Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Egoïsme.

Ik, ik, ik…, zo denken, spreken en handelen veel mensen. Wat is dat stomvervelend! De heilige Hiëronymus geeft als zijn mening dat “wat geschreven is verontschuldigingen zoeken voor de zonde (Ps 141, 4) werkelijk door deze mensen in vervulling gaat, die luiheid en nalatigheid paren aan de zonde van hoogmoed” (H. Hiëronymus, Commentariorum in Matthaeum libri, 4, 25 (PL 26, 195)).

Het is de hoogmoed die steeds hand in hand gaat met dat ik, ik, ik… Een ondeugd die de mens verandert in een onvruchtbaar schepsel, die in hem het verlangen om voor God te werken vernietigt, die de mens zover krijgt dat hij niet weet te profiteren van zijn tijd. Verlies je doeltreffendheid niet, maar verdelg juist je egoïsme. Uw leven, is dat voor u? Uw leven is voor God, voor het welzijn van alle mensen, uit liefde tot God. Haal dat talent uit de grond! Maak het produktief. Dan zult u de vreugde smaken, dat —in deze bovennatuurlijke aangelegenheid— het er niet toe doet, dat het resultaat hier op aarde geen wonder is waar de mensen vol verbazing naar kunnen kijken. Waar het om gaat, is dat we alles wat we zijn en hebben inzetten, dat we ervoor zorgen dat het talent rendement geeft en dat we zonder ophouden ons best doen goede vruchten voort te brengen.

Misschien geeft God ons nog een jaar om Hem te dienen. Denk niet aan vijf, denk niet aan twee. Kijk alleen maar naar dit jaar: naar één, naar het jaar, dat we net begonnen zijn. Geef het prijs, begraaf het niet! Dat moet ons vaste voornemen zijn.

In de wijngaard

Er was eens een landeigenaar die een wijngaard aanlegde; hij zette er een heining omheen, hakte een wijnpers erin uit en bouwde een wachttoren. Daarop verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde (Mat 21, 33).

Ik zou nu graag met u overwegen wat deze gelijkenis ons leert, vanuit een gezichtshoek die nu voor ons van belang is. De traditie heeft in dit verhaal een beeld gezien van de bestemming van het door God uitverkoren volk. En zij heeft ons op de eerste plaats laten zien hoe wij mensen op zoveel liefde van de kant van de Heer reageren met ontrouw, met gebrek aan dankbaarheid.

Ik wil concreet blijven stilstaan bij deze zinsnede: hij vertrok naar den vreemde. Ik verbind er meteen de conclusie aan, dat christenen de wijngaard, waarin de Heer hen gezonden heeft, niet mogen verlaten. We moeten onze krachten wijden aan dit werk, binnen deze omheining, werken aan de wijnpers en na gedane arbeid uitrusten in de toren. Als we ons laten leiden door gemakzucht komt het erop neer dat we Christus antwoorden: Hoor eens, mijn jaren zijn van mij, niet van U. Ik wil me niet verplichten voor uw wijngaard te zorgen.

God heeft ons het leven, zintuigen, vermogens en talloze genaden cadeau gegeven. We hebben niet het recht te vergeten, dat we arbeiders zijn, te midden van anderen, op deze hoeve waar Hij ons geplaatst heeft om ons aandeel te leveren in het verbouwen van voedsel voor anderen. Hier is onze plaats: binnen deze perken moeten we ons elke dag met Hem uitputten, door Hem bij zijn verlossingswerk te helpen (vgl. Kol 1, 24).

Ik mag er nog wel eens op wijzen: uw tijd, voor uzelf? Uw tijd, voor God! Het is mogelijk, dat dit egoïsme door de barmhartigheid van God op dit moment nog geen bezit genomen heeft van uw ziel. Ik zeg het toch voor het geval u ooit merkt, dat uw hart wankelt in het geloof in Christus. Dan vraag ik u —vraagt God u— trouw te blijven aan uw plicht, hoogmoed te bedwingen, verbeelding te onderwerpen, uzelf geen onstandvastigheid —weglopen, deserteren— toe te staan.

Die dagloners die midden op het plein stonden, konden de hele dag zwemmen in hun tijd. De man die zijn talent wegstopte in de grond, wilde de tijd doden. En diegene die zich met zijn wijngaard moest bemoeien, vertrok. Al die voorvallen hebben één ding gemeen: een ongevoeligheid voor de grote taak die de Meester ieder christenmens op de schouders heeft gelegd, dat is zich te beschouwen en zich te gedragen als een instrument om samen met Hem de mensheid vrij te kopen, zijn hele leven weg te schenken om zich met vreugde op te offeren, zich te wijden aan het welzijn van de zielen.

Als de christen strijdt om die deugden te verwerven, is zijn ziel in staat om de genade van de Heilige Geest werkzaam te ontvangen. En de goede menselijke eigenschappen worden versterkt door de werkingen van de Paracleet in zijn ziel. De Derde Persoon van de Allerheiligste Drie-eenheid —dulcis hospes animae (Sequentie Veni, Sancte Spiritus), zoete gast van de ziel— overstelpt ons met zijn gaven: wijsheid, verstand, raad, sterkte, wetenschap, godsvrucht, vreze des Heren (vgl. Jes 11, 2).

Dan voelt men vreugde en vrede (vgl. Gal 5, 22), vreugdevolle vrede, de inwendige jubel met de natuurlijke deugd van de blijdschap. Wanneer we denken dat alles voor onze ogen in elkaar stort, zal er niets instorten, quia tu es, Deus, fortitudo mea (Ps 43, 2), want Gij, God, zijt mijn sterkte. Als God in onze ziel woont, is al het overige —hoe belangrijk het ook lijkt— bijzaak, voorbijgaand. Daarentegen zijn wij, in God, het blijvende.

Met de gave der godsvrucht helpt de Heilige Geest ons onszelf met zekerheid te beschouwen als kinderen van God. Wij, kinderen van God, waarom zouden wij bedroefd zijn? Droefheid is het residu van egoïsme. Als we voor de Heer willen leven, zal de blijdschap ons niet ontbreken, ook niet als we onze fouten en kleinheden ontdekken. De blijdschap dringt ons gebedsleven binnen, tot we uiteindelijk niet anders kunnen dan in gezang uitbarsten: want wij beminnen en de zang is een zaak van verliefden.

Als we over hoogmoed horen spreken, hebben we misschien een heerszuchtig, overweldigend karakter voor ogen; horen we luide stemmen de overwinnaar toejuichen die, als een Romeins keizer, onder de hoge triomfbogen voorbijtrekt en aanstalten maakt zijn hoofd te buigen, omdat hij bang is zijn glorieuze voorhoofd tegen het witte marmer te stoten.

Laten we met beide benen op de grond blijven: die hoogmoed bestaat alleen in de fantasie van een dwaas. De vormen van hoogmoed waar wij tegen moeten strijden zijn veel moeilijker te herkennen, maar komen veel vaker voor: de neiging onze eigen voortreffelijkheid hoger te achten dan die van de naaste; ijdelheid in gesprekken, gedachten en gebaren; de bijna ziekelijke overgevoeligheid die zich geraakt voelt door woorden of daden die op geen enkele manier beledigend zijn.

Dat alles kan een gewone bekoring zijn en is het in feite ook. De mens acht zichzelf een zon en het middelpunt van zijn omgeving. Alles moet om hem draaien en het is geen uitzondering als hij, in zijn ziekelijk verlangen, zijn toevlucht neemt tot het veinzen van pijn, verdriet en ziekte, opdat anderen hem verzorgen en vertroetelen.

De verbeelding is de broedplaats voor het grootste deel van de conflicten in het innerlijk leven van veel mensen: ze hebben gezegd; ze zullen wel denken; ze schenken aandacht aan mij… En die arme ziel lijdt door zijn droeve ingebeeldheid, vanwege argwaan die geen wortels in de werkelijkheid heeft. In dit ongeluksavontuur is de ziel geen moment vrij van bitterheid en is hij bezig bij anderen onrust te stoken. Die ziel kent geen nederigheid, die heeft niet geleerd zichzelf te vergeten door zich te geven, vol edelmoedigheid, ten dienste van anderen uit liefde tot God.

Menselijk opzicht

Laat geen enkele huichelachtige reden ons weerhouden; pas het juiste medicijn toe. Maar laat uw hand als die van een moeder zijn, met de grenzeloze tederheid van onze moeders, waarmee ze de grote of kleine wonden van de speel- en valpartijen uit onze jeugd behandelden. Als er een paar uur gewacht moet worden, wacht dan, maar nooit langer dan absoluut noodzakelijk, want een andere handelwijze komt voort uit gemakzucht, lafheid, wat heel andere zaken zijn dan verstandigheid. Laat iedereen, en in de eerste plaats degenen onder u die anderen moeten vormen, de vrees voor het desinfecteren van wonden uitbannen.

Het is mogelijk dat iemand mensen die wonden moeten verzorgen en die er niet toe komen hun opdracht uit te voeren, of het niet willen, in het oor fluistert: Meester, wij weten dat gij oprecht zijt… (Mat 22, 16). Luister niet naar die ironische lofspraak. Wie zich niet inspant om zijn taak ijverig tot een einde te brengen, is geen meester, omdat hij niet de ware weg onderwijst. Hij is evenmin oprecht, want in zijn valse verstandigheid overschrijdt hij —omdat hij ze overdreven vindt, of ze minacht— de duidelijke normen die duizend maal beproefd zijn door rechtschapen gedrag van jaren en leiding geven, door kennis van menselijke zwakheid en door de liefde voor elk schaap. Op grond van deze normen moet hij spreken, optreden, belangstelling tonen.

Dwaalleraren worden beheerst door de vrees de waarheid bloot te leggen. Alleen al de gedachte —de plicht— in bepaalde omstandigheden een pijnlijk tegengif toe te dienen, verontrust hen. Een dergelijke handelwijze —wees daarvan overtuigd— heeft niets te maken met verstandigheid, vroomheid of wijsheid. Die houding weerspiegelt kleinmoedigheid, gebrek aan verantwoordelijkheid, onverstand en dwaasheid. Het zijn dezelfde mensen die later, ten prooi aan een paniek vanwege de ramp, trachten het kwaad af te wenden, als het te laat is. Zij zijn vergeten dat de deugd van verstandigheid vergt dat we de rijpe, in alle rust doordachte en op ervaring van eeuwen stoelende raad 'tijdig' moeten overnemen en doorgeven; zonder vooroordelen en onbelemmerd.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift