Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Rechtvaardigheid → rechtvaardigheid en broederlijkheid.

Respect en liefde

We waren aanvankelijk verbaasd over de houding van Jezus” leerlingen tegenover de blindgeborene. Ze dachten in de lijn van die ongelukkige zegswijze dat je het wel bij het goede eind zult hebben, als je kwaad denkt over de ander. Later, als ze de meester beter hebben leren kennen en beseffen wat het betekent om christen te zijn, laten ze zich leiden door begrip.

In ieder mens — schrijft de heilige Thomas van Aquino — is er wel iets waarin anderen hem als superieur kunnen beschouwen, naar de woorden van de apostel: “Acht in ootmoed de ander hoger dan uzelf”(Filippenzen 2, 3).. En daarom moeten alle mensen elkaar eer bewijzen (Summa theologiae, II-II, q. 103, a. 2-3). Door de nederigheid ontdekken wij dat respect voor de persoon — voor zijn eer, zijn geloof, zijn privacy — geen conventionele uiterlijke houding is, maar een primaire uiting van naastenliefde en rechtvaardigheid.

Christelijke naastenliefde is meer dan mensen helpen die in materiële nood zitten; ze richt zich in de eerste plaats op respect en begrip voor iedere persoon als zodanig, gezien de wezenlijke waardigheid die hij als mens en als kind van de Schepper heeft. Daarom verraden aanslagen op de persoon — op zijn goede naam, op zijn eer — dat degene die zich daaraan schuldig maakt enkele waarheden van ons christelijk geloof niet belijdt of er niet naar leeft; in ieder geval dat hem de echte liefde voor God ontbreekt. De liefde waarmee wij God en de naaste beminnen is één en dezelfde deugd, want de reden waarom wij de naaste beminnen is God, en in de naaste beminnen wij niemand anders dan God (Ibid).

Ik hoop dat het ons lukt om heel concrete conclusies te trekken uit dit korte gesprek in de tegenwoordigheid van de Heer. We zouden vooral het voornemen moeten maken om anderen niet te veroordelen of te kwetsen, zelfs niet bij twijfel; we zouden het kwaad moeten verstikken in een overvloed van het goede en moeten bevorderen dat er om ons heen op een loyale manier met elkaar wordt omgegaan, in vrede en rechtvaardigheid.

Ik hoop verder dat we het vaste voornemen maken om nooit bedroefd te worden als onze oprechte bedoelingen in twijfel worden getrokken, en als het goede dat wij met de hulp van God proberen te doen, door een willekeurige interpretatie van onze intenties wordt bestempeld als sluwheid en huichelarij. Laten we altijd vergeven, met een glimlach op onze lippen, en duidelijk en zonder wrok spreken als we in geweten menen dat we dat moeten doen. En als het om persoonlijke aanvallen gaat, kunnen we alles in de handen van God, onze Vader, laten door het goddelijk stilzwijgen te imiteren — Iesus autem tacebat, Jezus bleef echter zwijgenMt 26, 63)— hoe brutaal en schaamteloos ze ook zijn. Laten we ons er alleen op richten het goede te doen, want Hij zal er wel voor zorgen dat onze werken stralen voor het oog van de mensen (Mt 5, 16).

Strijden uit liefde en rechtvaardigheid

Maar is dit taalgebruik niet achterhaald? Zou het? Zal het niet eerder zijn vervangen door een afgezwakt vocabulaire? Is het loslaten van persoonlijke idealen niet in een pseudowetenschappelijk jasje gestoken? Is er niet een stilzwijgende overeenkomst gesloten en wordt nu onder wat goed is niet verstaan: geld waarvoor alles te koop is, macht, de geraffineerdheid om altijd bovenaan te staan, de menselijke wijsheid die zichzelf mondig noemt en meent het heilige te zijn ontgroeid?

Ik ben geen pessimist en ben dat ook nooit geweest want het geloof zegt me dat Christus definitief overwonnen heeft en dat Hij ons, op grond van zijn overwinning, een gebod gegeven heeft dat van ons verlangt dat we ons engageren: het gebod om te strijden. Wij, de christenen, hebben ons uit liefde gebonden. We zijn door de goddelijke genade geroepen en we zijn die band in vrijheid aangegaan. Dit verplicht ons om resoluut te strijden, want we beseffen dat we niet minder zwak zijn dan andere mensen. Maar we mogen niet vergeten dat we door de middelen aan te wenden zout, licht en gist in de wereld zullen zijn en een troost voor God.

De wil om uit liefde in dit voornemen te volharden is bovendien een plicht van rechtvaardigheid, een plicht die alle christenen met elkaar gemeen hebben en die bestaat uit een voortdurende strijd. De traditie van de Kerk heeft altijd over christenen gesproken als milites Christi, soldaten van Christus, soldaten die anderen innerlijke vrede brengen terwijl ze zelf onafgebroken vechten tegen hun eigen slechte neigingen. Door weinig bovennatuurlijke visie of door praktisch ongeloof wil men het leven op aarde soms helemaal niet als een krijgsdienst zien. Er wordt kwaadaardig geïnsinueerd dat wij, door ons als milites Christi te beschouwen, het geloof met geweld en uit eigenbelang kunnen gaan misbruiken voor tijdelijke doeleinden. Achter deze trieste al te simpele logica gaat vaak niet meer dan gemakzucht en lafheid schuil.

Niets staat verder van het katholieke geloof dan het fanatisme dat zich kenmerkt door een vreemdsoortige verstrengeling van het profane met het spirituele, onder welke vlag dat dan ook gebeurt. Dat gevaar bestaat echter niet als we de strijd verstaan zoals Christus ons dat heeft geleerd, als een oorlog van de mens met zichzelf; als de steeds weer nieuwe inspanning om meer van God te houden, het egoïsme uit te bannen en alle mensen te dienen. Wie de strijd opgeeft, met wat voor excuus dan ook, verklaart zich bij voorbaat overwonnen, verslagen, zonder geloof, met een uitgebluste ziel die zich verstrooit met onbenullige voldoeningen.

De geestelijke strijd voor de ogen van God en van alle broeders in het geloof is voor een christen een noodzakelijk gevolg van zijn christen zijn. Wie niet strijdt, pleegt verraad aan Jezus Christus en aan zijn mystiek Lichaam, de Kerk.

Het brood en de oogst: gemeenschap met alle mensen

Jezus, zei ik jullie aan het begin, is de zaaier. En door de christenen zet Hij zijn goddelijk zaaien voort. Hij drukt het zaad in zijn gewonde handen, doordrenkt het met zijn bloed, reinigt het, zuivert het en strooit het uit in de voren die de wereld symboliseren. Hij strooit de korrels één voor één uit, opdat iedere christen in zijn eigen omgeving getuigenis geeft van de vruchtbaarheid van de dood en de verrijzenis van de Heer.

In de handen van Christus moeten we ons door zijn verlossend bloed laten doordrenken, ons in het rond laten strooien en het leven aanvaarden zoals God het voor ons wil. We moeten ervan overtuigd zijn dat het zaad in de aarde moet vallen en moet sterven als het vrucht wil dragen (zie Joh 12, 24] Daarna schiet de halm op en komt de aar tevoorschijn. De aar wordt brood dat door God zal worden omgezet in het Lichaam van Christus. Zo verenigen wij ons opnieuw met Jezus die de zaaier is. Omdat het brood één is, vormen wij allen samen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood (1 Kor 10, 17).

Laten we nooit uit het oog verliezen dat er geen vruchten zijn als er niet eerst gezaaid wordt. Als we willen dat de mensen Christus leren kennen en, als ze Hem eenmaal kennen, naar Hem gaan hongeren, dan moeten we het woord van God edelmoedig uitstrooien. Dit feest van Sacramentsdag, Corpus Christi, het Lichaam van Christus, het Brood des levens, is een welkome aanleiding om te mediteren over de honger naar waarheid, naar gerechtigheid, eenheid en vrede die we bij de mensen kunnen zien. Wat de honger naar vrede betreft kunnen we met de heilige Paulus zeggen: Christus is onze vrede, pax nostra (Ef 2, 14). Het verlangen naar waarheid moet ons eraan herinneren dat Jezus de weg, de waarheid en het leven is (Joh 14, 6). De mensen die naar de eenheid verlangen moeten wij naar Christus leiden die ons vraagt om consummati in unum, volmaakt één te zijn (Joh 17, 23] De honger naar gerechtigheid moet ons naar de bron van de eendracht onder de mensen brengen: naar het goddelijk kindschap waardoor we broeders en zusters zijn van elkaar.

Vrede, waarheid, eenheid, gerechtigheid. Wat moeilijk lijkt het soms om de hindernissen te overwinnen die de saamhorigheid tussen de mensen in de weg staan! En toch zijn wij christenen geroepen om dat grote wonder van de broederlijkheid waar te maken: om met Gods genade te bereiken dat de mensen elkaar christelijk behandelen, elkanders lasten dragend, (Gal 6, 2) door het gebod van de liefde te beleven dat de band van de volmaaktheid is en de samenvatting van de wet (zie Kol 3, 14; Rom 13, 10).

Als wij niet van Jezus leren hoe we moeten liefhebben, dan zullen we het nooit leren. Als wij, zoals sommigen, zouden denken dat we het hart zuiver bewaren — zodat het God waardig is — door het niet te laten aanraken, het niet te laten besmetten door menselijke genegenheid, dan is het logische gevolg dat we ongevoelig worden voor het leed van anderen. We zouden dan alleen in staat zijn tot een officiële liefdadigheid die dor en levenloos is, en niet tot de waarachtige naastenliefde van Jezus die liefdevol is, vol menselijke warmte. Daarmee wil ik geen valse theorieën rechtvaardigen die een triest excuus zijn om de mensen op dwaalwegen te brengen — ze van God te vervreemden — en ze aan gelegenheden tot zondigen en aan het verderf prijs te geven.

Op het feest van vandaag moeten we de Heer vragen om een hart dat kan meevoelen met de zorgen van onze medemensen, dat kan begrijpen dat de liefde de ware balsem is voor de kwellingen die de mensen op deze wereld vergezellen en niet zelden benauwen. Al het andere kan hooguit een moment afleiding bezorgen om daarna bitterheid en wanhoop achter te laten.

Als we anderen willen helpen, dan moeten we van hen houden en die liefde — laat ik het nog eens zeggen — moet begrip en overgave zijn, hartelijkheid en bewuste nederigheid. Zo zullen we begrijpen waarom de Heer de hele wet in dat dubbele gebod heeft willen samenvatten dat uiteindelijk één enkel gebod is: de liefde voor God en de liefde voor de naaste, met heel ons hart (zie Mt 22, 40).

Misschien denken jullie nu dat wij christenen — niet de anderen, maar jij en ik — soms de meest elementaire toepassing van die plicht vergeten. Misschien denken jullie aan al het onrecht waar niets aan gedaan wordt, aan de misstanden die niet worden opgeheven, aan discriminatie die van generatie op generatie overgaat zonder dat er een oplossing voor wordt gezocht die naar de kern van de zaak gaat.

Ik kan jullie geen concrete uitweg voor die problemen aanreiken, en dat is ook niet mijn taak. Maar als priester van Christus is het mijn plicht jullie te wijzen op wat de heilige Schrift zegt. Denk na over het schouwspel bij het Laatste Oordeel dat Jezus zelf heeft beschreven: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven, Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en Mij niet gekleed; Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken (Mt 25, 41-43).

Een mens of een samenleving die niet reageert op noden of onrecht en zich niet inspant om ze te lenigen, is geen mens of samenleving naar het Hart van Christus. Christenen moeten elkaar vinden in het verlangen om de mensheid te dienen — altijd met behoud van volledige vrijheid bij het bestuderen en uitvoeren van verschillende opties binnen een heel natuurlijk pluralisme — want anders zal hun christendom niet het woord en het leven van Jezus zijn, maar een masker, ze zouden God en de mensen bedriegen.