Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Liefde tot God → zijn barmhartigheid .

De omstandigheden van die dienaar uit de parabel, de man die tienduizend talenten schuldig was (vgl. Mat 18, 24), geven een goed beeld van onze verhouding met God. Wij weten ook niet hoe wij de enorme schuld moeten betalen die we aangegaan zijn voor zoveel goddelijke goedheid en waar we de rente van onze persoonlijke zonden aan hebben toegevoegd. Ook al strijden we onverschrokken, toch slagen wij er niet in de Heer met gelijke munt terug te betalen wat Hij ons vergeven heeft. Maar de onmacht van de menselijke rechtvaardigheid wordt met de woeker van de goddelijke barmhartigheid aangevuld. Op die wijze kan Hij zijn vordering als voldaan beschouwen en geeft Hij ons onze schuldbrief terug, eenvoudigweg omdat Hij goed is en zijn barmhartigheid eeuwig (vgl. Ps 105, 1).

De parabel eindigt —dat herinnert u zich wel— met een tweede deel dat als het ware het contrapunt van het eerste is. Die dienaar, aan wie zojuist een enorme schuld was kwijtgescholden, heeft geen medelijden met een collega die hem een luttele honderd denariën schuldig was. Hier toont hij echt zijn kleinheid van hart. Strikt genomen ontzegt niemand hem het recht het zijne op te eisen. Toch is er iets in ons dat zich verzet en ons influistert, dat die onbuigzame houding niet hetzelfde is als werkelijke rechtvaardigheid. Het gaat niet aan dat iemand die, nog maar een paar tellen tevoren, met medelijden, goedgunstigheid en begrip bejegend is, niet tenminste zijn schuldenaar met een beetje geduld behandelt. U ziet dat rechtvaardigheid niet enkel en alleen bestaat in het nauwkeurig eerbiedigen van rechten en plichten, zoals rekenkundige opgaven opgelost worden met optellen en aftrekken.

De christelijke deugd gaat verder: zij brengt ons ertoe ons erkentelijk, vriendelijk, edelmoedig te betonen; dat wij ons gedragen als trouwe en eerlijke vrienden, in goede tijden evengoed als in tegenspoed; dat wij de wetten nakomen en het wettig gezag eerbiedigen; dat we het met vreugde weer goedmaken als we merken dat wij een probleem verkeerd hebben aangepakt. Als wij rechtvaardig zijn, zullen wij vooral onze beloften nakomen in zakelijke, maatschappelijke en familiekring… zonder vertoon, zonder ophef, door ingespannen te werken en door onze rechten uit te oefenen die tegelijkertijd verplichtingen zijn.

Ik geloof niet in de rechtvaardigheid van luilakken, omdat zij met hun dolce far niente —zoals ze in mijn geliefde Italië zeggen— het belangrijkste principe van de billijkheid, de arbeid, veronachtzamen, en soms in ernstige mate. Laten wij niet vergeten dat God de mens schiep ut operaretur (Gen 2, 15), opdat deze zou werken, en onze naaste —ons gezin, ons volk, de hele mensheid— is ook afhankelijk van de effectiviteit van ons werk. Kinderen, wat een benarde opvatting van rechtvaardigheid hebben de mensen die haar terugbrengen tot enkel het verdelen van de aardse goederen.

Fouten en vergeving

Zo dicht is de Heer zijn schepsels genaderd, dat wij allen in ons hart hoogtehonger hebben en snakken nog hoger te komen, het goede te doen. Ik roep deze verlangens naar iets hogers juist nu in u op omdat ik u zou willen overtuigen van de zekerheid die Hij in uw ziel heeft gelegd. Als u die laat werken, zult u —daar waar u bent— als nuttig werktuig dienen, met een onverwachte doeltreffendheid. Om nu niet uit lafheid dit vertrouwen, waarmee God u vervuld heeft, te laten schieten, is het goed niet onnozel te speculeren over de moeilijkheden die u op uw levensweg zult ontmoeten.

Wij hoeven niet verbaasd te zijn. Wij slepen in onszelf —als gevolg van onze gevallen natuur— een begin van opstandigheid, van verzet tegen de genade mee. Het zijn de wonden van de erfzonde die door onze persoonlijke zonden weer gaan zweren. Maar hoe dan ook, wij zullen die tochten naar boven moeten ondernemen, die goddelijke en menselijke arbeid —die van elke dag— die altijd uitmonden in de liefde van God. Klim omhoog met nederigheid, met een rouwmoedig hart, vol vertrouwen op de hulp van God. Spreek uw beste krachten aan, alsof alles alleen van u zelf zou afhangen.

Sluit, terwijl wij strijden —een strijd die tot onze dood zal voortduren— de mogelijkheid niet uit dat de vijanden van buitenaf en van binnenuit zullen aanvallen. En alsof dat nog niet genoeg zou zijn, zullen u soms de fouten die u begaan hebt te binnen schieten, misschien wel heel veel. Als dat gebeurt —wat niet per se het geval zal zijn; het zal in elk geval geen vaste regel zijn— maak dan van die gelegenheid een motief u nog meer met de Heer te verenigen; omdat Hij, die u heeft uitverkoren als kind van God, u nooit in de steek zal laten. Hij laat de beproeving toe, opdat u meer zult beminnen en met helderder blik zijn niet aflatende bescherming zult ontdekken, zijn Liefde.

Ik blijf het zeggen, vat moed, omdat Christus, die ons vergaf aan het Kruis, zijn vergiffenis blijft aanbieden in het boetesacrament. En mocht iemand zondigen, dan hebben wij een voorspreker bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige. En Hij is de verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor onze zonden, maar ook voor die der gehele wereld (1 Joh 2, 1­2).

Vooruit, wat er ook moge gebeuren. Houdt u stevig vast aan de arm van de Heer, en bedenk, dat God geen slagen verliest. Als u zich om welke reden dan ook van Hem hebt afgekeerd, reageert u dan met de nederigheid van het beginnen en opnieuw beginnen; doe alle dagen als de verloren zoon, doe het elke vierentwintig uur meer dan eens; met de nederigheid van het zuiveren van uw berouwvol hart in de biecht. Dat is werkelijk het wonder van Gods liefde. Door dit schitterend sacrament zuivert de Heer uw ziel en doet uw blijdschap en kracht overvloeien om niet te versagen in uw strijd en het niet moe te worden naar God terug te keren, ook al lijkt alles duister. Bovendien beschermt de Moeder van God, die ook onze Moeder is, u met de liefderijke zorg van een moeder, en zij leidt uw schreden.

God wordt het vergeven nooit moe

De Heilige Schrift merkt op, dat ook de rechtvaardige zevenmaal valt (Spr 24, 16). Elke keer na het lezen van die woorden huivert mijn ziel met een heftige schok van liefde en van smart. Nogmaals komt de Heer ons tegemoet, met dit goddelijk vermaan, om ons te spreken over zijn barmhartigheid, zijn tederheid, zijn goedertierenheid, die geen einde kennen. Wees ervan overtuigd: God wil onze ellende niet, maar hij kent die wel en hij rekent juist op onze zwakheden om van ons heiligen te maken.

Een schok van liefde, zei ik zojuist. Kijk ik naar mijn leven, kijk ik eerlijk, dan zie ik dat ik niets ben, niets waard ben, niets heb, niets kan; sterker, ik ben het niets! Hij echter is het al en, tegelijkertijd, is Hij van mij, en ik ben de zijne omdat Hij mij niet afwijst, omdat Hij zich voor mij overgeleverd heeft. Hebt u ooit een grotere liefde mogen zien?

En een schok van smart, want ik overzie mijn gedrag en schrik van de opeenhoping van mijn nalatigheden. Het is voldoende de uren van deze dag, sinds ik opgestaan ben, te onderzoeken om zoveel gebrek aan liefde en aan trouwe beantwoording te ontdekken. Dit gedrag van mij doet me werkelijk verdriet, maar het berooft me niet van de vrede. Ik werp me voor God op de knieën en zet mijn situatie duidelijk uiteen. Onmiddellijk krijg ik de zekerheid van zijn hulp. En in het diepst van mijn hart hoor ik Hem langzaam herhalen: meus es tu (Jes 43, 1); Ik wist —Ik weet— hoe het met je gesteld is; vooruit, verder!

Op een andere manier kan het niet. Als we voortdurend onze toevlucht nemen tot het ons in aanwezigheid van de Heer brengen, zal ons vertrouwen toenemen bij het vaststellen dat zijn Liefde en zijn roepstem aktueel blijven: God wordt het nooit moe ons te beminnen. De hoop laat ons zien, dat wij, zonder Hem, er niet in slagen zelfs de kleinste plicht te vervullen. Met Hem daarentegen, met zijn genade, helen onze wonden; worden wij weer bekleed met zijn kracht om alle aanvallen van de vijand te weerstaan, en zullen wij ons beteren. Kortom: de wetenschap dat wij slechts aarden kruiken zijn, dient vooral tot het versterken van onze hoop op Jezus Christus.

De deugd van de hoop —de zekerheid dat God ons regeert met zijn almachtige voorzienigheid, waarmee Hij ons de noodzakelijke middelen verschaft— spreekt ons over de ononderbroken goedheid van de Heer jegens de mensen, u en mij. Hij houdt nooit op met luisteren. Hij stelt belang in uw blijdschap, uw successen, uw liefde en ook in uw nood, uw smart en uw mislukkingen. Hoop daarom niet alleen op Hem als u uit zwakheid struikelt. Richt u tot de Vader in de hemel in voor- en tegenspoed, zoek uw toevlucht in zijn barmhartige bescherming. En verder de zekerheid dat onze persoonlijke nietswaardigheid —er is geen grote nederigheid voor nodig om dit als een feit te erkennen: wij zijn een stelletje nullen— zal veranderen in een onweerstaanbare kracht, omdat aan de linkerzijde van deze nullen Christus zal staan en dat geeft een enorm getal: De Heer is mijn kracht en mijn toevlucht, wie zal ik vrezen? (Ps 27, 1).

Maak er een gewoonte van achter alle dingen God te zien, te weten dat Hij altijd op ons wacht, dat Hij ons gadeslaat. Terecht vraagt Hij ons Hem trouw te volgen, zonder de plaats te verlaten die ons in deze wereld beschikt is. Wij moeten onze weg gaan met liefdevolle waakzaamheid en met de eerlijke instelling te strijden, opdat wij in het bezit zullen blijven van zijn goddelijk gezelschap.

De blik op de hemel gericht

Moge onze hoop groeien, zodat wij gesterkt worden in het geloof dat een vaste grond is van wat wij hopen, het overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen (Heb 11, 1). Mogen wij groeien in deze deugd en dus de Heer smeken dat Hij zijn Liefde in ons vermeerdert. Immers, alleen hij wordt echt vertrouwd, die met alle kracht bemint. En het is de moeite waard de Heer te beminnen. U zult wel, net als ik, ervaren hebben dat wie verliefd is, zich zonder meer aan de ander overgeeft, in een prachtig klinkende harmonie van harten die kloppen in eenzelfde verlangen. Hoe zal dan de Liefde van God wel niet zijn? Weet u niet, dat Christus voor ieder van ons gestorven is? Ja, omwille van dat arme, kleine hart van ons werd het verlossende kruisoffer van Jezus volbracht.

De Heer spreekt ons vaak over de beloning die Hij met zijn dood en verrijzenis verdiend heeft. Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als Ik dan ben heengegaan en een plaats voor u heb bereid, kom Ik terug om u op te nemen bij Mij, opdat ook gij zult zijn waar Ik ben (Joh 14, 2­3). De hemel is het doel van ons aards levenspad. Jezus is ons voorgegaan en wacht daar onze komst af, in gezelschap van Maria en Jozef —die ik zozeer vereer—, van de engelen en de heiligen.

Er is nooit gebrek geweest aan ketters —ook niet in de apostolische tijd— die het erop gemunt hadden gelovigen de hoop te ontnemen. En als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgestaan, hoe kunnen dan sommigen onder u beweren, dat er geen opstanding van de doden bestaat? Als er geen opstanding van de doden bestaat, is ook Christus niet verrezen. En wanneer Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud en uw geloof eveneens… (1 Kor 15, 12­14). De goddelijkheid van onze weg —Jezus, weg, waarheid en leven (vgl. Joh 14, 6)— staat er borg voor dat deze leidt naar het eeuwig geluk, als wij ons niet van Hem afzonderen.

Blijken van liefde

Graag citeer ik de woorden die de Heilige Schrift de profeet Jesaja in de mond legt: discite benefacere (Jes 1, 17), leert het goede te doen. Ik pas deze raad gewoonlijk toe op de onderscheiden aspecten van onze innerlijke strijd, omdat nooit gedacht kan worden dat het christelijk leven voltooid is, aangezien het groeien in deugden voortvloeit uit een effectieve en dagelijkse inspanning.

Hoe leren wij in het dagelijks leven een of andere taak uit te voeren? Eerst bekijken wij het beoogde doel en de middelen om dat te bereiken. Dan zullen wij moeten volharden in het aanwenden van die hulpmiddelen, niet één keer, maar telkens weer, totdat het een diep- en vastgewortelde gewoonte wordt. Op het moment dat wij iets leren, ontdekken wij andere dingen die wij nog niet kenden en die een stimulans vormen met dit werk door te gaan en nooit op te geven.

Naastenliefde is een blijk van de liefde tot God. Daarom kunnen wij ons bij onze inspanningen om in deze deugd te groeien, geen enkele limiet stellen. Bij God is de enige maat liefhebben zonder maat. Enerzijds omdat wij Hem nooit genoeg zullen kunnen bedanken voor wat Hij voor ons gedaan heeft; anderzijds omdat juist de liefde van God voor zijn schepselen zich altijd openbaart als overdadig, onbaatzuchtig, grenzeloos.

Allen die bereid zijn de oren van hun ziel voor Hem open te zetten, leert Christus in de bergrede het goddelijk gebod van de liefde. Aan het eind verklaart Hij samenvattend: Bemint uw vijanden, doet goed en leent uit zonder erop te rekenen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult gij kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en de slechten. Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is (Luc 6, 35­36).

Barmhartigheid beperkt zich niet tot een afgemeten soort medelijden: barmhartigheid is gelijk aan de overvloed van de liefde die onlosmakelijk verbonden is met de overvloed van de gerechtigheid. Barmhartigheid betekent zorgen voor een hart op de goede plaats, op menselijk en goddelijk vlak gesterkt door een ferme, opofferende, edelmoedige liefde. In zijn lied op deze deugd becommentariëert de heilige Paulus de liefde aldus: De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt haar vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij (1 Kor 13, 4­7).