barmhartigheid.

Dit is een korte samenvatting die door de ontoereikendheid van de menselijke taal nauwelijks kan weergeven wat de rijkdom van het geloof en het leven van de christen is, als die zich door de heilige Geest laat leiden. Daarom kan ik niet beter eindigen dan door me aan te sluiten bij het smeekgebed van een van de liturgische hymnen van Pinksteren, die als het ware een echo is van het aanhoudend gebed van de hele Kerk: Daal neer, o Geest die Schepper zijt, kom naar de geesten van hen die U toebehoren, vervul de harten die U geschapen hebt met hemelse genade. Geef dat wij door U de Vader leren kennen, dat wij ook de Zoon erkennen en dat wij steeds geloven in U, de Geest die uit beiden voortkomt (Hymne Veni Creator Spiritus, uit de Mis van pinksterzondag).

Christelijk optimisme

Het is niet uitgesloten dat we weleens in de bekoring komen dit allemaal te mooi te vinden om waar te zijn, een droom die niet te verwezenlijken is. Maar ik heb met jullie gesproken over het vernieuwen van het geloof en van de hoop; blijf standvastig in het absolute vertrouwen dat onze idealen door Gods wonderen werkelijkheid zullen worden en daarom moeten we ons vastklampen aan de christelijke deugd van de hoop.

We mogen niet wennen aan de wonderen die we voor onze ogen zien gebeuren: aan het geweldige wonder dat de Heer elke dag weer neerdaalt in de handen van de priester. Jezus wil dat we wakker zijn, zodat we ons van de grootheid van zijn macht kunnen overtuigen en opnieuw zijn belofte kunnen horen: Komt, volgt Mij; Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt (Mc 1, 17) Dan zullen jullie doeltreffend zijn en de zielen meetrekken naar God. We moeten dus vertrouwen op de woorden van de Heer: ons inschepen, de riemen pakken, de zeilen hijsen en uitvaren op de wereldzee die Christus ons als erfenis nalaat. Duc in altum et laxate retia vestra in capturam, vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst! (Lc 5, 4).

De apostolische ijver die Christus in ons hart heeft gelegd mag niet ondermijnd of verstikt worden door valse nederigheid. Het is een feit dat we veel ellende met ons meeslepen, maar het is ook zo dat Onze Lieve Heer rekening houdt met onze fouten. Het ontgaat zijn barmhartige blik niet dat wij mensen zijn met beperkingen, zwakheden, onvolmaaktheden en dat we geneigd zijn te zondigen. Maar Hij verlangt van ons dat we strijden en onze gebreken erkennen; niet met de bedoeling dat we ons daardoor laten afschrikken, maar dat we berouw krijgen en het verlangen koesteren om een beter mens te worden.

We moeten er ook aan denken dat we maar werktuigen zijn: Wat zijn Apollos en Paulus eigenlijk? Niet meer dan ondergeschikten die behulpzaam waren bij uw bekering, en wel ieder van ons op zijn eigen manier, zoals de Heer het ons vergund heeft: ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de groei (1 Kor 3, 5-6). De geloofsleer, de boodschap die we moeten verspreiden, heeft haar eigen, oneindige vruchtbaarheid die niet van ons maar van Christus komt. Het is God zelf die het heilswerk wil verrichten en de wereld wil verlossen.