Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Geestelijk kind-zijn .

Een ezel als troon

Nemen we opnieuw het evangelie ter hand. Kijken we naar ons voorbeeld, naar Jezus Christus.

Jakobus en Johannes hebben, door tussenkomst van hun moeder, gevraagd aan zijn linker- en rechterzijde te mogen zitten. De andere leerlingen zijn boos op hen. En wat zegt onze Heer? Wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, wie onder u de eerste wil zijn, moet de slaaf van allen zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om zijn leven te geven als losprijs voor velen (Mar 10, 43­45).

Bij een andere gelegenheid, op de weg naar Kafarnaüm, ging Jezus —zoals op andere dagen— hen voor. En eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen: Waar hebt ge onderweg over getwist? Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag, wie de grootste was. Toen zette Hij zich neer, riep de twaalf bij zich en zei tot hen: Als iemand de eerste wil zijn, moet hij de laatste van allen en de dienaar van allen zijn. Hij nam een kind en zette het in hun midden; Hij omarmde het en sprak tot hen: Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft (Mar 9, 33-37).

Treft dit optreden van Christus je niet midden in het hart? Hij onderricht zijn leer en Hij stelt hun een levend voorbeeld opdat ze het beter begrijpen. Hij roept een van de kinderen die waarschijnlijk in dat huis rondrenden, en Hij drukt het aan zijn hart. Het zwijgen van de Heer is zo welsprekend. Daar zegt Hij alles mee: Hij houdt van wie wordt als kinderen en dan vervolgt Hij dat deze eenvoud, deze nederigheid van geest tot resultaat hebben, dat men Hem kan omhelzen, Hem en de Vader die in de Hemel is.

Als het uur van zijn Lijden nadert en Christus op beeldende wijze zijn koningschap wil tonen, gaat Hij Jeruzalem in triomf binnen, gezeten op een ezel! Er stond geschreven, dat de Messias een koning van nederigheid zou zijn: Jubel luid, gij dochter Sion, juich, gij dochter Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, rechtvaardig en zegevierend; hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin (Zach 9, 9; vgl. Mat 21, 5).

Dan het Laatste Avondmaal. Christus heeft alles voorbereid om van zijn leerlingen afscheid te nemen. Op dat moment zijn zij voor de zoveelste maal een twistgesprek aan het voeren over de vraag wie van deze uitverkoren groep als de grootste beschouwd moest worden. Jezus stond van tafel op, legde zijn bovenkleren af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen (Joh 13, 4-5).

Opnieuw bestaat zijn onderricht uit een voorbeeld, uit daden. Tegenover de leerlingen die uit hoogmoed en ijdelheid twistten, buigt Jezus zich en vervult gretig de functie van dienaar. Als Hij weer aanzit, volgt zijn commentaar: Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb? Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, dat doet gij terecht, want dat ben ik. Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan moet ook gij elkaar de voeten wassen (Joh 13, 12-14). Ach, wat ontroert mij die fijngevoeligheid van onze Christus. Want Hij stelt niet: als Ik me zo met u bemoei, hoeveel te meer moet gij dan pogen dit onder elkaar te doen? Hij plaatst zich op gelijk niveau, Hij dwingt niet. Hij berispt die mannen om hun gebrek aan edelmoedigheid.

Zoals aan de eerste twaalf leerlingen heeft Jezus ons iets te zeggen. Hij doet het zonder ophouden: exemplum dedi vobis (Joh 13, 15), Ik heb u een voorbeeld van nederigheid gegeven. Ik heb van mijzelf een slaaf gemaakt, opdat u met een minzaam en nederig hart alle mensen zult weten te dienen.

Beloken Pasen doet me altijd denken aan een oude en vrome traditie uit mijn geboortestreek. Op die dag waarop de liturgie oproept te verlangen naar het geestelijk voedsel —rationabile, sine dolo lac concupiscite (1 Petr 2, 2 (Introïtus van de Mis)), weest begerig naar de onvervalste geestelijke melk—, was het vroeger gewoonte de Heilige Communie naar de zieken —niet alleen naar de ernstige gevallen— te brengen, opdat zij hun paasplicht zouden kunnen vervullen.

In enkele grote steden organiseerde elke parochie een sacramentsprocessie. Ik herinner me uit mijn studentenjaren aan de universiteit hoe het vaak voorkwam dat er wel drie stoeten passeerden over de hoofdstraat van Zaragoza waarin alleen mannen meeliepen —duizenden mannen— met grote brandende kaarsen. Een robuust volk dat de Heer in het Allerheiligste begeleidde met een geloof dat groter was dan die enorme kaarsen die kilo's wogen.

Toen ik vannacht een paar keer wakker werd, heb ik bij wijze van schietgebed telkens herhaald quasi modo geniti infantes (Ibidem), als pasgeboren kinderen. Ik dacht dat die aansporing van de Kerk goed van pas komt voor allen die zich de werkelijkheid van het kindschap Gods bewust zijn. Het zou mooi zijn als wij heel robuust zouden zijn, heel sterk, met een wilskracht die in staat is onze omgeving te beïnvloeden. Maar toch, wat is het goed ons tegenover God te beschouwen als kleine kinderen.

Wij zijn kinderen van God

Quasi modo geniti infantes, rationabile, sine dolo lac concupiscite (1 Petr 2, 2 (Introïtus van de Mis)): weest als pasgeboren kinderen begerig naar de onvervalste geestelijke melk. Dit is een prachtig vers van Petrus en ik begrijp heel goed, dat de liturgie er op laat volgen: exsultate Deo adiutori nostro: iubilate Deo Jacob (Ps 81, 2 (Introïtus van de Mis)), jubelt voor God, onze Sterkte; juicht de God van Jacob ter eer, die ook onze Heer en Vader is. Toch zou ik willen dat wij, u en ik, vandaag niet het heilig sacrament des altaars, dat zo makkelijk aan ons hart de meest verheven lofzangen voor Jezus ontlokt, tot voorwerp van onze overwegingen maken; maar de zekerheid van het kindschap Gods, en ook een paar gevolgen daarvan voor allen die ernaar streven hun christelijk geloof serieus te beleven.

Kijk: voor onze Moeder Maria houden we nooit op klein te zijn, want zij opent ons de weg naar het Rijk der Hemelen, dat gegeven wordt aan hen die zijn als kinderen (vgl. Mat 19, 14). Wij moeten ons nooit losmaken van onze Vrouwe. Hoe eren wij haar? Door met haar om te gaan, met haar te spreken, haar onze liefde te tonen, in ons hart de gebeurtenissen van haar leven aandachtig te overwegen, door haar onze strijd, onze successen en onze nederlagen te vertellen.

Zo ontdekken wij de betekenis van de Mariagebeden —alsof we ze voor de eerste keer bidden— die altijd al in de Kerk gebeden zijn. Wat zijn het Weesgegroet en de Engel des Heren anders dan vurige lofzangen op het goddelijk Moederschap? En bij het bidden van de rozenkrans —die geweldige devotie die ik nooit moe word aan alle gelovigen aan te bevelen— trekken in ons hoofd en hart de geheimen van de bewonderenswaardige levenswandel van Maria voorbij, die tegelijkertijd de diepste mysteries van het geloof zijn.