Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Duivel.

Ik herinner me nu —sommigen van u hebben dit verhaal waarschijnlijk al vaker gehoord— die droom van een schrijver uit de Spaanse Gouden Eeuw. Voor zich ziet hij twee wegen. De ene is breed, goed berijdbaar, gemakkelijk, voorzien van herbergen, logementen en andere aangename en plezierige plaatsen. Daarover rijden mensen te paard of per koets, omringd door muziek en gelach — dwaze lachsalvo's. De menigte is dronken van genot dat niet echt is, kort van duur omdat die weg leidt naar een bodemloze afgrond. Het is het pad der wereldlingen, van de eeuwige burgerman. Zij spreiden een vreugde ten toon die ze eigenlijk niet hebben. Onverzadigbaar zoeken ze de hele scala van gemakken en genoegens…; zij zijn als de dood voor smart, afzien, opoffering. Zij willen niets weten van het Kruis van Christus, denken dat dat een zaak is voor geschiften. Maar juist bij hen is een steekje los: slaven van afgunst, gulzigheid, zinnelijke begeerten, zij zullen uiteindelijk erger lijden en zich te laat realiseren dat ze hun aards en eeuwig geluk verkwanseld hebben en voor een belachelijke prijs nog wel. De Heer waarschuwt ons: Wie zijn leven wil redden zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om mijnentwil zal het vinden. Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van zijn ziel? (Mat 16, 25­26).

Het tweede pad gaat in die droom een andere kant op. Het is zo smal en zo steil dat men het niet te paard kan afleggen. Allen die het inslaan, lopen op eigen voeten, een beetje zigzag, met kalm gelaat, ze trappen op distels en lopen langs rotspunten. Hier en daar scheurt er een flard van hun kleren en zelfs van hun lijf. Maar aan het eind wacht hun een lommerrijke tuin, het geluk voor immer, de Hemel. Het is de weg van de heilige zielen die zich vernederen, die uit liefde tot Jezus Christus zich graag opofferen voor de anderen. De route van hen die de klim niet vrezen, die met liefde hun kruis dragen, hoe zwaar het ook is, want zij weten: als ze onder het gewicht bezwijken, kunnen ze weer opstaan en hun tocht vervolgen. Christus is de kracht van die trekkers.

Struikelen is niet erg als we in de pijn van de val de energie vinden die ons weer overeind helpt en ons met hernieuwde moed verder laat gaan, nederig, met heilige halsstarrigheid. We moeten niet vergeten dat een heilige niet iemand is die nooit valt, maar iemand die steeds weer opstaat, nederig en met een heilige koppigheid. Als in het boek Spreuken staat dat de rechtvaardige zeven keer per dag valt (vgl. Spr 24, 16), moeten u en ik —arme schepsels— niet verbaasd of ontmoedigd zijn als we met onze eigen persoonlijke zwakheden en misstappen geconfronteerd worden. We kunnen verder doorlopen als we de kracht zoeken bij Hem die ons beloofd heeft: Komt allen tot mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt en Ik zal u rust en verlichting schenken (Mat 11, 28). Dank U, Heer, quia tu es, Deus, fortitudo mea (vgl. Ps 43, 2), omdat U altijd mijn sterkte bent geweest. U en alleen U, mijn God, mijn sterkte, mijn toevlucht, mijn steun.

Als u echt voort wilt gaan in het innerlijk leven, wees dan nederig. Neem standvastig en vol vertrouwen uw toevlucht tot de hulp van de Heer en zijn gezegende Moeder die ook uw moeder is. Kalm, rustig, hoeveel pijn de verse wond van de laatste val ook doet, opnieuw het kruis opnemen en zeggen: Heer, met uw hulp zal ik vechten om niet op te houden, om trouw op uw wenken in te gaan, zonder vrees voor steile hellingen, voor de schijnbare eentonigheid van het gewone werk, noch voor distels of keien op de weg. Voor mij staat het vast dat uw barmhartigheid mij bijstaat en dat ik tenslotte het eeuwig geluk, de vreugde en de liefde voor immer zal vinden.

En dan ontdekt die schrijver, in dezelfde droom, een derde weg: smal, ook bezaaid met scherpe punten en steile hellingen zoals de tweede. Daarover loopt te midden van duizend beproevingen, maar plechtstatig en vol majesteit een aantal mensen. Maar ze zijn op weg naar dezelfde afschuwelijke afgrond waarheen de eerste weg leidde. Het is de weg die de hypocrieten, de schijnheiligen gaan, mensen die niet oprecht zijn in hun bedoeling, die gedreven worden door een valse ijver, die de goddelijke werken bederven door deze te vermengen met aards egoïsme. “Het is dwaas een lastig karwei aan te pakken om bewonderd te worden; met een slopende inspanning de geboden van God in acht te nemen, enkel met het zicht op een aardse vergoeding. Wie met het beoefenen der deugden menselijke winst wil maken, is als iemand die een kostbaar voorwerp voor een paar stuiver verkoopt; hij kan de hemel verwerven en in plaats daarvan is hij tevreden met vluchtige lofprijzingen… Daarom wordt gezegd dat de verwachtingen van de schijnheilige zijn als een spinneweb: met zoveel moeite gesponnen en tenslotte door een vlaag van de wind van de dood meegenomen” (H. Gregorius de Grote, Moralia, 2, 8, 43­44 (PL 75, 844­845)).

Misschien hebben we tot nu toe niet de aandrift gevoeld Christus' schreden van zo dichtbij te volgen. Misschien hebben we ons niet gerealiseerd dat we onze kleine onthoudingen kunnen samenvoegen met zijn verlossend offer: voor onze zonden, voor de zonden van de mensen van alle tijden, voor dat verderfelijke werk van Lucifer die maar doorgaat tegen God in opstand te komen met zijn non serviam! Hoe durven wij zonder schijnheiligheid te roepen: ?Heer, ik lijd onder de beledigingen die uw allerbeminnelijkst Hart worden aangedaan?, als we niet tot het besluit komen af te zien van een kleinigheid, of een minuscuul offer te brengen om zijn Liefde te loven? Boete —echt eerherstel— brengt ons op de weg van overgave, van liefde. Overgave om genoegdoening te geven en liefde om anderen te helpen zoals Christus juist ons geholpen heeft.

Van nu af aan, maak haast, begin met beminnen. Liefde weerhoudt ons te klagen en tegen te spreken. Want met regelmaat worden we geconfronteerd met tegenspoed, natuurlijk; maar we zeuren, zodat we niet alleen de genade van God verspelen, maar het Hem ook onmogelijk maken ons in de toekomst nog iets te vragen. Hilarem enim datorem diligit Deus (2 Kor 9, 7), God heeft immers lief wie geeft met vreugde, met de spontaneïteit die vloeit uit een verliefd hart, zonder het vertoon van iemand wiens overgave een gunst is.

Het belang van strijd

Er is een list waarvoor ik u moet waarschuwen. De duivel —hij neemt nooit vakantie— voelt zich niet te min die list toe te passen om ons de vrede te ontnemen. Misschien bekruipt u op een bepaald moment twijfel, de verleiding te denken dat er een treurige teruggang is, of dat er nauwelijks sprake van vooruitgang is. Zelfs kan de overtuiging post vatten, dat er niettegenstaande onze moeite ons te beteren sprake is van een verslechtering. Ik verzeker u, dat een dergelijke pessimistische inschatting gewoonlijk de weerslag is van een verkeerd verwachtingspatroon, een bedrog dat beter afgewezen kan worden. Het kan, in dat soort gevallen, gebeuren, dat de ziel opmerkzamer wordt, het geweten verfijnder, de liefde veeleisender. En het kan ook gebeuren, dat de werking van de genade intenser verlichting brengt en veel details in het oog laat springen, die in de schemering niet opgemerkt zouden zijn. Wat daar van zij, onderzoekt u die onrust nauwkeurig, want de Heer vraagt ons, met zijn licht, meer nederigheid en edelmoedigheid. Geef toe, dat de Voorzienigheid van God ons zonder onderbrekingen leidt en dat Hij niet beknibbelt op zijn hulp —met indrukwekkende en kleinere wonderen— waarmee Hij zijn kinderen vooruit wil helpen.

Militia est vita hominis super terram, et sicut dies mercenarii, dies eius (Job 7, 1), het leven van de mens op aarde is een krijgsdienst, zijn dagen verstrijken onder de druk van het werk. Niemand ontsnapt aan deze wetmatigheid; ook niet de gemakzuchtigen die er niet achter willen komen: zij deserteren uit de gelederen van Christus. Zij storten zich in andere gevechten om voldoening te vinden voor hun luiheid, hun ijdelheid, hun kleinzielige ambities. Zij trekken op als slaven van hun grillen.

Aangezien het strijden als zodanig overeenstemt met de menselijke natuur, is het van belang dat wij zorgen onze taken te vervullen met volharding, vol goede wil biddend en werkend, met de goede bedoeling, met de blik op wat God graag heeft. Zo zal onze zucht naar Liefde haar bevrediging vinden. Zo trekken wij voort naar de heiligheid, ook al moeten wij aan het einde van elke dag vaststellen, dat er nog een lange weg te gaan is.

Vernieuw elke morgen met een serviam!, met een vastbesloten ?U zal ik dienen, Heer?, het voornemen niet op te geven, niet te vervallen tot luiheid of nietsnutten, de bezigheden met meer hoop, met meer optimisme aan te vatten. Wees ervan overtuigd, dat u en ik als verliezer uit een schermutseling te voorschijn kunnen treden, en toch met een oprechte akt van liefde die nederlaag te boven zullen komen.

Laten we niet denken, dat op dit pad van de contemplatie de hartstochten definitief tot zwijgen gebracht zijn. Wij zouden onszelf een rad voor ogen draaien, als wij zouden denken dat de vurige ijver om Christus te zoeken, de werkelijke ontmoeting en omgang met Hem en de zoetheid van zijn liefde ons veranderen in mensen die niet meer kunnen zondigen. Hoewel u geen gebrek aan ervaring hebt, wil ik u toch even hieraan herinneren. De vijand van God en de mens, Satan, geeft zich niet gewonnen en rust niet. Hij belegert ons, zelfs als de ziel ontbrand is in een vurige liefde tot God. Hij weet, dat het vervallen tot zonde dan moeilijker is, maar ook dat hij —als hij erin slaagt dat schepsel zijn Heer te laten beledigen, al is het maar een beetje— in die ziel de verleiding van de wanhoop kan opwekken.

Als u van de ervaring van een arme priester wilt leren die niets anders wil dan over God spreken, zou ik u de raad willen geven, dat u, als het vlees zijn verloren rechten wil terugvorderen, of als de hoogmoed —wat erger is— zich verzet en giftig wordt, u haast om u te verschuilen in die goddelijke wonden die, in het Lichaam van Christus, werden geopend door de spijkers die Hem aan het Kruis nagelden en door de lans die zijn zijde doorboord heeft. Ga, zoals uw hart het u ingeeft: stort in de Wonden van de Heer al deze menselijke liefde uit… en deze goddelijke liefde. Dat is verlangen naar eenwording, zich broer en zus van Christus voelen, kind van hetzelfde bloed, kind van dezelfde Moeder, want zij immers heeft ons naar Christus gevoerd.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift