Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is apostolaat → de christen is een apostel.

Strijden uit liefde en rechtvaardigheid

Maar is dit taalgebruik niet achterhaald? Zou het? Zal het niet eerder zijn vervangen door een afgezwakt vocabulaire? Is het loslaten van persoonlijke idealen niet in een pseudowetenschappelijk jasje gestoken? Is er niet een stilzwijgende overeenkomst gesloten en wordt nu onder wat goed is niet verstaan: geld waarvoor alles te koop is, macht, de geraffineerdheid om altijd bovenaan te staan, de menselijke wijsheid die zichzelf mondig noemt en meent het heilige te zijn ontgroeid?

Ik ben geen pessimist en ben dat ook nooit geweest want het geloof zegt me dat Christus definitief overwonnen heeft en dat Hij ons, op grond van zijn overwinning, een gebod gegeven heeft dat van ons verlangt dat we ons engageren: het gebod om te strijden. Wij, de christenen, hebben ons uit liefde gebonden. We zijn door de goddelijke genade geroepen en we zijn die band in vrijheid aangegaan. Dit verplicht ons om resoluut te strijden, want we beseffen dat we niet minder zwak zijn dan andere mensen. Maar we mogen niet vergeten dat we door de middelen aan te wenden zout, licht en gist in de wereld zullen zijn en een troost voor God.

De wil om uit liefde in dit voornemen te volharden is bovendien een plicht van rechtvaardigheid, een plicht die alle christenen met elkaar gemeen hebben en die bestaat uit een voortdurende strijd. De traditie van de Kerk heeft altijd over christenen gesproken als milites Christi, soldaten van Christus, soldaten die anderen innerlijke vrede brengen terwijl ze zelf onafgebroken vechten tegen hun eigen slechte neigingen. Door weinig bovennatuurlijke visie of door praktisch ongeloof wil men het leven op aarde soms helemaal niet als een krijgsdienst zien. Er wordt kwaadaardig geïnsinueerd dat wij, door ons als milites Christi te beschouwen, het geloof met geweld en uit eigenbelang kunnen gaan misbruiken voor tijdelijke doeleinden. Achter deze trieste al te simpele logica gaat vaak niet meer dan gemakzucht en lafheid schuil.

Niets staat verder van het katholieke geloof dan het fanatisme dat zich kenmerkt door een vreemdsoortige verstrengeling van het profane met het spirituele, onder welke vlag dat dan ook gebeurt. Dat gevaar bestaat echter niet als we de strijd verstaan zoals Christus ons dat heeft geleerd, als een oorlog van de mens met zichzelf; als de steeds weer nieuwe inspanning om meer van God te houden, het egoïsme uit te bannen en alle mensen te dienen. Wie de strijd opgeeft, met wat voor excuus dan ook, verklaart zich bij voorbaat overwonnen, verslagen, zonder geloof, met een uitgebluste ziel die zich verstrooit met onbenullige voldoeningen.

De geestelijke strijd voor de ogen van God en van alle broeders in het geloof is voor een christen een noodzakelijk gevolg van zijn christen zijn. Wie niet strijdt, pleegt verraad aan Jezus Christus en aan zijn mystiek Lichaam, de Kerk.

De christen en de geschiedenis van de mensheid

Christen zijn betekent niet dat we aanspraak maken op iets dat zuiver persoonlijke voldoening geeft: naam en inhoud slaan op een zending. We hebben al gezien dat Jezus alle christenen uitnodigt om zout en licht van de wereld te zijn. De heilige Petrus geeft deze opdracht duidelijk weer met teksten uit het Oude Testament: Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht (1 Pe 2, 9).

Christen zijn is geen bijkomstigheid, het is een goddelijke realiteit die tot in het diepst van ons wezen doordringt en ons een heldere visie en een vastbesloten wil geeft om te doen wat God van ons verlangt. Zo leren we dat de pelgrimstocht van de christen een voortdurend dienen moet zijn, op allerlei manieren, in overeenstemming met onze persoonlijke omstandigheden, maar altijd uit liefde voor God en de naaste. Christen zijn betekent dat we ons niet laten leiden door kleingeestige bedoelingen die door prestige of eerzucht worden ingegeven en ook niet door bedoelingen die edeler kunnen lijken, zoals liefdadigheid of medeleven met de noden van anderen: christen zijn is tot het uiterste gaan in de radicale liefde die Jezus heeft laten zien door voor ons te sterven.

De manier waarop mensen soms in het leven staan, geeft aan dat ze nog onvoldoende in het mysterie van Jezus weten door te dringen. Dat geldt bijvoorbeeld voor mensen die het christendom beschouwen als een geheel van praktijken en vroomheidoefeningen, zonder het verband te zien met het dagelijks leven, met de dringende noden van anderen en met de noodzaak om onrecht te bestrijden.

Ik zou zeggen dat iemand met zo”n mentaliteit nog niet heeft begrepen wat het betekent dat de Zoon van God mens is geworden, dat Hij een lichaam, een ziel en de stem van een mens heeft aangenomen, dat Hij ons lot zó vergaand heeft gedeeld dat Hij de uiteindelijke vernietiging van de dood heeft ondergaan. Misschien zien sommigen Christus daarom, onbedoeld, als een vreemdeling in de wereld van de mensen.

Anderen weer hebben de neiging zichzelf wijs te maken dat ze om menselijk te zijn enkele centrale aspecten van het christelijk dogma moeten afzwakken. Ze doen alsof men door het gebedsleven en de vertrouwelijke omgang met God voor verantwoordelijkheden vlucht en de wereld in de steek laat. Ze vergeten dat juist Jezus ons heeft laten zien hoever we moeten gaan in het liefhebben en in het dienen. Alleen als we proberen het geheim van Gods liefde te begrijpen, van die liefde die gaat tot aan de dood, zullen wij ons helemaal aan anderen kunnen geven zonder ons door moeilijkheden of onverschilligheid te laten overwinnen.

Instaurare omnia in Christo, alles in Christus onder één Hoofd brengen (Ef 1, 10), dit is het motto dat de heilige Paulus aan de christenen van Efeze geeft. De hele wereld in de geest van Jezus vorm geven, Christus in het centrum van alles plaatsen. Si exaltatus fuero a terra, omnia traham ad meipsum, wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven, zal Ik allen tot Mij trekken (Joh 12, 32). Door zijn menswording en zijn arbeidzaam leven in Nazareth, door zijn prediking en zijn wonderen in het land van Judea en Galilea, door zijn dood aan het kruis en zijn verrijzenis, is Christus het centrum van de schepping, de eerstgeborene en Heer van alle schepselen.

Wij hebben als christenen de taak om dit koningschap van Christus door onze woorden en daden uit te dragen. De Heer wil de zijnen op alle kruispunten van de aarde. Sommigen roept Hij tot de afzondering, en doordat zij zich niet mengen in de bedrijvigheid van de samenleving worden de mensen door hun getuigenis aan het bestaan van God herinnerd. Aan anderen vertrouwt Hij het priesterambt toe. De meesten wil Hij midden in de wereld en in de aardse bezigheden. Daarom moeten deze christenen Hem overal uitdragen waar mensen werken: in de fabriek en op het laboratorium, op het land, in de werkplaats, in de drukke straten van de wereldsteden en op de eenzame bergpaden.

In dit verband denk ik graag terug aan het gesprek van Jezus met de leerlingen van Emmaüs. Hij is onderweg met twee mensen die bijna alle hoop verloren hebben en het leven zinloos beginnen te vinden. Hij begrijpt hun verdriet, dringt binnen in hun hart en laat hen delen in iets van het leven dat in Hem is.

Als ze bij het dorp aankomen doet Jezus alsof Hij verder wil gaan. De beide leerlingen houden Hem tegen en dringen aan om bij hen te blijven. Later herkennen ze Hem aan het breken van het brood. Ze roepen uit: de Heer was bij ons! Toen zeiden ze tot elkaar: brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot? (Lc 24, 32). Iedere christen moet Christus bij de mensen bekend maken; hij moet zo leven dat allen die met hem in contact komen de bonus odor Christi, de goede geur van Christus (zie 2 Kor 2, 15) opmerken, en zo handelen dat men door de daden van de leerling heen het gelaat van de Meester kan ontdekken.

De christen weet dat hij door het doopsel op Christus is geënt en door het vormsel is toegerust om voor Christus te strijden; dat hij is geroepen om in de wereld te werken en daar te delen in het koninklijk, profetisch en priesterlijk ambt van Christus; dat hij één is geworden met Christus door de Eucharistie, het sacrament van de eenheid en de liefde. Daarom moet hij, zoals Christus, onder de mensen leven en van iedereen om hem heen en van de hele mensheid houden.

Het geloof maakt dat wij God erkennen in Christus, dat we Hem als onze Redder zien, ons met Hem identificeren en dat we doen zoals Hij. Nadat de Verrezene de twijfel bij de apostel Thomas had weggenomen door hem zijn wonden te laten zien, riep Hij uit: Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben (Joh 20, 29). Hier, is het commentaar van de heilige Gregorius de Grote, gaat het in het bijzonder over ons, want wij bezitten Hem die wij lichamelijk niet gezien hebben op geestelijke wijze. Het gaat om ons, maar op voorwaarde dat onze handelingen in overeenstemming zijn met ons geloof. Slechts hij die zijn geloof door zijn werken in daden omzet, gelooft werkelijk. Daarom zegt de heilige Paulus van de mensen wier geloof slechts uit lege woorden bestaat: zij beweren wel dat ze God kennen, maar ze verloochenen Hem door hun werken [In Evangelia homiliae, 26, 9 (PL 76, 1202)].

Het is niet mogelijk om in Christus zijn wezen als Godmens te scheiden van zijn taak als Verlosser. Het Woord is vlees geworden en is op aarde gekomen ut omnes homines salvi fiant, opdat alle mensen gered worden (zie 1 Tim 2, 4). Ondanks onze persoonlijke ellende en onze tekortkomingen zijn wij een andere Christus, Christus zelf, want ook wij zijn geroepen om alle mensen te dienen.

Steeds weer moet het gebod klinken dat door de eeuwen heen zijn kracht zal behouden: Vrienden, schrijft de heilige Johannes, ik leg u geen nieuw gebod op. Het is het oude gebod dat gij altijd gehad hebt; het is de boodschap die gij vanaf het begin hebt gehoord. Toch is het ook weer een nieuw gebod en dat geldt van Christus maar ook van u: want de duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt reeds. Wie zegt in het licht te zijn en zijn broeder haat, die is nog steeds in de duisternis. Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en hij komt niet ten val (1 Joh 2, 7-10).

Onze Heer is gekomen om aan alle mensen de vrede, de blijde boodschap en het leven te brengen. Niet alleen aan de rijken, en niet alleen aan de armen. Niet alleen aan de geleerden, ook niet alleen aan de ongeletterden, neen, aan allen. Aan al onze broeders en zusters, want dat zijn wij omdat wij kinderen zijn van dezelfde Vader, kinderen van God. Er is maar één ras: het ras van de kinderen van God. Er is maar één huidskleur: de kleur van de kinderen van God. En er is maar één taal: de taal die zonder de klank van woorden tot ons hart en tot ons verstand spreekt, maar waardoor we God leren kennen en elkaar leren liefhebben.

Het kan dat inbeelding en trots de kop opsteken bij de gedachte aan de waardigheid van de zending waartoe God ons roept. Maar we hebben een verkeerd beeld van de christelijke roeping als we ons daardoor laten verblinden en vergeten dat we van leem zijn gemaakt, dat we stof en ellende zijn. Het kwaad zit niet alleen in de wereld om ons heen, het zit ook in onszelf, het nestelt zich in ons hart en verleidt ons tot laagheid en egoïsme. Alleen de genade van God is een sterke rots; wij zijn zand, drijfzand.

Als we een blik werpen op de geschiedenis van de mensheid of als we de situatie in de wereld bezien, dan is het pijnlijk te moeten constateren dat er na twintig eeuwen zo weinig mensen zijn die zich christen noemen, en dat degenen die deze naam dragen vaak niet trouw zijn aan hun roeping. Jaren geleden zei iemand die het niet kwaad bedoelde maar geen geloof had, bij het zien van een wereldkaart: Hier zie je de mislukking van Christus. Al zoveel eeuwen proberen ze zijn leer in het hart van de mensen te planten en kijk eens naar het resultaat: er zijn geen christenen.

Ook nu zijn er velen die zo denken. Maar Christus is niet mislukt: de wereld wordt voortdurend door zijn woord en zijn leven bevrucht. Het werk van Christus, de taak die zijn Vader Hem heeft opgedragen, wordt werkelijkheid. De geschiedenis is doortrokken van zijn kracht die het ware leven brengt: wanneer alles aan Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die het al aan Hem onderwierp. Dan zal God alles in allen zijn (1 Kor 15, 28).

God wil ons als medewerkers bij deze opdracht die Hij in de wereld uitvoert, Hij wil het risico van onze vrijheid lopen. Als ik naar het pasgeboren Kindje in Betlehem kijk dat zwak, arm en weerloos is, dan raakt mij dat echt. God geeft zich over in de handen van de mensen, Hij komt naar ons toe en daalt naar ons af.

Hij die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden (Fil 2, 6-7) God buigt zich over naar onze vrijheid, onze onvolmaaktheid en onze ellende. Hij laat toe dat goddelijke schatten in aarden kruiken worden gedragen en dat wij deze schatten aan anderen laten kennen door onze ontoereikendheid met zijn goddelijke kracht te vermengen.