Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Sterkte → sterkte en hoop.

Aardse verwachtingen en christelijke hoop

In een monotone cadans klinkt uit de mond van velen het afgezaagde oude liedje dat 'de hoop het laatste is dat verloren gaat'. Alsof de hoop een handreiking zou zijn om zonder belemmeringen en met onbezorgd geweten rond te lopen; alsof het een excuus zou zijn de gewenste wijziging van het gedrag en ook de strijd om edele doelen en bovenal het bereiken van het hoogste doel, onze vereniging met God, sine die, voor onbepaalde termijn uit te stellen.

Ik zou zeggen, dat dit de weg is waarlangs hoop en gemakzucht verwisseld worden. In de grond heeft men niet het verlangen een werkelijk, hetzij geestelijk, hetzij stoffelijk nastrevenswaardig goed te verwerven. Het allerhoogste streven van sommigen wordt teruggebracht tot het uit de weg gaan van alles wat de —schijnbare— rust van een onbeduidend bestaan zou kunnen verstoren. Met een benepen, verlegen, luie ziel geeft het schepsel zich over aan subtiele egoïsmen en is tevreden als de dagen, maanden, jaren sine spe nec metu, zonder hoop of vrees, als een schaduw heenvlieden; zonder aspiraties die iets van zijn krachten zouden vergen; zonder strijdgewoel. Wat telt, is het ontlopen van het risico van tranen of versmaad te worden. Wie het verlangen verliest iets te bezitten uit angst voor de eisen die het veroveren ervan stelt, wat een lange weg moet die mens gaan om iets te bereiken.

Ook is er geen gebrek aan de oppervlakkige houding van diegenen die —onder de schijn van kunst en wetenschap— de hoop veranderen in goedkope poëzie. Niet in staat tot een echte confrontatie met hun eigen binnenste ik, en tot een doelbewuste keus voor het goede, brengen zij de hoop terug tot een illusie, tot een utopische droom, tot louter een troost voor de ellende van een moeilijk leven. De hoop —de valse hoop— verwordt voor hen tot een frivole bevlieging die tot niets leidt.

Maar los van alle benepen en lichtzinnige lieden zijn er in onze wereld veel rechtschapen mensen die gedreven worden door een edel ideaal —hoewel zonder bovennatuurlijke drijfveer, uit menslievendheid— en het hele scala van ontberingen ondergaan, zich edelmoedig opofferen bij het dienen van anderen, door hen te helpen in hun lijden en hun moeilijkheden. Ik kan niet anders dan daar ontzag voor hebben. En ik voeg daar mijn bewondering aan toe voor de vasthoudendheid van diegeen die welbewust werk doet voor een zuiver ideaal. Toch voel ik me verplicht eraan te herinneren, dat alles wat wij hier beginnen, zolang als het alleen onszelf geldt, het zegel draagt van de vergankelijkheid. Denk na over de woorden van de Heilige Schrift: Maar toen ik terugzag op alles wat ik met mijn handen gepresteerd had en op al de moeite die mij dat gekost had, stelde ik vast: het is allemaal ijdel en grijpen naar wind. Er valt niets mee te winnen onder de zon (Pr 2, 11).

Daar waar wij ons bevinden, spoort de Heer ons aan: waakt! Laten we na deze vraag van God ons geweten voeden met hoopvol verlangen naar heiligheid, met daden. Geef mij uw hart, mijn zoon (Spr 23, 26), fluistert Hij ons in het oor. Houd op luchtkastelen te bouwen, besluit uw ziel te openen voor God, want alleen in de Heer zult u een echt fundament vinden voor uw hoop en voor het weldoen aan de anderen. Wanneer men niet strijdt met zichzelf, wanneer men de vijanden die de innerlijke burcht belagen —trots, afgunst, zingenot van het lichaam en van de ogen, zelfgenoegzaamheid, een dwaze zucht naar losbandigheid— niet definitief afslaat, wanneer er geen innerlijk gevecht meer is, zullen alle meer edele idealen verdorren als een bloem in het gras. De zon komt op met haar verzengende hitte; zij doet het gras verdorren, de bloem valt af en heel haar luister is verdwenen (Jak 1, 10­11). Dan zullen ontmoediging en droefheid in de kleinste spleten ontspruiten, als onkruid dat alles overwoekert.

Jezus neemt geen genoegen met een aarzelend gestamelde instemming. Hij maakt er aanspraak op en heeft er recht op dat wij vastberaden, zonder concessies aan moeilijkheden, onze weg gaan. Hij verwacht flinke en concrete stappen. Al te algemeen geformuleerde voornemens leiden immers meestal tot bijna niets. Die zo weinig omlijnde voornemens lijken me bedrieglijke hersenspinsels die de goddelijke stemmen, die het hart hoort, tot zwijgen brengen. Het zijn dwaallichten die niet branden en geen warmte geven. Het zijn voornemens die net zo vlug verdwijnen als ze opgekomen zijn.

Daarom zou ik overtuigd zijn van de oprechtheid van uw pogingen om het doel te bereiken als ik u er welbewust op af zie gaan. Doe het goede, door uw gewone houding tegenover de bezigheden van elk moment te herzien. Beoefen de gerechtigheid, met name in de omgeving waar u gewoonlijk verkeert, ook al gaat u gebukt onder vermoeidheid. Koester het geluk van de mensen om u heen, door de anderen met blijdschap te dienen op uw werkplek, door u in te spannen uw eigen werk zo volmaakt mogelijk uit te voeren, door begrip, door een glimlach, met de houding van een gedoopte. En alles voor God, met zijn glorie in gedachten, met de blik omhoog, hunkerend naar het uiteindelijke Vaderland, want alleen dat doel loont de moeite.

Alles vermag ik

Als u niet vecht, zeg me dan niet, dat u ernaar streeft u meer te vereenzelvigen met Christus, Hem te leren kennen om Hem te beminnen. Als wij de 'koninklijke weg'inslaan —het volgen van Christus— en ons gedragen als kinderen van God, dan is het geen geheim wat ons wacht: het heilig Kruis. We doen er goed aan dat te beschouwen als het middelpunt waar wij onze hoop aan ontlenen ons te verenigen met de Heer.

Wees gewaarschuwd: dit programma is geen eenvoudige onderneming; leven zoals de Heer dat aangeeft, vergt inspanning. Ik citeer u het relaas van de Apostel die verhaalt wat hem zoal overkomen is en wat hij heeft moeten lijden om de wil van Jezus te vervullen: Vijfmaal kreeg ik van de Joden de veertig-min-een. Driemaal ben ik met stokken geslagen, eenmaal gestenigd. Driemaal heb ik schipbreuk geleden, eens een heel etmaal doorgebracht in volle zee. Altijd op reis, gevaren van rivieren en gevaren van rovers, gevaren van de kant van mijn eigen volk en van de heidenen, gevaren in steden en in de woestijn, gevaren op zee, gevaren te midden van valse broeders, met zwoegen en tobben, veel slapeloze nachten, honger en dorst, vaak zonder eten, in koude en naaktheid. En afgezien van al het overige: dag in dag uit drukt mij de zorg voor al de kerken (2 Kor 11, 24­28).

In deze gesprekken met God beperk ik me graag tot de werkelijkheid waarin wij ons bevinden, zonder theorieën te ontwikkelen, zonder te dromen van grote, heldhaftige momenten van onthechting en zelfverloochening, die gewoonlijk niet voorkomen. Het is van belang de tijd te benutten en haar niet door de vingers te laten glippen. Want voor een christen is tijd meer dan geld waard, omdat het een voorschot is op glorie die ons later verleend zal worden.

Onze dagen verlopen natuurlijk niet met zoveel en zo erge tegenslagen als Saulus tijdens zijn leven op zijn weg vond. Wij zullen de laagheid van ons egoïsme, de strapatsen van onze zinnelijkheid, de grijpklauwen van een onnutte en lachwekkende trots en een heleboel andere ondeugdelijkheden ontdekken: zoveel, zo ontzettend veel zwakten. Opgeven? Nimmer. Met de heilige Paulus herhalen we tot de Heer: ik vind voldoening in mijn zwakten, smaad, nood, vervolging en benauwdheid uit liefde voor Christus; want als ik zwak ben, ben ik sterk (2 Kor 12, 10).

Meng u vaak onder de personen van het Nieuwe Testament. Geniet met volle teugen van die roerende taferelen waarin de Meester met goddelijke en menselijke gebaren handelt, of met menselijke en goddelijke wendingen het prachtige verhaal van de vergeving vertelt, het verhaal van zijn ononderbroken Liefde voor zijn kinderen. Deze flitsen van de hemel kunnen wij ook nu zien, op het huidige moment, in de eeuwigheid van het evangelie: de goddelijke bescherming wordt tastbaar, waarneembaar, men zou niet beter kunnen stellen dan dat zij met de handen aangeraakt wordt. Een steun die aan kracht wint, wanneer wij vooruitgaan ondanks ons struikelen, wanneer wij beginnen en opnieuw beginnen. Dat is innerlijk leven, geleefd met de hoop op God.

Zonder dit verlangen de innerlijke en uitwendige hindernissen te overwinnen, zal ons geen beloning gegeven worden. Een atleet zal geen prijs winnen, als hij er niet werkelijk voor strijdt (2 Tim 2, 5), “en een wedstrijd is geen echte wedstrijd, als er geen tegenstander is om tegen te strijden. Dus, als er geen tegenstander is, is er geen lauwerkrans, want er kan geen overwinnaar zijn als er geen overwonnene is” (H. Gregorius van Nissa, De perfecta christiani forma (PG 46, 286)).

In plaats van ons te ontmoedigen zal tegenspoed ons juist dienen als prikkel om te groeien als gelovigen: in deze strijd worden wij geheiligd en onze inspanningen in het apostolaat zullen meer succes hebben. Bij het overwegen van die momenten, waarin Christus —in de Hof van Olijven en later in de verlatenheid en de hoon van het Kruis— de Wil van de Vader aanvaardt en omhelst, terwijl Hij de onvoorstelbare last van het lijden voelt, zullen wij overtuigd raken, dat om Christus na te volgen en een goede leerling van Hem te zijn, het een vereiste is zijn raad aan te nemen: Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen (Mat 16, 24). Om die reden vraag ik graag voor mijzelf: Heer, geen dag zonder kruis! Zo zal ons karakter, met hulp van de goddelijke genade, gesterkt worden en zullen wij onze God tot steun dienen, ondanks onze persoonlijke ellende.

Het is toch duidelijk: als u bij het slaan van een spijker in de muur geen weerstand ondervindt, kunt u er niets aan ophangen. Als wij ons, met goddelijke hulp en door middel van het offer, niet harden, zullen wij nooit de status van werktuigen van God bereiken. Als wij daarentegen besluiten tegenspoed uit liefde tot God met blijdschap te benutten, zal het ons geen moeite kosten tegenover wat moeilijk, onaangenaam, hard en ongemakkelijk is, samen met de apostelen Jacobus en Johannes uit te roepen: Wij kunnen het (Mar 10, 39).

De deugd van de hoop —de zekerheid dat God ons regeert met zijn almachtige voorzienigheid, waarmee Hij ons de noodzakelijke middelen verschaft— spreekt ons over de ononderbroken goedheid van de Heer jegens de mensen, u en mij. Hij houdt nooit op met luisteren. Hij stelt belang in uw blijdschap, uw successen, uw liefde en ook in uw nood, uw smart en uw mislukkingen. Hoop daarom niet alleen op Hem als u uit zwakheid struikelt. Richt u tot de Vader in de hemel in voor- en tegenspoed, zoek uw toevlucht in zijn barmhartige bescherming. En verder de zekerheid dat onze persoonlijke nietswaardigheid —er is geen grote nederigheid voor nodig om dit als een feit te erkennen: wij zijn een stelletje nullen— zal veranderen in een onweerstaanbare kracht, omdat aan de linkerzijde van deze nullen Christus zal staan en dat geeft een enorm getal: De Heer is mijn kracht en mijn toevlucht, wie zal ik vrezen? (Ps 27, 1).

Maak er een gewoonte van achter alle dingen God te zien, te weten dat Hij altijd op ons wacht, dat Hij ons gadeslaat. Terecht vraagt Hij ons Hem trouw te volgen, zonder de plaats te verlaten die ons in deze wereld beschikt is. Wij moeten onze weg gaan met liefdevolle waakzaamheid en met de eerlijke instelling te strijden, opdat wij in het bezit zullen blijven van zijn goddelijk gezelschap.

De strijd van het kind van God gaat niet gepaard met verdriet om een gemis, met doffe gelatenheid, gebrek aan blijdschap. Deze strijd is de reactie van de verliefde minnaar, die als hij werkt en als hij uitrust, als hij geniet en als hij lijdt, zijn gedachten op zijn geliefde richt en omwille van haar de diverse problemen het hoofd biedt. In ons geval geldt bovendien: God verliest —nogmaals— geen veldslagen en wij zullen dus, aan zijn zijde, overwinnaars genoemd worden. Hij leidt mij, als ik zijn verlangens volg —ik spreek uit ervaring— naar grazige weiden. Hij voert mij naar wateren van rust. Hij verkwikt mijn ziel. Hij leidt mij in sporen van waarheid, getrouw aan zijn naam. Moest ik gaan door het dal van de schaduw des doods, kwaad zou ik niet vrezen. Want naast mij gaat Gij. Uw stok en uw staf zijn mijn troost (Ps 23, 2­4).

In de gevechten van de ziel is strategie vaak een kwestie van tijd, van het toepassen van het juiste hulpmiddel, met geduld, koppig. Vermeerder uw akten van hoop. Denk er aan dat u nederlagen zult lijden of in uw innerlijk leven ups en downs —God geve, dat ze minimaal zijn— zult ondergaan, want niemand blijft van dergelijke tegenvallers gevrijwaard. Maar de Heer, die almachtig en barmhartig is, heeft ons de juiste middelen ter beschikking gesteld om te overwinnen. We hoeven ze alleen maar toe te passen, zoals ik al eerder zei, met de vaste bedoeling te beginnen en elk moment, als het nodig is, opnieuw te beginnen.

Neem wekelijks —en altijd als het nodig is, zonder scrupuleus te zijn— uw toevlucht tot het sacrament van de boetvaardigheid, het sacrament van de goddelijke vergeving. Bekleed met de goddelijke genade zullen wij de bergen doorkruisen (vgl. Ps 103, 10), en wij zullen de steile helling beklimmen —de vervulling van onze christenplicht— zonder te stoppen. Als wij, vol goede wil, deze hulpmiddelen gebruiken en als wij de Heer vragen of Hij ons hoop verleent die elke dag groter is, zullen wij de aanstekelijke blijdschap bezitten van hen die zich kinderen van God weten: Indien God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? (Rom 8, 31). Optimisme dus. Gedreven door de kracht van de hoop zullen we strijden de kleverige vlek uit te wissen die de zaaiers van de haat hebben achtergelaten en de wereld met een vreugdevol perspectief herontdekken, omdat die mooi en zuiver uit Gods handen is voortgekomen. Wij zullen Hem haar even mooi teruggeven, als wij leren echt berouw te hebben.